Uitspraak 201709740/3/V1


Volledige tekst

201709740/3/V1.
Datum beslissing: 11 juli 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

[appellant],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 november 2017 in zaak nr. 15/21619 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 november 2017 in zaak nr. 15/21619. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de stukken die ten grondslag liggen aan het individueel ambtsbericht van 31 augustus 2016, kenmerk BAK160303.0009, overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft de volgende stukken:
1. een memorandum van 3 maart 2016 van het Cluster Ambtsberichten aan de Chef de Poste van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Bakoe;
2. een ongedateerd onderzoeksverslag met bijlagen.

Overwegingen

1. De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.

2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3. Naar het oordeel van de Afdeling wegen de door de minister aangevoerde redenen zwaarder dan het belang dat de vreemdeling kennis neemt van de stukken. De minister heeft terecht gewezen op de grote belangen van bronbescherming, de bescherming van bij het onderzoek gehanteerde methoden en technieken, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een derde die niet bij het onderzoek is betrokken en het voorkomen van onevenredige benadeling.

4. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe;

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.

w.g. Van Eck w.g. Verweij
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018