Uitspraak 201710004/1/V1


Volledige tekst

201710004/1/V1.
Datum uitspraak: 4 juli 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 december 2017 in zaak nr. NL17.12743 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2017 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 11 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Yousef, advocaat te Den Haag, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De vreemdeling heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft van 1996 tot 2014 met zijn ouders en zussen in de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: de VAE) gewoond en onderwijs gevolgd en was in het bezit van een door de autoriteiten van de VAE aan hem verleende verblijfsvergunning. Hij is in 2014 uit de VAE vertrokken om in Turkije te gaan studeren. Zijn ouders en zussen, met de Syrische nationaliteit, zijn eveneens door de autoriteiten van de VAE in bezit gesteld van een verblijfsvergunning en wonen nog steeds in de VAE. Zijn vader werkt thans voor het ministerie van Onderwijs van de VAE.

De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard omdat de VAE voor de vreemdeling een veilig derde land is.

2. De staatssecretaris richt zich in het hogerberoepschrift niet tegen de overweging van de rechtbank dat hij niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat in de VAE bescherming overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt geboden als bedoeld in artikel 3.106a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000.

In het hogerberoepschrift richt de staatssecretaris zich uitsluitend tegen de overweging van de rechtbank dat hij niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling wordt toegelaten tot de VAE en het besluit op dit punt niet zorgvuldig heeft voorbereid. De staatssecretaris voert aan dat hij bij het nemen van een nieuw besluit op de aanvraag niet gebonden wil zijn aan dat oordeel van de rechtbank. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank miskend dat hij in het besluit deugdelijk heeft gemotiveerd dat er redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling tot de VAE zal worden toegelaten en heeft de vreemdeling niet aangetoond dat de geschetste mogelijkheden om toegang tot de VAE te verkrijgen in zijn geval niet aanwezig zijn.

3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3380, moet de staatssecretaris, indien hij tegenwerpt dat een land voor een vreemdeling een veilig derde land is, aannemelijk maken dat die vreemdeling wordt toegelaten tot dat land en dient hij hiertoe aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van die vreemdeling, redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Verder heeft de Afdeling overwogen dat het vervolgens aan die vreemdeling is om aan te tonen dat de door de staatssecretaris geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land, in zijn geval niet aanwezig zijn.

3.1. In het besluit en het daarin ingelaste voornemen heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat er redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling wordt toegelaten tot de VAE. Daarbij heeft de staatssecretaris betrokken dat de vreemdeling vanaf 1996 tot 2014 in de VAE heeft gewoond en dat hij heeft verklaard dat hij destijds diverse buitenlandse reizen heeft gemaakt waarna hij steeds naar de VAE is teruggekeerd. Ook heeft de staatssecretaris daarbij betrokken dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij tijdens zijn studie in Turkije van en naar de VAE is gereisd. Verder heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de vreemdeling geen authentieke documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn verblijfsvergunning voor de VAE is verlopen of ingetrokken. Volgens de staatssecretaris heeft de vreemdeling bovendien niet aannemelijk gemaakt dat hij geen verblijfsvergunning kan verkrijgen voor de VAE omdat het voor Syriërs niet mogelijk is in de VAE werk te krijgen. De staatssecretaris heeft erop gewezen dat de vreemdeling heeft verklaard dat in de VAE uitsluitend buitenlanders als docent werken en zijn vader in de VAE een vaste baan heeft bij de overheid en voorts dat uit de verklaringen van de vreemdeling niet valt af te leiden dat hij heeft geprobeerd werk te vinden in de VAE.

Aldus heeft de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er redenen zijn om aan te nemen dat toegang tot de VAE voor de vreemdeling in beginsel mogelijk moet zijn.

3.2. De vreemdeling heeft ter staving van zijn standpunt dat hem geen toegang tot de VAE zal worden verleend een kopie van een aan hem verleende verblijfsvergunning voor de VAE, geldig van 8 november 2013 tot 7 november 2014, een onvertaalde kopie van een aan hem verleend visum voor kort verblijf in de VAE en een screenshot overgelegd. Uit dit screenshot blijkt volgens de vreemdeling dat hij heeft geprobeerd digitaal gegevens over zijn verblijfsrecht voor de VAE op te vragen waarop het systeem de melding "unable to process your request" heeft gegeven, hetgeen volgens de vreemdeling komt omdat hij thans geen verblijfsrecht heeft voor de VAE.

3.2.1. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij geen verblijfsrecht meer heeft voor de VAE. De staatssecretaris voert daartoe terecht aan dat geen waarde kan worden gehecht aan het screenshot omdat onduidelijk is welke gegevens de vreemdeling heeft ingevoerd in het digitale systeem en de vreemdeling zijn uitleg van de melding niet heeft gestaafd met andere informatie. Ook voert de staatssecretaris terecht aan dat weinig waarde kan worden gehecht aan een kopie van een verblijfsvergunning en een kopie van een visum, omdat kopieën niet kunnen worden onderzocht. Verder heeft de staatssecretaris zich tijdens de zitting van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn paspoort, dat de Griekse autoriteiten hebben ingenomen en waarin volgens de vreemdeling zijn verblijfsvergunning voor de VAE met een sticker is aangebracht, niet kan terugkrijgen van die autoriteiten. Bovendien heeft de vreemdeling zich niet gewend tot de ambassade van de VAE in Den Haag om gegevens te vragen over zijn verblijfsrecht. Gelet hierop, heeft de staatssecretaris terecht aan de vreemdeling tegengeworpen dat de vreemdeling niet met authentieke documenten heeft aangetoond dat zijn verblijfsvergunning voor de VAE is verlopen of ingetrokken.

3.2.2. Voorts heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij niet opnieuw toegang tot de VAE kan krijgen. De vreemdeling heeft niet geprobeerd een verblijfsvergunning of visum voor de VAE te verkrijgen. Evenmin heeft de vreemdeling aangetoond dat hij wegens het ontbreken van een paspoort geen verblijfsvergunning voor de VAE kan krijgen en om die reden geen toegang kan krijgen tot de VAE. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3380, kunnen volgens het Thematisch ambtsbericht documenten in Syrië van de minister van Buitenlandse Zaken van 22 juni 2017 Syriërs ook vanuit andere landen dan Syrië een paspoort aanvragen. Tot slot heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen werk in de VAE kan krijgen. Dat de vreemdeling als minderjarige een van zijn vader afhankelijke verblijfsvergunning heeft gehad, betekent niet dat hij thans als meerderjarige niet in de VAE zou mogen werken en geen verblijfsvergunning zou kunnen verkrijgen.

3.3. Gelet op wat onder 3.2.1 en 3.2.2 is overwogen, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij geen toegang tot de VAE kan krijgen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

De grief slaagt.

4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Nu het hoger beroep niet is gericht tegen de gegrondverklaring van het beroep, bestaat geen aanleiding de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en moet de staatssecretaris een nieuw besluit nemen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de rechtbank is overwogen, gelezen in samenhang met hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep gegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

w.g. Verheij w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018

412-827.