Uitspraak 201708526/1/A2


Volledige tekst

201708526/1/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], kantoorhoudend te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 september 2017 in zaak nr. 17/2059 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2016 heeft de raad een eerder vastgestelde vergoeding voor een toevoeging ingetrokken.

Bij besluit van 13 maart 2017 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 september 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2018, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en mr. M. Doets, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] is rechtsbijstandverlener en neemt deel aan het High Trust-programma, variant steekproefcontrole, van de raad. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet langer door de raad naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden vervolgens achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd.

2. [appellant] heeft op 3 september 2015 voor een cliënte een toevoeging aangevraagd voor het voeren van verweer tegen de ontbinding van een huurovereenkomst bedrijfsruimte. De raad heeft de gevraagde toevoeging verleend (kenmerk 4LL0678) en later desgevraagd de vergoeding vastgesteld. Deze vergoeding heeft de raad bij besluit van 7 december 2016 ingetrokken. Dit heeft de raad gedaan, omdat bij een steekproefcontrole is gebleken dat de toevoeging ten onrechte is verleend, omdat het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft en niet is gebleken van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb). Dit besluit heeft in bezwaar en beroep stand gehouden. [appellant] kan zich daar niet mee verenigen en is daarom in hoger beroep gekomen. Hij heeft voor een eerdere procedure in dezelfde kwestie op 30 april 2014 een toevoeging aangevraagd. Dat verzoek heeft de raad gehonoreerd (kenmerk 4KP6350), waarbij [appellant] ervan uitging dat aan die verlening een inhoudelijke beoordeling vooraf was gegaan. Hij had de raad namelijk schriftelijk verzocht die aanvraag vooraf inhoudelijk te beoordelen en vertrouwde erop dat dit was gebeurd, aldus [appellant]. [appellant] beroept zich onder verwijzing naar deze toevoeging die is verleend voor de eerdere procedure over dezelfde kwestie op het vertrouwensbeginsel.

Het hogerberoepschrift

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij niet wist dat hij voor een inhoudelijke beoordeling altijd telefonisch contact had moeten opnemen en dat hij dat destijds ook niet kon weten. In de Kenniswijzer stond hierover niets en hierover heeft hij ook geen nieuwsbrief ontvangen. Het was ook bij collega's niet ongebruikelijk om schriftelijk om een voorafgaande inhoudelijke beoordeling te verzoeken. Bovendien staat in het convenant noch elders dat de raad niet schriftelijk kan worden benaderd voor een toetsing vooraf. [appellant] betoogt dat hij er dan ook gerechtvaardigd van is uitgegaan dat de aanvraag, die heeft geresulteerd in de verlening van de toevoeging met kenmerk 4KP6350, inhoudelijk is beoordeeld. Hij mocht er daarom ook bij de toevoeging met kenmerk 4LL0678 op vertrouwen dat deze terecht is verleend.

Beoordeling hogerberoepschrift

3.1. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat een aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.

Ook als [appellant] er van zou hebben mogen uitgaan dat de aanvraag - die heeft geresulteerd in de verlening van de toevoeging met kenmerk 4KP6350 - inhoudelijk is beoordeeld, leidt dit niet tot het gerechtvaardigd vertrouwen dat in de daarop volgende procedure wederom aanspraak op een toevoeging kon worden gemaakt. Elke aanvraag om een toevoeging moet afzonderlijk worden beoordeeld. Het vertrouwensbeginsel strekt bovendien, zeker ook gelet op het tijdsverloop tussen de verlening van de eerdere toevoeging en de aanvraag van de toevoeging met kenmerk 4LL0678, niet zo ver dat de raad gehouden is een gemaakte fout te herhalen.

Het betoog faalt reeds daarom.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018

480.