Uitspraak 201704883/1/A1


Volledige tekst

201704883/1/A1.
Datum uitspraak: 18 juli 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2017 in zaak nr. 16/5805 in het geding tussen:

[appellant]

en

Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Zuid (thans: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2016 heeft het algemeen bestuur omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van alle verdiepingen van het gebouw met bestemming daarvan tot vijf woningen voor het gebouw [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).

Bij besluit van 27 juli 2016 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het algemeen bestuur en [vergunninghoudster] als vergunninghoudster hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2018, waar [appellant], en het college vertegenwoordig door mr. J. de Groot zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], bijgestaan door [gemachtigde], als gehoord.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet onder andere in het plaatsen van twee balkons aan de achterzijde van het gebouw. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingplan "Museumkwartier Valeriusbuurt" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Wonen". Ingevolge artikel 19.2.1 van de planregels mag op die gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Het bouwplan is hiermee in strijd omdat de balkons buiten het bouwvlak zijn geprojecteerd. Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in samenhang met artikel 25, onder a, onder 4, van de planregels omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. Volgens het college past het bouwplan binnen de beleidsregels "Omgevingsvergunning A2", vastgesteld op 28 juni 2011 en gewijzigd op 23 maart 2016 (hierna: de Beleidsregels). In de Beleidsregels heeft het algemeen bestuur regels opgenomen over de bevoegdheid neergelegd in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo. Volgens het college is er sprake van een balkon dat voldoet aan artikel 7 van de Beleidsregels. In dat artikel is bepaald in welke gevallen omgevingsvergunning wordt verleend voor balkons die in strijd zijn met het bestemmingsplan.

Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat zijn hoger beroepschrift is beperkt tot de grond dat er geen sprake is van een balkon als bedoeld in artikel 7 van de Beleidsregels, zodat het verlenen van een omgevingsvergunning in strijd is met de beleidsregels.

2. De Afdeling overweegt naar aanleiding van het betoog van [vergunninghoudster], het volgende over de ontvankelijkheid van de door [appellant] ingestelde rechtsmiddelen.

Met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, heeft de rechtbank overwogen dat voor het zijn van belanghebbende aannemelijk moet zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

Vaststaat dat [appellant] woont op een afstand van ongeveer 57 m tot het te verbouwen gebouw. Voorts staat vast dat [appellant] vanuit zijn perceel enig zicht heeft op de balkons. Dat het zicht op de balkons beperkt is maakt niet dat [appellant] om die reden geen belanghebbende is. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de afstand tussen het perceel van [appellant] en het te verbouwen gebouw zodanig is dat het realiseren van het bouwplan gevolgen van enige betekenis zal hebben op het woon- en leefklimaat van [appellant]. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank [appellant] terecht als belanghebbende aangemerkt.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de gevraagde omgevingsvergunning mocht verlenen. Volgens [appellant] kon het college niet met verwijzing naar de Beleidsregels omgevingsvergunning verlenen omdat hier geen sprake is van een balkon als bedoeld in de Beleidsregels. De rechtbank heeft volgens hem niet onderkend dat in paragraaf 4.6, pagina 34 van de Beleidsregels een definitiebepaling is opgenomen. Het bouwplan voldoet volgens [appellant] hier niet aan.

3.1. In de Beleidsregels staat het beleid van het college ten aanzien van het afwijken van het bestemmingsplan zoals hier aan de orde. Op balkons is artikel 7 van de Beleidsregels van toepassing.

In paragraaf 4.6 zijn de begripsbepalingen opgenomen. De definitie van balkon luidt: "buiten de gevel stekende constructieve open buitenruimte van een gebouw die niet verbonden is met de begane grond of een aan- of uitbouw. "

3.2. Blijkens de bij het besluit behorende tekeningen worden de balkons niet dichtgebouwd en worden ze aan de oorspronkelijke achtergevel geplaatst. De balkons worden bevestigd door middel van steunpilaren die rusten op een uitbouw. Anders dan [appellant] betoogt en zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, maakt het gebruiken van steunpilaren die rusten op een uitbouw niet dat het balkon geen balkon is in de zin van de Beleidsregels. Volgens het college is een balkon zo gedefinieerd omdat de beleidsregels van toepassing zijn op buitenruimte en de wens bestond om een onderscheid te maken tussen balkon en bijvoorbeeld een dakterras. De toevoeging "die niet verbonden is met de begane grond of een aan- of uitbouw" is bedoeld om een onderscheid te maken tussen balkons en terrassen alsmede dakterrassen. De Afdeling volgt het college, dat deze buitenruimte daarmee volgens de bedoeling van de Beleidsregels als balkon dient te worden aangemerkt. In dit verband stelt het college zich niet ten onrechte op het standpunt dat beleidsregels een invulling geven aan het toepasselijke planologisch afwegingskader en geen betrekking heeft op de constructie van bouwwerken, zodat het gebruiken van steunpilaren niet met zich brengt, dat geen balkon aan de orde is. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het beleid erop gericht is om het realiseren van buitenruimte die niet meer dan 2 m diep is mogelijk te maken. Voor zover [appellant] betoogt dat daardoor het college voor alle buitenruimten een omgevingsvergunning zou kunnen verlenen op grond van de beleidsregels, overweegt de Afdeling dat dat niet het geval is, reeds omdat artikel 7 van de Beleidsregels de beperking bevat dat het balkon niet meer dan 2 m diep mag zijn en die beperking ook bij vergelijkbare buitenruimten geldt. Nu er sprake is van een balkon en niet is gebleken dat niet wordt voldaan aan artikel 7 van de Beleidsregels, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.

w.g. Polak w.g. De Koning
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2018

712.