Uitspraak 201800669/1/A2


Volledige tekst

201800669/1/A2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en overige erven van [overledene] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 december 2017 in zaak nr. 17/2472 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten.

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2016 heeft het college het pand aan de [locatie1]-[locatie 2] te Voorschoten aangewezen als gemeentelijk monument.

Bij besluit van 21 februari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M. Velišček, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] is eigenaar van het pand aan de [locatie1]-[locatie 2] te Voorschoten (hierna: het pand).

2. Bij brief van 10 mei 2016 heeft het college aan [appellant] meegedeeld dat het voornemen bestaat om het pand als gemeentelijk monument aan te wijzen. Daarbij heeft het college [appellant] in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op dit voornemen in te dienen, van welke gelegenheid hij gebruik heeft gemaakt.

Het college heeft het pand bij besluit van 30 augustus 2016 onder verwijzing naar het advies van de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed (hierna: commissie WCE) en de redengevende beschrijving aangewezen als gemeentelijk monument. In de redengevende beschrijving is gesteld dat de bescherming het woonhuis met achterhuis betreft. Het interieur maakt deel uit van de bescherming voor wat betreft de oorspronkelijke indeling, detaillering en materiaalgebruik. Op advies van de commissie bezwaarschriften Gemeente Voorschoten (hierna: commissie bezwaarschriften) is in een aangepaste redengevende beschrijving nader gemotiveerd welke monumentale waarde de beide panden precies hebben.

De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het college het pand in redelijkheid op basis van het positieve advies van de commissie WCE en de aangepaste redengevende omschrijving kunnen aanwijzen als gemeentelijk monument.

Relevante regelgeving

3. De relevante bepalingen uit de Erfgoedverordening gemeente Voorschoten 2016 (hierna: Erfgoedverordening) luiden:

Artikel 1 Begripsbepalingen

"In deze verordening wordt verstaan onder:

[…]

k. Gemeentelijk monument:

onroerende zaak of terrein met cultuurhistorische waarden, boven- en/of ondergronds, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening, als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen en als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

[…]

r. Redengevende omschrijving:

een omschrijving, bedoeld voor monumenten die bestaat uit algemene gegevens, een omschrijving van de bestaande toestand en een waardestelling.

[…]."

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

"1 Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak of (archeologisch) terrein, van algemeen belang wegens zijn esthetische waarde, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, aanwijzen als gemeentelijk monument.

[…]".

Het gemeentelijke beleid is neergelegd in de Structuurvisie Cultuurhistorie 2013-2028 (hierna; Structuurvisie) en de Kadernota erfgoed 2013-2017 "Cultureel Erfgoed loont, leeft en inspireert" (hierna: Erfgoednota). In bijlage 3 van de Erfgoednota zijn de specifieke criteria voor aanwijzing van gemeentelijke monumenten opgenomen.

Het hoger beroep

4. [appellant] betoogt dat het college gedurende het hele proces en in elk contact met de gemeente over de aanpassing van het pand door dezelfde ambtenaar is vertegenwoordigd, waardoor er geen objectieve en onbevooroordeelde heroverweging heeft kunnen plaatsvinden.

4.1. De Algemene wet bestuursrecht verzet zich er niet tegen dat de besluiten van 30 augustus 2016 en 17 februari 2017 door dezelfde ambtenaar zijn voorbereid en dat deze ambtenaar het college op de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften en ter zitting van de rechtbank heeft vertegenwoordigd. Beide besluiten zijn door het daartoe bevoegde college genomen. (vergelijk de uitspraak van 22 maart 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV6237). Bovendien heeft het college bij de heroverweging in bezwaar een onafhankelijke commissie bezwaarschriften om advies gevraagd. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat van een objectieve heroverweging geen sprake was.

4.2. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet serieus heeft gekeken naar de wijze waarop het college in de fase van de aanwijzing als monument en in de bezwaarfase is omgegaan met zijn belangen bij herontwikkeling van de panden [locatie 1] en [locatie 2]. Het standpunt van de rechtbank dat het moment van beoordeling van een ingediend bouwplan ten tijde van het aanvragen van een omgevingsvergunning het moment is waarop deze belangen kunnen worden afgewogen, is onjuist. [appellant] heeft gepoogd te achterhalen wat de mogelijkheden zijn voor het geschikt maken van het pand voor bewoning door gesprekken te voeren met de behandelend ambtenaar van de gemeente Voorschoten en door het indienen van een ontwikkelingsplan en hij heeft hierop telkens een afwijzend antwoord gekregen. Het blijkt niet geoorloofd te zijn om het kleine pand door middel van een overdekte gang te verbinden met een nevenstaand gebouw om zodoende voldoende woonkwaliteit mogelijk te maken. De welstandscommissie vindt dit niet wenselijk omdat de verschijningsvorm van de aanbouw en grootte te dominant wordt ten opzichte van het monument en de verbinding zo groot is dat het een eigenstandig volume wordt en bovendien het alzijdig karakter van het monument aantast, aldus [appellant].

4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1358), heeft het college beoordelingsruimte bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak. Bij het beantwoorden van de vraag, of een als monumentwaardig beoordeelde onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument wordt aangewezen, heeft het college beleidsruimte. De bestuursrechter toetst niet of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen maar of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.

Uit de door [appellant] genoemde uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4681, volgt voorts, dat indien in het kader van de bij de aanwijzing - dan wel de heroverweging daarvan - te verrichten belangenafweging door de eigenaar van het monument concreet wordt gesteld dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft voor bijvoorbeeld herontwikkeling of verkoop en dit genoegzaam wordt gemotiveerd, deze aspecten reeds bij de aanwijzing van belang zijn. Deze dienen in dat geval niet eerst bij de aanvraag om een omgevingsvergunning tot wijziging dan wel sloop van het aangewezen monument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo aan de orde te komen. Het ligt dan op de weg van het bestuur om op deze belangen in te gaan en aannemelijk te maken dat er alternatieve mogelijkheden zijn voor een zinvol hergebruik van het monument waardoor het met de aanwijzing te dienen belang van het behoud van het monument prevaleert boven het belang van de eigenaar om de aanwijzing achterwege te laten.

4.4. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bescherming die met de aanwijzing wordt beoogd, niet betekent dat eventueel in de toekomst gewenste aanpassingen, wijzigingen of sloop van het object geen doorgang kunnen vinden, maar alleen dat daarvoor eerst een omgevingsvergunning zal moeten worden aangevraagd en dat zal worden beoordeeld of de wijzigingen geen al te grote inbreuk maken op de monumentale waarden. Het college heeft erop gewezen dat het erfgoedbeleid is gericht op "behoud door ontwikkeling". Dit betekent dat aanpassingen aan de huidige tijd altijd mogelijk zijn, met dien verstande dat de monumentale waarde wordt gerespecteerd.

Het college heeft gesteld dat het eerste door [appellant] ingediende bouwplan in april 2016 is ingediend voor vooroverleg. Dit schetsplan past niet binnen het bestemmingsplan en is op stedebouwkundige gronden afgewezen. De latere schetsplannen zijn na het nemen van het besluit op bezwaar van 21 februari 2017 ingediend, zodat het college daarmee bij het nemen van dit besluit geen rekening heeft kunnen houden. Het college heeft bestreden dat het niet mogelijk zou zijn om het kleine pand door middel van een gang met een nevenstaand gebouw te verbinden. Dit is volgens het college juist waar de mogelijkheden liggen, maar [appellant] heeft daarvoor geen ontwerp gemaakt. Gelet op het door het college opgestelde ruimtelijke kader voor het afwijken van het bestemmingsplan, betekent de aanwijzing niet dat aan- of bijbouwen niet mogelijk is. Zoals het college terecht heeft opgemerkt, betekent dit echter niet dat alle gewenste ontwikkelingen kunnen worden toegestaan.

4.5. [appellant] betoogt verder dat bij de aanwijzing als monument op geen enkele wijze duidelijk is gemaakt welke onderdelen van de gebouwen nu onder de monumentenstatus vallen.

4.6. Het college heeft het pand op grond van artikel 3, eerste lid, van de Erfgoedverordening aangewezen als gemeentelijk monument. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat in de redengevende beschrijving meer gespecificeerd moet worden aangegeven welke onderdelen van het pand beschermd zijn, zodat duidelijk wordt wat monumentaal is aan het pand en behouden moet blijven. In de aangepaste redengevende beschrijving is het woonhuis met achterhuis als beschermd aangewezen. Het interieur maakt deel uit van de bescherming voor wat betreft de oorspronkelijke indeling en detaillering en het materiaalgebruik. De detaillering met windveren, makelaar en levensboom, heeft het college voor de bescherming van ondergeschikt belang geacht. Deze onderdelen hebben geen bouwhistorische waarde, maar wel architectonische waarde. In het midden kan blijven of, zoals het college heeft overwogen, die onderdelen in de jaren ‘80 van de 20ste eeuw zijn aangebracht of, zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld, deels in 2000 en deels in 2014. Het college heeft toegelicht dat de muren, vloer en kapconstructie en de kleine trap in [locatie 2] gehandhaafd bleven bij de nieuwbouw van [locatie 1] omstreeks 1907. Daarnaast is de gehele westelijke gevel behouden. Al deze onderdelen zijn van 18e-eeuwse oorsprong. Daarnaast hebben de muren, kozijnen, gootklossen en constructie hun eigen bouwhistorische waarde uit circa 1900. In het midden kan ook blijven of, zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld, de trap van [locatie 1] uit 1973 is en dus niet monumentaal is. Voor het oordeel dat uit de aangepaste redengevende beschrijving onvoldoende blijkt welke onderdelen monumentwaardig worden geacht, bestaat onvoldoende grond.

4.7. [appellant] betoogt verder dat het pand niets te maken heeft met het beschermd dorpsgezicht, omdat het er buiten ligt. Voor een herinnering aan de haven en een herinnering aan de bedrijvigheid is het niet nodig het pand aan te wijzen als monument. De aanwijzing is hiermee buitenproportioneel, omdat zij niet is gebaseerd op de eigen intrinsieke, onveranderde waarden van het pand zelf en de huidige omgeving, aldus [appellant].

4.8. Het college heeft uiteengezet dat in de aangepaste redengevende beschrijving is vermeld dat het pand niet is gelegen binnen het door het rijk beschermde dorpsgezicht. Het pand is wel gelegen binnen het historisch dorpscentrum. Dit betreft het gebied dat onderdeel uitmaakt van de historisch geografische ontwikkeling als onderdeel van het centrum van Voorschoten. De Molenlaan, met name de kop van de haven gelegen vlak achter de Voorstraat, heeft een essentiële bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het centrum van Voorschoten en is gelegen binnen het historisch dorpscentrum. Naar het college heeft gesteld, is deze context een belangrijk onderdeel van de cultuurhistorische waarde. Verder heeft het college toegelicht dat het eerste deel van de Molensloot vanuit het centrum gemetselde kademuren heeft, waarin de haven goed herkenbaar is, zoals ook op historische foto’s goed is te zien. Juist de kademuur bepaalt het karakter en de functie die de haven ooit had. Zoals voorts is vermeld in de redengevende omschrijving behoort de Molensloot tot de cultuurhistorische hoofdstructuur van watergangen in Voorschoten, die in de Structuurvisie specifiek wordt genoemd.

Daarnaast zijn in de waardestelling de architectonische en bouwhistorische waarde en de zeldzaamheid van het object beschreven. Gelet hierop deelt de Afdeling het oordeel van de rechtbank dat in de aangepaste redengevende beschrijving voldoende specifiek is aangegeven waarom het pand aan de [locatie1]-[locatie 2] van algemeen belang is voor de gemeente Voorschoten en welke waarden het pand op zichzelf en bezien in samenhang met de criteria als bedoeld in de Erfgoednota en de Structuurvisie vertegenwoordigt.

4.9. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de bouwkundige staat van het pand niet door het college is beoordeeld, waarbij hij heeft gewezen op de tussenmuur die zodanig is aangetast dat deze niet geschikt is om te dienen als tussenmuur van een in gebruik zijnde woning, heeft het college er terecht op gewezen dat er geen bouwkundig rapport aanwezig dat de stelling van [appellant] onderbouwt. Het college heeft [appellant] erop gewezen dat er subsidie beschikbaar is voor een rapport van de Monumentenwacht, maar [appellant] heeft daar geen gebruik van gemaakt.

4.10. [appellant] betoogt tot slot tevergeefs dat de twee panden moeten worden gezien als twee losse objecten en niet als één ensemble. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is het object een gegroeid geheel. De beide panden zijn door de geschiedenis onlosmakelijk met elkaar verbonden. Gelet op de bouwkundige, historische en functionele verbondenheid is dan ook sprake van één object.

4.11. De Afdeling deelt het standpunt van het college dat [appellant] niet heeft onderbouwd waarom het verduurzamen en moderniseren van het pand niet mogelijk is. Het college is door het verlenen van medewerking om af te wijken van het bestemmingsplan [appellant] tegemoet gekomen in zijn wens om een grotere woning te realiseren. Het heeft het belang van [appellant] om het pand door aanpassingen aan de huidige tijd meer geschikt te maken voor bewoning in de afweging betrokken en in redelijkheid het met de aanwijzing te dienen belang bij behoud van het pand als monument zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellant] om de aanwijzing achterwege te laten.

4.12. Het betoog faalt.

Conclusie

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.

w.g. Verheij w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018

97.