Uitspraak 201704340/1/R3


Volledige tekst

201704340/1/R3.
Datum uitspraak: 20 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. BEAK Vastgoed B.V., gevestigd te Groningen,
2. Dovag Holding B.V., gevestigd te Amsterdam, en anderen,
3. [appellanten sub 3], beiden wonend te Haren,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Groningen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsregels Wonen" gewijzigd vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.

Tegen dit besluit hebben BEAK, Dovag en anderen en [appellanten sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2017, waar BEAK, vertegenwoordigd door H.R. Smit, Dovag en anderen, vertegenwoordigd door mr. K. Markerink, advocaat te Amsterdam, [appellanten sub 3], waarvan [appellant sub 3A] in persoon, bijgestaan door mr. L. Mathey, advocaat te Groningen, en de raad, vertegenwoordigd door drs. A.P. Schuiling, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

BEAK heeft een nader stuk ingediend.

Overwegingen

Inleiding

1. In de woonvisie "Wonen in stad" van 24 juni 2015 heeft de raad besloten de ruimte die bestemmingsplannen nu nog bieden voor het toevoegen van kamers en kleine zelfstandige appartementen, verder in te perken door facetbestemmingsplannen op te stellen voor specifieke wijken. Het doel hiervan is het evenwicht en de leefbaarheid in de binnenstad en de populaire wijken van Groningen te herstellen.

2. Met het thans voorliggende plan wil de raad uitvoering geven aan de Woonvisie. Het plan beperkt in 16 bestemmingsplannen de bij recht toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden. Zo zijn de maximale bouwhoogten verkleind en is voor woningen de eis opgenomen dat de gebruiksoppervlakte tenminste 50 m² moet bedragen. Ook zijn diverse afwijkingsmogelijkheden voor een grotere bouwhoogte geschrapt.

3. BEAK, Dovag en anderen en [appellanten sub 3] hebben in het plangebied panden in eigendom. Zij zijn het niet eens met de voorziene inperking van hun bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het beroep van BEAK

4. Ter zitting heeft BEAK haar beroep tegen het besluit van de raad om geen exploitatieplan vast te stellen ingetrokken.

5. BEAK betoogt dat de raad de maximale bouwhoogte van 14 meter voor haar perceel Boterdiep 73-2 ten onrechte heeft verlaagd naar 10 meter. In haar nader stuk voert BEAK aan dat de raad met de vaststelling van deze maximale bouwhoogte ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar concrete initiatief om het pand te verbouwen.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij de maximale bouwhoogte voor het perceel van BEAK heeft verkleind overeenkomstig de bedoeling van de Woonvisie en het facetbestemmingsplan. Ter zitting heeft de raad verduidelijkt dat bij de voorbereiding van het plan, in de fase tussen het voorontwerpplan en het ontwerpplan, op ambtelijk niveau is geïnventariseerd welke bouwplannen de afgelopen tijd waren vergund en welke - nog niet vergunde - concrete initiatieven in voorbereiding waren. Deze initiatieven zijn in een zogenoemd integraal vooroverleg besproken en beoordeeld. Naast de reeds vergunde bouwplannen heeft de raad ook die concrete initiatieven in het plan meegenomen waarover in het integrale vooroverleg een positief advies is gegeven.

5.2. Niet in geschil is dat de maximale bouwhoogte voor het perceel Boterdiep 73-2 als gevolg van het facetbestemmingsplan 10 meter bedraagt en dat het bestaande pand daarmee als zodanig is bestemd. Ter zitting is duidelijk geworden dat BEAK voorafgaand aan de vaststelling van het facetbestemmingsplan het voornemen had het pand te vergroten tot vier bouwlagen waarvoor zij een maximale bouwhoogte van 14 meter nodig achtte. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij dit initiatief van BEAK niet heeft meegenomen in het plan, omdat naar aanleiding van het integraal vooroverleg over het bouwplan geen positief advies is afgegeven. Uit het ruimtelijk advies van 27 september 2016, dat naar aanleiding van het integraal vooroverleg is opgesteld, blijkt dat verschillende stedenbouwkundige uitgangspunten van het initiatief van BEAK nog moeten worden aangepast opdat het initiatief op een meer verantwoorde wijze in de omgeving wordt ingepast. Gelet op deze passage uit het ruimtelijk advies is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het initiatief van BEAK om haar pand te verbouwen nog zo onvoldoende concreet was dat de raad hiermee bij de vaststelling van het plan geen rekening behoefde te houden. Het betoog faalt.

6. BEAK betoogt verder dat de raad de maximale bouwhoogte van 10 meter in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld, nu voor de woningen aan de Langestraat (achter haar eigen perceel) en voor de percelen Noorderkerkstraat 4 t/m 12, Noorderbinnensingel 16 t/m 23 en Boterdiep 77-81 wél een grotere maximale bouwhoogte dan 10 meter is vastgesteld.

6.1. Over de door BEAK gemaakte vergelijkingen met de planologische regeling voor de hierboven genoemde percelen overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. Volgens de raad hebben de betreffende panden namelijk ofwel een grotere bestaande bouwhoogte dan het pand van BEAK, ofwel zijn er voor die woningen reeds bouwplannen vergund of concrete initiatieven naar voren gebracht waarover in het kader van het integraal vooroverleg een positief advies is gegeven. In hetgeen BEAK heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door BEAK genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.

Het beroep van Dovag en anderen

7. Ter zitting hebben Dovag en anderen hun beroepsgrond over de in het bestreden besluit genoemde datum en kenmerk van het raadsvoorstel ingetrokken.

8. Dovag en anderen betogen dat de raad hun initiatief om 15 tot 17 woningen van minimaal 50 m² en 300 m² bedrijfsruimte op de percelen Boterdiephof 77-81 te realiseren, ten onrechte niet heeft betrokken bij de vaststelling van het plan. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2237, voeren zij aan dat de enkele omstandigheid dat omwonenden worden benadeeld omdat zij zich niet over het bouwplan hebben kunnen uitlaten, onvoldoende is om het bouwplan niet mee te nemen in het bestemmingsplan nu deze omwonenden beroep zouden hebben kunnen instellen tegen een daarin voorziene (maximale) bouwhoogte voor de percelen.

8.1. Ter zitting heeft de raad over de gang van zaken toegelicht dat het college hem in eerste instantie wilde voorstellen het concrete initiatief van Dovag en anderen op te nemen in het facetbestemmingsplan, omdat hierover in het kader van het integraal vooroverleg een positief advies was afgegeven. Omdat daags voor de behandeling van dat plan in de raadscommissie van 5 april 2017 was gebleken dat niet alle direct omwonenden op de hoogte waren van het bouwplan, terwijl de bouwaccountmanager wel aan Dovag en anderen kenbaar had gemaakt dat de raad dit van belang achtte voor de beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid van het bouwplan, heeft het college in het raadsvoorstel van 11 april 2017 uiteindelijk toch voorgesteld het bouwplan van Dovag en anderen niet in het facetbestemmingsplan op te nemen. De raad stelt het college hierin te hebben gevolgd omdat Dovag en anderen er van op de hoogte waren dat hij een standpunt van de direct omwonenden, en een daaruit af te leiden inzicht in het draagvlak van het bouwplan onder de direct omwonenden, noodzakelijk acht voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan.

8.2. De Afdeling acht het niet onredelijk dat de raad het voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan van Dovag en anderen van belang heeft geacht dat de direct omwonenden van dat bouwplan op de hoogte waren en dat hen de gelegenheid was geboden daarover een standpunt in te nemen, zodat de raad inzicht zou krijgen in het draagvlak van het bouwplan onder de direct omwonenden. Anders dan in de door Dovag en anderen aangehaalde uitspraak van 15 juli 2015, heeft de raad in dit geval het draagvlak van het bouwplan onder direct omwonenden uitdrukkelijk willen betrekken bij zijn beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid ervan en was dit Dovag en anderen ook tijdig kenbaar gemaakt. Gelet hierop en nu pas daags voor de behandeling van het facetbestemmingsplan in de raadscommissie, en dus ook kort voor de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad, was gebleken dat niet alle direct omwonenden op de hoogte waren van het bouwplan heeft de raad het bouwplan in redelijkheid buiten het bestemmingsplan kunnen laten. Het betoog faalt.

Rechtszekerheid

9. Dovag en anderen betogen dat artikel 10, lid 10.1, onder d, van de planregels in strijd met de rechtszekerheid niet overeenkomt met hetgeen in onderdeel I. onder d. van het bestreden besluit staat.

9.1. In onderdeel I. onder d. van het bestreden besluit staat:

"de raad van de gemeente Groningen heeft besloten de zienswijze van de bewonersorganisatie HortusEbbinge deels over te nemen door in de artikelen 10.1, 10.2 en 10.3 onder verlettering van de overige onderdelen een nieuw onderdeel d in te voegen waarmee de afwijkingsbevoegdheid om de bouwhoogte met 4 meter te kunnen verhogen vervalt."

In artikel 10, aanhef, lid 10.1, onder d, van de planregels staat: "De regels van het bestemmingsplan Ebbingekwartier worden gewijzigd overeenkomstig de onderstaande leden. In lid 4.4.1 Afwijken van de bouwregels vervalt in onderdeel c het zinsdeel " het verhogen van de maximaal toegestane bouwhoogte met maximaal 3 meter of."

9.2. Naar het oordeel van de Afdeling is duidelijk dat in lid 10, aanhef, lid 10.1, onder d, van de planregels als kennelijke verschrijving het getal 3 is opgenomen in plaats van het getal 4. Een vergelijking met artikel 4, lid 4.4.1, behorend bij bestemmingsplan "Ebbingekwartier" laat immers zien dat daarin een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen om de bouwhoogte met maximaal 4 meter te vergroten. De verschrijving in lid 10.1, onder d, van de planregels leidt volgens de Afdeling niet tot een zodanig onduidelijke situatie dat dit planonderdeel in strijd met de rechtszekerheid moet worden geacht te zijn vastgesteld. Het betoog faalt.

Het beroep van [appellanten sub 3]

10. [appellanten sub 3A] is eigenaar van het perceel [locatie A]. Op 13 augustus 2014 is hem een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een wooncomplex ten behoeve van jongerenhuisvesting op dit adres waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken.

[appellanten sub 3B] is eigenaar van de percelen [locatie B t/m E]. Op 20 juli 2011 is hem een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van het pand op deze percelen.

Deze vergunde bouwwerken zijn nog niet gerealiseerd.

11. [appellanten sub 3] betogen dat de raad hun onherroepelijke omgevingsvergunningen ten onrechte niet heeft verwerkt in het bestemmingsplan.

12. Bij besluit van 15 mei 2017 heeft het college de omgevingsvergunning van [appellanten sub 3A] ingetrokken op grond van artikel 2.33, tweede lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

Op dezelfde grond heeft het college bij besluit van 24 mei 2017 de omgevingsvergunning van [appellanten sub 3B] ingetrokken.

13. De raad stelt dat het beroep van [appellanten sub 3] niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht.

13.1. [appellanten sub 3] hebben inderdaad geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht en onderkennen dit ook.

13.2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

13.3. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het bestemmingsplan is ten aanzien van de percelen in kwestie namelijk niet gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan. [appellanten sub 3] zijn door de vaststelling van het plan dus ook niet in een nadeliger positie komen te verkeren ten opzichte van het ontwerp. Dat hun omgevingsvergunningen na de vaststelling van het bestemmingsplan zijn ingetrokken, maakt dit niet anders. [appellanten sub 3] hadden reeds ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan moeten inzien dat hun vergunde maar nog niet gerealiseerde bouwplannen niet langer onder het overgangsrecht zouden vallen indien hun omgevingsvergunningen zouden worden ingetrokken. Dat zij dit niet hebben gedaan en geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht, moet voor hun eigen risico blijven. Het beroep is niet-ontvankelijk.

Conclusie

14. Het beroep van BEAK is ongegrond.

15. Het beroep van Dovag en anderen is ongegrond.

16. Het beroep van [appellanten sub 3] is niet-ontvankelijk.

Proceskosten

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellanten sub 3] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van BEAK Vastgoed B.V. ongegrond;

III. verklaart het beroep van Dovag Holding B.V. en anderen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra-Immink, griffier.

w.g. Uylenburg w.g. Zweistra-Immink
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017

813.