Uitspraak 201709234/1/R3


Volledige tekst

201709234/1/R3.
Datum uitspraak: 30 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Stichting Platform Tegenwind N33, gevestigd te Meeden, gemeente Midden-Groningen, en anderen

appellanten,

en

1.    het college van burgemeester en wethouders van Menterwolde, thans: Midden-Groningen,

2.    het college van burgemeester en wethouders van Oldambt,

3.    het college van burgemeester en wethouders van Veendam,

4.    de minister van Infrastructuur en Milieu,

5.    het college van gedeputeerde staten van Groningen,

6.    het dagelijks bestuur van waterschap Hunze en Aa’s,

verweerders.

Openbare zitting gehouden op 30 januari 2019 om 10:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. W.D.M. van Diepenbeek    voorzitter

Staatsraad mr. G.T.J.M. Jurgens    lid

Staatsraad mr. H. Bolt    lid

griffier: mr. W.M. Boer

Verschenen:

Alle partijen zijn ter zitting verschenen of hebben zich doen vertegenwoordigen.

Het beroep is gericht tegen 23 gecoördineerd voorbereide en bekendgemaakte besluiten verleend aan initiatiefnemers van Windpark N33 die samen worden aangeduid als fase 2.

De Afdeling verklaart het beroep tegen deze 23 besluiten niet-ontvankelijk.

Daartoe overweegt zij het volgende.

1.    Op grond van de doelstelling van de Stichting in artikel 2 van haar statuten stelt de Afdeling vast dat de Stichting een bundeling van belangen bewerkstelligt van natuurlijke personen.

De Stichting heeft bij het beroepschrift een lijst van personen overgelegd voor wie zij optreedt. Deze lijst moet, zo is ter zitting bevestigd, worden gecorrigeerd in die zin dat de vertegenwoordiging niet meer betreft de personen die niet meer op de later overgelegde geactualiseerde lijsten zijn vermeld.

Gelet hierop constateert de Afdeling dat geen beroep is ingesteld door [appellant A], [appellante B] en [appellant C].

2.    Bij besluiten met een ruimtelijke relevantie, zoals hier aan de orde, hanteert de Afdeling als uitgangspunt dat omwonenden belanghebbende zijn bij een besluit indien zij feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervinden van een activiteit die het betrokken besluit toestaat. Indien dat besluit meer dan één toestemming bevat, dan wordt per toestemming bepaald of feitelijke gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden.

Bij die beoordeling gaat het om de feitelijke gevolgen van de vergunde activiteit. Tijdelijke hinder van de bouw- en aanlegwerkzaamheden moet daarbij buiten beschouwing blijven.

De omstandigheid dat appellanten belanghebbenden bij het planologische besluit over Windpark N33 kunnen zijn en de omstandigheid dat de bestreden uitvoeringsbesluiten verband houden met dat windpark is, anders dan door appellanten betoogd, niet relevant voor de vraag of zij ook belanghebbenden zijn bij die uitvoeringsbesluiten.

3.    Ter zitting is vastgesteld dat de stelling over de belangen van [appellant D] enerzijds en [appellant E] anderzijds is gebaseerd op een onjuiste duiding van de betrokken besluiten. In die besluiten is immers voor de parkbekabeling onderscheidenlijk de aanvoerroute niet de locatie vergund waarvan appellanten veronderstellen gevolgen te zullen ondervinden.

4.    Ter zitting is voorts gebleken dat het perceel van appellant [appellant F] aan de [locatie] is gelegen op een afstand van ten minste 180 meter van de dichtstbij voorziene activiteit. De woning van deze appellant ligt op een nog wat grotere afstand.

De gestelde feitelijke belangen voor [appellant F], te weten effecten wat betreft verkeer en externe veiligheid, moeten buiten beschouwing blijven voor zover betrekking hebbend op de uitvoeringsfase. Deze effecten betreffen immers niet de vergunde activiteiten.

Wat betreft de overige gestelde effecten van de vergunde activiteiten stelt de Afdeling vast dat het gaat om verkeer en uitzicht. Deze effecten acht de Afdeling te gering om te kunnen spreken van gevolgen van enige betekenis.

5.    In aanmerking genomen dat de afstand tussen de vergunde activiteiten en de woningen van de overige appellanten groter is dan de afstand die hiervoor is besproken, acht de Afdeling ook voor die appellanten niet aannemelijk dat een van hen feitelijke gevolgen van enige betekenis kan ondervinden van de betrokken besluiten. Gelet hierop concludeert de Afdeling dat geen van de appellanten een rechtstreeks bij de bestreden besluiten betrokken belang heeft.

6.    Omdat alleen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij de bestuursrechter is het beroep dan ook niet-ontvankelijk.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Boer
voorzitter    griffier

745.