Uitspraak 201800009/1/V1


Volledige tekst

201800009/1/V1.
Datum uitspraak: 5 juli 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 22 december 2017 in zaak nr. NL17.10876 in het geding tussen:

[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen, (hierna samen: de vreemdelingen)

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 12 oktober 2017 heeft de minister van Veiligheid en Justitie, voor zover hier van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen en geweigerd hun uitstel van vertrek te verlenen.

Bij uitspraak van 22 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. A.C. Pool, advocaat te Arnhem, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1. De vreemdelingen zijn naar eigen zeggen een Yezidisch gezin dat uit […] in Syrië is gevlucht. In de besluiten van 12 oktober 2017 heeft de staatssecretaris hun gestelde nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig geacht. Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris dit terecht mede op de taalanalyse van 26 mei 2016 van Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (hierna: TOELT) heeft gebaseerd. Volgens deze taalanalyse is vreemdeling 2 eenduidig niet te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Syrië.

Weergave en bespreking van de grieven

2. In de grieven klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de taalanalyse in dit geval geen bruikbaar hulpmiddel is bij de beoordeling of de vreemdelingen uit Syrië afkomstig zijn. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, doet de door de vreemdelingen overgelegde contra-expertise van 29 november 2016 van De Taalstudio geen afbreuk aan de taalanalyse. De opsteller van deze contra-expertise (hierna: RRTW) heeft volgens de staatssecretaris enkel gesteld dat weinig vergelijkingsmateriaal voorhanden is. Anders dan RRTW is de taalanalist van TOELT uit Syrië afkomstig, heeft hij geruime tijd in de door de vreemdelingen gestelde herkomstregio Afrin-A'zaz verbleven en is hij moedertaalspreker van het Kurmandji-Koerdisch en het Syrisch-Arabisch. De rechtbank heeft niet onderkend dat de taalanalist hierdoor wel in staat is een eenduidige conclusie te trekken over de herkomst van vreemdeling 2. Daarnaast bestaat de door RRTW gebruikte niet openbare database volgens de staatssecretaris uit verklaringen van personen wier achtergrond onbekend is. Bovendien heeft de rechtbank niet onderkend dat de uitkomst van de contra-expertise de uitkomst van de taalanalyse niet uitsluit, aldus de staatssecretaris.

2.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 16 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM2266) vloeit het volgende voort.

Als bij de staatssecretaris twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan de staatssecretaris, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.

In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een vanwege de staatssecretaris door het inzetten van TOELT verrichte taalanalyse tot stand is gekomen onder gedeelde verantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst die bij voormeld team in dienst is en van wie de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en een extern ingeschakelde taalanalist die op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin moet de staatssecretaris, als en voor zover hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb van vergewissen dat de taalanalyse - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.

Als de taalanalyse zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, kan de desbetreffende vreemdeling, gegeven de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last, de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. Daartoe kan hij de opname van het ten behoeve van de taalanalyse gevoerde gesprek door een deskundige laten beoordelen. Om als contra-expertise te kunnen dienen, moet de op verzoek van een vreemdeling verrichte taalanalyse eveneens zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zijn. Als de uitkomst van de contra-expertise de door de desbetreffende vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt, wordt - gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 - de gerezen twijfel in elk geval niet weggenomen.

Is de taalanalyse zorgvuldig tot stand gekomen?

2.2. Niet in geschil is dat de uitkomst van de contra-expertise vreemdeling 2 niet buiten twijfel in het door haar gestelde herkomstgebied plaatst, zodat de vreemdelingen reeds daarom de gerezen twijfel niet hebben weggenomen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak echter overwogen dat RRTW gemotiveerd heeft betwist dat TOELT een eenduidige conclusie kan trekken over het herkomstgebied van de vreemdelingen, net zo min als hij dat kan, omdat hiervoor onvoldoende verifieerbare informatie is. De Afdeling ziet zich aldus voor de vraag gesteld of de taalanalyse zorgvuldig tot stand gekomen is.

2.3. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft TOELT genoemde kritiek van RRTW wel bestreden. In paragraaf 2 tot en met 4 van het weerwoord van 6 december 2016 van TOELT staat dat de taalanalist in tegenstelling tot RRTW uit Syrië afkomstig is, moedertaalspreker van het Kurmandji-Koerdisch is, geruime tijd in de regio Aleppo-Afrin heeft verbleven en het Kurmandji van onder meer Yezidi's zoals daar gangbaar is uit eigen waarneming kent. In paragraaf 8 staat herhaald dat de taalanalist het Kurmandji van de regio Afrin en omstreken uit eigen waarneming kent, in reactie op de opmerking van RRTW dat uit de taalanalyse niet duidelijk wordt waarop de informatie over die regio is gebaseerd, zodat de beoordeling door TOELT niet verifieerbaar is. Uit de overweging van de rechtbank dat en waarom de taalanalyse in de gegeven omstandigheden geen bruikbaar hulpmiddel is, kan niet worden opgemaakt dat zij zich rekenschap heeft gegeven van het door TOELT gebezigde argument dat de taalanalist met zijn kennis en kunde wel in staat is de spraak van vreemdeling 2 te beoordelen.

2.4. Weliswaar heeft RRTW in paragraaf 3 tot en met 9 en 14 van zijn weerwoord van 24 februari 2017 kritiek op dit argument van TOELT, maar dat leidt er niet toe dat de taalanalyse onzorgvuldig tot stand is gekomen. De Afdeling heeft namelijk in haar uitspraak van 29 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA2713 aanvaard dat een moedertaalspreker de herkomst van een vreemdeling kan bepalen. In deze zaak hebben de vreemdelingen niet aannemelijk gemaakt dat dit anders ligt bij de huidige taalanalist. Deze moedertaalspreker uit het door de vreemdelingen gestelde herkomstgebied moet op basis van zijn eigen waarnemingen in staat worden geacht de herkomst van vreemdeling 2 te bepalen zonder gebruik te maken van een database. Dit betekent dat de taalanalyse nog steeds moet worden gezien als een deskundigenrapport. De omstandigheid dat, zoals RRTW heeft betoogd, over de door vreemdeling 2 gesproken taal weinig taalkundige informatie beschikbaar is, doet daaraan niet af. Daarnaast is het niet de taak van de taalanalist om vreemdeling 2 op basis van haar spraak buiten twijfel elders dan in het door haar gestelde herkomstgebied te plaatsen. Om deze redenen heeft RRTW het argument van TOELT over de kennis en kunde van de taalanalist niet deugdelijk gemotiveerd weersproken.

2.5. Tot slot heeft RRTW in paragraaf 1, 2, 9 en 11 van zijn weerwoord van 24 februari 2017 gewezen op andere aspecten die het lastig maken tot een conclusie te komen met hoge zekerheidsgraad, als algemene beperkingen aan taalanalyses, het feit dat […] amper vier kilometer van Turkije ligt en de mogelijkheid dat iemand in een land woont zonder de officiële taal van dit land te spreken. Ook deze aspecten maken niet dat de staatssecretaris ten onrechte van de taalanalyse en het weerwoord van TOELT is uitgegaan. In voorkomende gevallen zijn deskundigen die door De Taalstudio zijn ingeschakeld en die naar aanleiding van een taalanalyse een contra-expertise hebben uitgebracht, immers wel tot een stellige uitkomst gekomen. Dit blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1921. De rechtbank heeft dus ten onrechte overwogen dat de taalanalyse in dit geval geen bruikbaar hulpmiddel is bij de beoordeling van de juistheid van de verklaring van de vreemdelingen dat zij uit Syrië afkomstig zijn. Dit betekent dat de staatssecretaris, ter motivering van zijn standpunt dat het asielrelaas van de vreemdelingen niet geloofwaardig is, terecht naar de taalanalyse en het weerwoord van TOELT heeft verwezen.

2.6. De grieven slagen.

Conclusie in het hoger beroep

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdelingen tegen de besluiten van 12 oktober 2017 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden voor zover daarop, na wat hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist. Daarbij ziet de Afdeling dus geen aanleiding de taalanalyse aan de hand van de contra-expertise inhoudelijk te toetsen, nu reeds vaststaat dat de uitkomst van de contra-expertise vreemdeling 2 niet duidelijk in het door haar gestelde herkomstgebied plaatst.

Beroepsgronden

4. De vreemdelingen hebben betoogd dat de minister hun aanvragen ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij kunnen toch de Syrische nationaliteit bezitten ook als met de taalanalyse zou vaststaan dat zij niet in Syrië hebben gewoond. Verder blijkt niet dat zij zich hebben ontdaan van identiteits- of reisdocumenten, aldus de vreemdelingen.

4.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het betoog over nationaliteit gaat eraan voorbij dat een vreemdeling ook over zijn identiteit valse informatie kan verstrekken. Bovendien hebben de vreemdelingen hun Syrische nationaliteit niet op andere wijze gestaafd. De staatssecretaris heeft zich dus niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdelingen hem hebben misleid gezien de uitkomst van de taalanalyse, overeenkomstig zijn beleid neergelegd in paragraaf C2/7.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000). Het betoog gaat er ook aan voorbij dat de staatssecretaris in de besluiten van 12 oktober 2017 de vreemdelingen niet heeft tegengeworpen dat zij zich hebben ontdaan van een identiteits- of reisdocument.

5. De vreemdelingen hebben verder aangevoerd dat vreemdeling 2 dorpen en bergen in de omgeving van haar woonplaats en de kleur van het bankbiljet van 100 Syrische ponden juist heeft benoemd en voor andere herkomstvragen een verklaring heeft gegeven waarom zij die niet kon beantwoorden. Daarnaast heeft de staatssecretaris voor hun buurvrouw en tevens familielid uit [...] geen taalanalyse laten uitbrengen, terwijl ook zij ongedocumenteerd was, geen Arabisch spreekt en evenveel over de herkomstregio heeft verklaard. Haar verklaring dat zij dorpsgenoten waren komt wel gewicht toe, aldus de vreemdelingen.

5.1. Deze beroepsgronden slagen niet. Juiste verklaringen over dorpen en bergen rond [...] en de kleur van een Syrisch bankbiljet wegen in dit geval niet op tegen de uitkomst van de taalanalyse. Uit 2.1. volgt namelijk dat de vreemdelingen slechts door het laten verrichten van een contra-expertise kunnen proberen de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel weg te nemen, als de taalanalyse zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is. Uit 2.3. tot en met 2.5. volgt dat de taalanalyse zorgvuldig tot stand is gekomen en bovendien is de taalanalyse inzichtelijk en concludent. Daarnaast heeft de staatssecretaris niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld door de vreemdelingen een taalanalyse aan te bieden en zijn besluit mede op de uitkomst hiervan te baseren.

Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3527, is het aanbod van de staatssecretaris aan de vreemdelingen om een taalanalyse te laten verrichten een tegemoetkoming om het door hen gestelde aannemelijk te maken en is het hun keuze om al dan niet in te gaan op dit aanbod. Daarbij komt dat de staatssecretaris in zijn verweerschrift van 24 november 2017 nader heeft toegelicht waarin de zaak van de vreemdelingen verschilt met de zaak waarnaar zij hebben verwezen. Volgens de staatssecretaris is bij hem twijfel gerezen over de herkomst van vreemdeling 2, omdat zij onjuist zou hebben verklaard over het bankbiljet en niet kon verklaren over basale elementen in haar woonomgeving, als waar de weg in haar dorp naartoe gaat, over radio- en tv-zenders en de kleur van de nummerborden in Syrië. Daarnaast wist zij niet aan te geven of er nog andere bevolkingsgroepen in haar woonomgeving zijn geregistreerd, terwijl de desbetreffende vreemdelinge in die andere zaak dit wel kon.

6. De vreemdelingen hebben ook aangevoerd dat de staatssecretaris met de verwijzing naar Werkinstructie 2016/4 van 1 juli 2016 ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij forensisch medisch onderzoek in hun geval niet relevant heeft geacht. Of medisch onderzoek relevant is moet volgens artikel 18 van de Procedurerichtlijn (PB 2013 L 180) per element van het asielrelaas worden beoordeeld. Volgens de vreemdelingen kan niet worden uitgesloten dat opgelopen letsel geplaatst kan worden in wat bekend is over het gewelddadige optreden van Islamitische Staat in [...]. Zij hebben verzocht om over de uitleg van artikel 18 van de Procedurerichtlijn de prejudiciële vraag te stellen of de beslissingsautoriteit van een lidstaat bij elk verzoek om internationale bescherming individueel moet motiveren waarom zij medisch onderzoek niet relevant acht en, zo ja, of zij daarbij kan bepalen dat medisch onderzoek niet relevant is in alle gevallen waarin de herkomst van een vreemdeling niet geloofwaardig wordt geacht. Daarnaast hadden zij het voordeel van de twijfel moeten krijgen, aldus de vreemdelingen.

6.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Artikel 18 van de Procedurerichtlijn geeft lidstaten beoordelingsruimte bij het regelen van medisch onderzoek. Het is immers aan de beslissingsautoriteit te beoordelen of een medisch onderzoek relevant is voor de uitkomst van een asielverzoek. Het standpunt van de staatssecretaris dat een medisch onderzoek niet relevant is als uit een taalanalyse blijkt dat de herkomst ongeloofwaardig is, is in dit geval niet onredelijk. Het is namelijk voorzienbaar dat de uitkomst van een medisch onderzoek niet tot een positief oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas zal leiden, nu beide elementen van het asielrelaas onlosmakelijk zijn verbonden aan Syrië. Voor zover de vreemdelingen aanvoeren dat de uitkomst van een medisch onderzoek de gestelde herkomst kan staven, gaat dit eraan voorbij dat uit 2.1. volgt dat zij slechts door het laten verrichten van een contra-expertise kunnen proberen de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel weg te nemen. Er is in dit geval geen aanleiding prejudiciële vragen te stellen, omdat dit niet noodzakelijk is voor de beoordeling van voorliggend geschil; zie het arrest van het Hof van Justitie van 9 september 2015, X en Van Dijk, ECLI:EU:C:2015:564, punt 57. Daarnaast heeft de staatssecretaris de vreemdelingen terecht niet het voordeel van de twijfel gegund, omdat zij niet hebben voldaan aan hun verplichting het door hen gestelde aannemelijk te maken.

7. De vreemdelingen hebben tot slot aangevoerd dat de staatssecretaris hun uitstel van vertrek had moeten verlenen. Uit de door hen overgelegde medische dossiers blijkt dat vreemdeling 1 en vreemdeling 2 onder behandeling staan, zodat het op de weg van de staatssecretaris lag advies te vragen bij Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA). Nu heeft de staatssecretaris ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij artikel 64 van de Vw 2000 niet heeft toepast, aldus de vreemdelingen.

7.1. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij het risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen niet heeft kunnen beoordelen, omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdelingen niet zijn komen vast te staan. De staatssecretaris heeft hiermee volgens zijn beleid gehandeld, neergelegd in paragraaf A3/7.2.6 van de Vc 2000. Bij de bekendmaking van de besluiten van 12 oktober 2017 heeft de staatssecretaris echter geen motivering vermeld waarom vreemdeling 1 en vreemdeling 2 medisch gezien in staat zijn om te reizen. Dit is in strijd met artikel 3:47, eerste lid, van de Awb. De Afdeling ziet evenwel aanleiding dit gebrek krachtens artikel 6:22 van de Awb te passeren. De staatssecretaris heeft namelijk in zijn verweerschrift alsnog de motivering kenbaar gemaakt en verwezen naar het BMA-advies van 28 juni 2016. De staatssecretaris is gezien dit BMA-advies terecht ervan uitgegaan dat geen medische noodsituatie zal ontstaan en vreemdeling 1 in staat is om te reizen. Verder heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat hij geen aanleiding heeft hoeven zien te onderzoeken of hij aan vreemdeling 2 uitstel van vertrek moest verlenen, nu uit de door de vreemdelingen overgelegde stukken niet blijkt dat zij op 12 oktober 2017 onder behandeling stond; vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3818. Op deze motivering hebben de vreemdelingen ter zitting kunnen reageren, zodat niet aannemelijk is dat zij zijn benadeeld.

Conclusie in het beroep

8. Het beroep is ongegrond.

9. De staatssecretaris moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 22 december 2017 in zaak nr. NL17.10876;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond;

IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.

w.g. Sevenster w.g. Schuurman
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2018

282-862.