Uitspraak 201709869/2/A3


Volledige tekst

201709869/2/A3.
Datum uitspraak: 21 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 7 december 2017 in zaken nrs. 17/4694 en 17/4695 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.

Openbare zitting gehouden op donderdag 21 december om 12:15 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter

griffier: mr. D. Rietberg

Verschenen:
[verzoeker], bijgestaan door mr. H. Elmas, advocaat te Zaandam;
Het college, vertegenwoordigd door mr. F.P. Brouwer en mr. M.B. van Zorge.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 7 december 2017 van de rechtbank. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Daartoe overweegt hij het volgende.

[verzoeker] heeft een aanvraag gedaan voor een tijdelijke standplaats voor een oliebollenkraam op de locatie Gedempte Gracht, brug tegenover ingang winkelpassage Rozenhof te Zaandam voor de periode van 1 oktober 2017 tot en met 31 december 2017. Deze aanvraag is geweigerd. Het bezwaar tegen deze weigering en het beroep tegen de beslissing op bezwaar zijn ongegrond verklaard.

[verzoeker] betoogt dat de vergunning is geweigerd op grondslag van beleidsregel 5 van de Beleidsregels reclame-en standplaatsenbeleid (Apv) Inverdan 2015 (hierna: de Beleidsregels). Met beleidsregel 5 is volgens [verzoeker] een extra weigeringsgrond in het leven geroepen die niet zijn grondslag vindt in artikel 1.8 van de APV. De weigeringsgronden in dat artikel zijn limitatief. Beleidsregel 5 kan dan ook niet worden toegepast, aldus [verzoeker]. De voorzieningenrechter van de rechtbank en het college hebben volgens hem verzuimd te motiveren waarom beleidsregel 5 van de Beleidsregels ziet op de in artikel 1.8 van de APV genoemde weigeringsgronden en welke weigeringsgrond zou spelen.

Artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad (hierna: APV) luidt:

"De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.

Artikel 5:18, eerste lid, van de APV luidt:
"het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben."

Beleidsregel 5 van de Beleidsregels luidt:
"De inrichting van Inverdan voorziet niet in de benodigde ruimte voor standplaatsen. In het belang van de openbare orde en veiligheid verstrekt het college geen vergunningen voor een standplaats in Inverdan, behoudens de volgende uitzonderingen. Op de vijf locaties zoals aangegeven in de bijlage bij deze beleidsregels is voldoende ruimte voor een tijdelijke standplaats. Het college verstrekt uitsluitend een vergunning voor een standplaats op een van deze locaties, indien het een lijdelijke standplaats betreft die aan het eind van de dag wordt afgebroken en opgeruimd. Per locatie wordt niet meer dan één standplaats vergund, behoudens in het geval van een verkiezingsbijeenkomst van politieke partijen. Voor de locatie op de Gedempte Gracht geldt de restrictie dat verkoop niet is toegestaan.

Deze locatie is alleen bedoeld voor promotionele activiteiten. Voor de locaties Gedempte Gracht en Rozengracht is het verplicht gebruik te maken van de aanwezige elektriciteitsvoorzieningen. Per kalenderjaar wordt per winkel maximaal één vergunning verstrekt voor een tijdelijke standplaats voor de voorgevel van de winkel, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a) zowel de winkel als de kraam zijn gericht op de verkoop van voor directe consumptie geschikte levensmiddelen (food);
b) de kraam wordt geëxploiteerd door de exploitant van de winkel."

De voorzieningenrechter van de rechtbank overweegt dat beleidsregel 5 verband houdt met de openbare orde, de openbare veiligheid en de bescherming van het milieu, derhalve met de in de APV opgenomen algemene weigeringsgronden. Voorts overweegt de voorzieningenrechter van de rechtbank dat het college in het bestreden besluit en ter zitting nader heeft toegelicht dat de Gedempte Gracht voetgangersgebied betreft, waar zich de meeste loopstromen bevinden. Voor de Gedempte Gracht is bepaald dat geen standplaatsen meer worden toegestaan. De nieuwe inrichting ter plaatse voorziet niet in de benodigde ruimte voor standplaatsen. De gedempte gracht is ontgraven en thans loopt er weer een gracht door het winkelgebied. Vanwege de beperkte beschikbare ruimte komt met de verlening van een vergunning voor een standplaats voor een oliebollenkraam als die van [verzoeker], die zich gedurende een onafgebroken periode van drie maanden ter plaatse zal bevinden en waar wordt gebakken en gebraden, de openbare orde en de openbare veiligheid in het gedrang. Ook de aanwezigheid van kabels en aggregaten en het lozen van afvalwater spelen hierbij een rol, onder meer met het oog op de bescherming van het milieu.

De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat de voorzieningenrechter van de rechtbank ten onrechte het betoog van [verzoeker] heeft afgewezen dat beleidsregel 5 geen nadere uitwerking van de weigeringsgronden van artikel 1.8 is en daarom een niet in de Apv genoemde weigeringsgrond is.

De voorzieningenrechter acht het beleid vervat in beleidsregel 5 gelet op de toelichting redelijk.

Voorts betoogt [verzoeker] dat het in strijd is met het gelijkheidsbeginsel om de vergunning niet te verlenen. Hij staat al 38 jaar met zijn oliebollenkraam in Zaandam en in 2013, 2014 en 2015 op de nu geweigerde plaats. Daarmee is te weinig rekening gehouden. Destijds waren artikel 1.8 en artikel 5.18 van de APV ook al van toepassing. Nu geen wijziging van de artikeltekst van artikel 1.8 van de APV heeft plaatsgevonden, dient volgens hem de door hem verzochte vergunning nu ook verleend te worden. Ook verwijst hij naar een verleende vergunning voor een oliebollenkraam voor een winkelpand.

De voorzieningenrechter onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank dat het college het enkele feit dat eiser al 38 jaar standplaatsen inneemt en houdt niet als bijzondere omstandigheid heeft hoeven aanmerken om van beleidsregel 5 af te wijken. Aan [verzoeker] zijn alternatieve standplaatsen aangeboden. Die heeft hij geweigerd. Met de herinrichting van de Gedempte Gracht is de feitelijke situatie ter plaatse gewijzigd en is het beleid ten aanzien van de standplaatsen daarop aangepast. Het beroep op de eerder verleende vergunningen kan [verzoeker] daarom niet baten. De rechtbank heeft daarnaast gemotiveerd waarom het door [verzoeker] aangevoerd andere geval niet gelijk is. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om dit oordeel van de rechtbank onjuist te achten.

w.g. Van Altena w.g. Rietberg
voorzieningenrechter griffier

725.