Uitspraak 201608699/1/R3


Volledige tekst

201608699/1/R3.
Datum uitspraak: 27 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Dalen, gemeente Coevorden,
2. [appellanten sub 2] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Dalen, gemeente Coevorden,
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college),
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2016 heeft het college een besluit hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) genomen voor 3 woningen in verband met het wegverkeerslawaai van de provinciale weg N34.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2017, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M. Pasjes, M. Duisterwinkel en ing. M. Horsten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Coevorden, vertegenwoordigd door H.A. Gortmaker, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het besluit hogere waarden is vastgesteld vanwege de verdubbeling van de provinciale weg N34, die is voorzien in het bestemmingsplan "N34-verdubbeling", vastgesteld door de raad van de gemeente Coevorden op 27 september 2016. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn eigenaren van woningen in de directe nabijheid van de N34. Voor hun woningen zijn bij het bestreden besluit hogere waarden vastgesteld. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet met het besluit verenigen omdat zij vrezen voor ernstige geluidhinder.

Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2017:3542, is uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak gedaan op de beroepen van onder anderen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "N34-verdubbeling".

Toetsingskader

2. Artikel 100 van de Wgh luidt:

"1. Behoudens het tweede en derde lid is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone 48 dB.

2. Ingeval eerder bij of krachtens deze wet […] een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, vanwege de te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone is vastgesteld dan 48 dB, en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, geldt de laagste van de volgende twee waarden als de ten hoogste toelaatbare:

a. de heersende waarde;

b. de eerder vastgestelde waarde.

3. Ingeval de weg op 1 januari 2007 aanwezig, in aanleg of geprojecteerd was en niet eerder een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de te reconstrueren weg is vastgesteld dan 48 dB, en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, geldt als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone die op 1 januari 2007 aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd waren de heersende waarde."

Artikel 100a luidt:

"1. Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen kan een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende worden vastgesteld, met dien verstande dat:

a. de verhoging 5 dB niet te boven mag gaan, behoudens in gevallen waarin: 1°. ten gevolge van de reconstructie de geluidsbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijke waarde zal verminderen, en

2°. de wegbeheerder heeft verklaard dat hij financiële middelen ter beschikking stelt uiterlijk voor afloop van de reconstructie ten behoeve van de toepassing van artikel 90 of artikel 111b, tweede of derde lid, met betrekking tot woningen die door de reconstructie een hogere geluidsbelasting ondervinden, en

b. ingeval voor de betrokken woning eerder toepassing is gegeven aan artikel 83 of artikel 84, tweede lid, zoals dat luidde voor 1 september 1991 of, indien geen toepassing is gegeven aan het betrokken artikel en de heersende waarde 53 dB niet te boven gaat, de waarde niet hoger mag worden gesteld dan:

1°. 58 dB bij een reconstructie van een weg in buitenstedelijk gebied en

2°. 63 dB bij een reconstructie van een weg in stedelijk gebied.

2. De krachtens het eerste lid, onder a, te stellen hogere waarde mag niet hoger worden gesteld dan 68 dB.

3. In afwijking van het tweede lid mag de waarde ingeval eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu of de Interimwet stad- en milieubenadering een hogere waarde dan 68 dB is vastgesteld, niet hoger worden gesteld dan de eerder vastgestelde waarde."

Artikel 110a, vijfde lid, luidt:

"Het eerste en tweede lid vinden slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege […] de weg [...] van de gevel van de betrokken woningen [...] tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast."

Het beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] woont op het perceel [locatie A] te Dalen, op ongeveer 60 m afstand van de gronden die zullen worden aangewend voor de verdubbeling van de N34. De geluidbelasting op de gevel van zijn woning zal als gevolg van de verdubbeling zowel op 1,8 m als op 4,5 m hoogte met 1,5 dB, afgerond 2 dB, toenemen, waardoor sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. Het college heeft daarom voor zijn woning een hogere waarde vastgesteld van 53 dB op 1,8 m hoogte onderscheidenlijk 55 dB op 4,5 m hoogte.

Correctie bandengeluid

4. [appellant sub 1] voert aan dat in het rapport "Verdubbeling N34, Onderzoek naar Geluid; Traject Coevorden-Noord tot klaverblad N34/A37" van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 19 mei 2016 ten onrechte de in artikel 3.5 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (hierna: RMG 2012) opgenomen aftrek van 2 dB bij de berekening van het equivalent geluidniveau vanwege de N34 is toegepast. [appellant sub 1] stelt dat redelijkerwijs niet is te verwachten dat de geluidproductie als gevolg van aanscherping van geluideisen aan autobanden in de komende 10 jaar zal verminderen. Banden worden niet stiller en zijn juist de belangrijkste geluidbron bij steeds stiller wordende motoren, aldus [appellant sub 1].

4.1. Artikel 3.5, eerste lid, van het RMG 2012 luidt:

"1. Bij de berekening van het equivalent geluidsniveau vanwege een weg wordt voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 kilometer per uur of meer bedraagt, 2 dB in mindering gebracht op de wegdekcorrectie bepaald overeenkomstig bijlage III bij deze regeling of als het wegdek bestaat uit dicht asfaltbeton, in afwijking van het gestelde in paragraaf 1.5 en 2.4.2 van bijlage III een wegdekcorrectie van 2 dB in rekening gebracht."

4.2. Het college heeft aan zijn besluit het rapport "Verdubbeling N34, Definitief onderzoek naar geluid op het traject Coevorden-Noord tot klaverblad N34/A37" van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (hierna: het geluidrapport) ten grondslag gelegd. Op p. 10 van dit rapport staat dat wordt verwacht dat door aanscherping van geluideisen aan banden in de komende 10 jaar een belangrijk effect zal optreden bij rijsnelheden hoger dan 70 kilometer per uur. Ter modellering van dit effect wordt op grond van artikel 3.5 van het RMG 2012 2 dB in mindering gebracht op de wegdekcorrectie, uitgezonderd daar genoemde soorten verharding, aldus het geluidrapport.

4.3. De twijfels van [appellant sub 1] over de betrokken correctie acht de Afdeling onvoldoende om te concluderen dat deze niet zou mogen worden gehanteerd. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geeft dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de correctie ten onrechte heeft toegepast.

Het betoog faalt.

Boshuis

5. [appellant sub 1] betoogt dat het in zijn tuin op het perceel [locatie A] gelegen boshuis ten onrechte niet bij het akoestisch onderzoek is betrokken.

5.1. Het college stelt dat het boshuis op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" niet een woning of een andere geluidgevoelige bestemming is en daarom in het geluidrapport terecht buiten beschouwing is gelaten.

5.2. Artikel 1 van de Wgh luidt:

"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

ander geluidsgevoelig gebouw: bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw, niet zijnde een woning, dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bestemming tegen geluid behoeft, waarbij wat betreft de bestemming wordt uitgegaan van het gebruik dat is toegestaan op grond van het bestemmingsplan […];

[…]

woning: gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan […];

[…]."

5.3. Op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld op 9 december 2014, is aan de gronden ter plaatse de bestemming "Wonen" toegekend.

Artikel 25, lid 25.2, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" staat binnen de bestemming "Wonen" de bouw van niet meer dan één woonhuis toe. De planregels van deze bestemming bieden verder geen mogelijkheid om een ander geluidgevoelig gebouw in de zin van de Wgh op te richten. Omdat op het perceel van [appellant sub 1] al een woning staat, heeft het college het boshuis terecht niet bij het akoestisch onderzoek betrokken.

Het betoog faalt.

Geluidscherm

6. [appellant sub 1] voert aan dat het college ten onrechte heeft afgezien van een overdrachtsmaatregel in de vorm van een geluidscherm ter hoogte van zijn woning. Volgens [appellant sub 1] zijn er geen overwegende bezwaren van financiële aard om te voorzien in een geluidscherm. Daarbij voort hij aan dat bij de aanleg van de A37 ter hoogte van Wachtum wel een geluidscherm is geplaatst ten behoeve van 2 percelen die op nagenoeg dezelfde afstand van de weg zijn gelegen.

6.1. Het college stelt dat het kostenverschil tussen het treffen van gevelmaatregelen en het plaatsen van een geluidscherm zodanig groot is dat het plaatsen van een geluidscherm niet kosteneffectief is. De situatie is volgens het college niet te vergelijken met die bij Wachtum. Daar werd een autoweg omgebouwd tot autosnelweg, hetgeen tot snelheidsverhoging leidde, terwijl dat bij de N34 niet het geval is. Er werd een tweede wegvak aangelegd, waardoor de weg 27 m dichter bij de woningen kwam te liggen, op een afstand van ongeveer 30 à 45 m tot de woningen, terwijl de N34 op ongeveer 85 m van de woning van [appellant sub 1] komt te liggen. Bovendien viel bij de ombouw van de A37 het gehele dorp binnen het reconstructiegebied, tegenover een aantal verspreid liggende woningen bij de N34.

6.2. In hoofdstuk 5 van het geluidrapport is een afweging weergegeven met betrekking tot de te treffen maatregelen om de geluidbelasting ter plaatse van onder meer de woning van [appellant sub 1] te reduceren. Vermeld is dat het treffen van bronmaatregelen niet mogelijk is omdat een snelheidsverlaging zich niet verdraagt met het opwaarderen van de N34. Verder is de N34 volgens het geluidrapport reeds voorzien van een wegdek met de beste geluidreductie. Tevens is het toepassen van overdrachtsmaatregelen in de vorm van geluidschermen per woning onderzocht en afgewogen. Ten aanzien van de [locatie A] is aangegeven dat de kosten voor een 304 meter lang scherm met een hoogte van 1 meter € 107.616 bedragen, terwijl uit een bouwakoestisch onderzoek naar de woning blijkt dat de kosten voor de benodigde gevelmaatregelen voor de woning ongeveer € 17.400 bedragen. Gelet hierop is in het geluidrapport geconcludeerd dat het afschermen van de woning aan de [locatie A] niet kosteneffectief is.

6.3. [appellant sub 1] heeft geen concrete bezwaren aangevoerd tegen de bevindingen in het geluidrapport. Gelet op hetgeen in het geluidrapport is weergegeven en op hetgeen het college heeft gesteld omtrent de verschillen tussen de onderhavige situatie en die bij Wachtum, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een geluidscherm niet doelmatig is en overwegende bezwaren van financiële aard ontmoet. Gelet op hetgeen het college onweersproken heeft gesteld over het geluidscherm aan de A37 ter hoogte van Wachtum, ziet de Afdeling evenmin grond [appellant sub 1] te volgen in zijn stelling dat in zoverre sprake zou zijn van een vergelijkbare situatie.

Het betoog faalt.

Maatregelen en binnenwaarde

7. [appellant sub 1] voert aan dat het college ten onrechte niet duidelijk heeft gemaakt welke maatregelen zullen worden getroffen om te bevorderen dat de binnenwaarde van zijn woning na de reconstructie van de N34 niet meer dan 33 dB zal bedragen.

7.1. Het college stelt dat op grond van artikel 5.4, eerste lid, onder d, van het Besluit geluidhinder (hierna: Bgh) het verzoek om een besluit tot vaststelling van hogere waarden een verklaring moet bevatten dat maatregelen zullen worden getroffen indien de geluidbelasting vanwege de weg binnen de woning bij gesloten ramen meer bedraagt dan de daarvoor geldende grenswaarde volgens de Wgh. De exacte hoedanigheid van de te treffen maatregelen hoeft daarbij volgens het college nog niet bekend te zijn.

7.2. In het geluidrapport is vermeld dat het dimensioneren van eventuele ontvangersmaatregelen en het aanbrengen daarvan bij de ingebruikname van de gereconstrueerde weg zullen zijn afgerond. De wegaanlegger staat garant voor het uitvoeren van de maatregelen en de daarvoor te maken kosten. Gelet op de verwachte geluidbelastingen is het volgens het geluidrapport mogelijk om met maatregelen een aanvaardbaar geluidklimaat in de woningen te realiseren. Hierbij moet gedacht worden aan geluidgedempte ventilatie, verbetering van naadafdichtingen en verzwaring van het dak op plaatsen waar zich verblijfsruimten onder schuine daken bevinden.

7.3. De Afdeling acht het standpunt dat het college onder verwijzing naar artikel 5.4, eerste lid, onder d, van het Bgh heeft ingenomen, niet onjuist. Uit artikel 6.8, eerste lid, onder a, van het Bgh volgt dat eigenaren van woningen die voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in aanmerking komen, een aanbod ontvangen met betrekking tot de aan te brengen geluidwerende voorzieningen. In haar uitspraak van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1249, heeft de Afdeling geoordeeld dat - onder meer - de mededeling waarbij het aanbod is gedaan als voor beroep vatbaar besluit moet worden aangemerkt omdat de mededeling is gericht op rechtsgevolg. Tegen dat besluit kan derhalve te zijner tijd langs bestuursrechtelijke weg worden opgekomen. Nu verder uit het geluidrapport naar voren komt welke maatregelen mogelijk worden getroffen om de vereiste binnenwaarde te bereiken, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet voldoende duidelijk heeft gemaakt welke maatregelen zullen worden getroffen.

Het betoog faalt.

Woongenot

8. [appellant sub 1] voert aan dat het besluit leidt tot aantasting van zijn woongenot, doordat hij niet langer zal kunnen genieten van zijn tuin en de vrije ruimte om het woonhuis.

8.1. Het college dient de vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting aan de ter zake relevante bepalingen van de Wgh te toetsen. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat bedoeld woongenot niet bij die toetsing kan worden betrokken. Tot een goed begrip van [appellant sub 1] merkt de Afdeling op dat toetsing van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat aan de orde is in het kader van het beroep van [appellant sub 1] tegen het bestemmingsplan "N34-verdubbeling".

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 2]

9. [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie B] te Dalen. Dit perceel ligt ongeveer 25 m van de gronden waar de verdubbeling van de N34 is voorzien. Voor de woning van [appellant sub 2] heeft het college een hogere waarde vastgesteld van 58 dB op 1,8 m hoogte onderscheidenlijk 60 dB op 4,5 m hoogte.

Geluidbelasting op gevel woning

10. [appellant sub 2] betoogt dat het college voor zijn woning geen hogere waarde heeft kunnen vaststellen. In dat kader voert hij aan dat de geluidbelasting op de gevel van zijn woning afkomstig van de N34 verkeerd is berekend en dat deze geluidbelasting hoger ligt dan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB op grond van de Wgh.

10.1. Volgens het geluidrapport neemt de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 2] als gevolg van de verdubbeling van de N34 toe met 3,1 dB op 1,8 m hoogte en 2,8 dB op 4,5 m hoogte. De heersende geluidbelasting bij de gevel van de woning van [appellant sub 2] is volgens het geluidrapport in de situatie zonder de wegverbreding 55,1 dB op 1,8 m hoogte en 56,8 dB op 4,5 m hoogte (in het jaar 2019). Voor de woning van [appellant sub 2] is niet eerder een hogere waarde vastgesteld. Dat betekent dat artikel 100a, eerste lid, van de Wgh niet van toepassing is en dat het college op grond van artikel 100a, tweede lid, onder a, van de Wgh een hogere waarde mag vaststellen tot 68 dB.

10.2. In het geluidrapport is beschreven hoe de geluidbelasting ter hoogte van de gevel van de woning van [appellant sub 2] is bepaald. Daarbij is als referentiesituatie het jaar 2019 genomen, het jaar van aanvang van de werkzaamheden voor de berekening van de heersende geluidbelasting. Als toekomstige situatie is in het geluidrapport uitgegaan van het jaar 2030, tien jaar na het gereedkomen van de werkzaamheden. Verder is ook gekeken naar de toekomstige situatie in het jaar 2030 zonder uitvoering van het project.

De geluidbelasting op de gevels is berekend met het programma Geomilieu versie 3.11 van DGMR en bepaald conform de Standaardrekenmethode 2 uit bijlage III van het RMG 2012. In het model zijn rijlijnen, reflecterende bodemgebieden, hoogtelijnen, gebouwen en schermen ingebracht.

Uit tabel 4.2 van het geluidrapport komt naar voren dat de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie B] in de situatie dat de verdubbeling plaatsvindt op 1,8 m 53,1 dB en op 4,5 m hoogte 55 dB bedraagt.

Voor zover [appellant sub 2] stelt dat de berekening van de geluidbelasting niet klopt, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het geluidrapport zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat het college dit op grond daarvan niet aan zijn besluitvorming ten grondslag had mogen leggen.

10.3. Voor zover [appellant sub 2] aanvoert aan dat volgens de kaart behorende bij het Actieplan EU-geluidsbelastingkaart Provincie Drenthe ter plaatse van zijn woning in het jaar 2006 al sprake was van een gevelbelasting van ongeveer 65 tot 69 dB, overweegt de Afdeling als volgt. Het college stelt dat volgens de kaart behorende bij het Actieplan van april 2010 bij de woning [locatie B] de geluidbelasting 60 tot 65 dB bedraagt. Het college heeft toegelicht dat het Actieplan een algemene beleidsvisie voor de provincie betreft die is gebaseerd op standaard uitgangspunten. Zo is er in het Actieplan van uitgegaan dat de N34 ter plaatse is voorzien van standaard asfalt. Momenteel is de N34 ter hoogte van [locatie B] evenwel voorzien van geluidreducerend wegdek in de vorm van "ZSA semi dicht", dat met het hier voorkomende verkeer een reductie oplevert van ongeveer 4,5 dB. Ook de correctie voor bandengeluid is in het Actieplan niet meegenomen, hetgeen een reductie oplevert van 2 dB. Op grond van onder meer deze aspecten zijn de verschillen tussen de geluidbelastingen in het Actieplan en het geluidrapport volgens het college verklaarbaar. De Afdeling acht dit aannemelijk. Gelet hierop betekent de omstandigheid dat uit het Actieplan als algemeen onderzoek andere waarden voortvloeien dan uit het concrete geluidrapport dat is opgesteld ten behoeve van de onderhavige besluitvorming, niet dat het geluidrapport ondeugdelijk zou zijn.

10.4. Het betoog faalt.

Geluidscherm

11. [appellant sub 2] voert aan dat het college ten onrechte heeft afgezien van een overdrachtsmaatregel in de vorm van een geluidscherm ter hoogte van zijn woning. Volgens [appellant sub 2] zijn er geen overwegende bezwaren van financiële aard om te voorzien in een dergelijk geluidscherm. Voorts dient volgens hem te worden meegewogen of een geluidscherm een goede maatregel is tegen andere schadelijke factoren, zoals aantasting van zijn privacy.

11.1. In paragraaf 5.1 van het geluidrapport is een afweging opgenomen over overdrachtsmaatregelen met betrekking tot het perceel [locatie B]. Uit deze afweging komt naar voren dat de kosten voor een 96 meter lang geluidscherm met hoogtes van 2 en 2,5 meter respectievelijk € 51.648 en € 60.480 bedragen, terwijl uit een bouwakoestisch onderzoek naar de woning blijkt dat de kosten voor gevelmaatregelen in de woning ongeveer € 22.000 bedragen.

[appellant sub 2] heeft geen concrete bezwaren aangevoerd tegen de bevindingen in het geluidrapport. Gelet op hetgeen in het geluidrapport is weergegeven, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een geluidscherm overwegende bezwaren van financiële aard ontmoet. Artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh - dat betrekking heeft op maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege een weg − geeft geen ruimte om bij de beoordeling te betrekken of toepassing van een geluidscherm kan leiden tot het terugbrengen van een mogelijke aantasting van privacy. Tot een goed begrip van [appellant sub 2] merkt de Afdeling op dat toetsing van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat aan de orde is in het kader van het beroep van [appellant sub 2] tegen het bestemmingsplan "N34-verdubbeling".

Het betoog faalt.

Conclusie

11.2. De beroepen zijn ongegrond.

11.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Kuipers
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2017

271-817.