Uitspraak 201609352/1/A3


Volledige tekst

201609352/1/A3.
Datum uitspraak: 20 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Deventer, en haar vennoten [naam vennooten], beiden wonend te Deventer (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellante]),
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 november 2016 in zaak nr. 16/1822 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Deventer.

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2016 heeft de burgemeester geweigerd aan [appellante] een vergunning te verlenen voor de exploitatie van de seksinrichting aan de [locatie] te Deventer.

Bij besluit van 24 februari 2016 heeft de burgemeester [appellante] onder oplegging van een last onder bestuursdwang gelast om de exploitatie van de seksinrichting binnen zes weken na de verzenddatum van het besluit te staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 15 juli 2016 heeft de burgemeester de door [appellante] tegen de besluiten van 29 januari en 24 februari 2016 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de door de burgemeester verzochte beperkte kennisneming van het advies van het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: het Bureau) van 22 mei 2015 gerechtvaardigd geoordeeld. [appellante] heeft aan de Afdeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling heeft van het advies kennisgenomen.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoot], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en de burgemeester, vertegenwoordigd door F.E. Stein, bijgestaan door mr. M. Ichoh, advocaat te Enschede, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Voor de tekst van de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.

Inleiding

2. De seksinrichting wordt geëxploiteerd door [vennoten]. De burgemeester heeft op 14 oktober 2012 voor de seksinrichting een exploitatievergunning afgegeven met een looptijd van twee jaren. Op 14 april 2014 heeft [appellante] een nieuwe aanvraag om een exploitatievergunning gedaan.

Bij het besluit van 29 januari 2016 heeft de burgemeester die vergunning geweigerd. De burgemeester heeft daaraan het advies van het Bureau van 22 mei 2015 ten grondslag gelegd. In dat advies is geconcludeerd dat er een ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, en dat er mindere mate van gevaar bestaat dat die vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Het Bureau heeft dat advies gebaseerd op onder andere informatie van de belastingdienst, de politie en het Regionale Informatie- en Expertise Centrum Oost-Nederland. Voorts heeft de burgemeester daaraan ten grondslag gelegd een rapportage bestuurlijk toezicht van de politie van 17 september 2015, een controlerapport van de belastingdienst van 7 oktober 2015, een informatierapport van de belastingdienst van 5 november 2015 en de constateringen van de politie op 14 november 2015. Bij besluit van 24 februari 2016 heeft de burgemeester gelast om de exploitatie van de seksinrichting te staken en gestaakt te houden, omdat de inrichting zonder geldige vergunning werd geëxploiteerd.

Bij het besluit van 15 juli 2016 heeft de burgemeester de bezwaren van [appellante] ongegrond verklaard.

Aangevallen uitspraak

3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester de gevraagde exploitatievergunning heeft kunnen weigeren op grond van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet bibob). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester ook kunnen concluderen dat sprake is van slecht levensgedrag als bedoeld in artikel 3:5 van de Algemene plaatselijke verordening Deventer (hierna: APV). Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de last onder bestuursdwang in rechte in stand kan worden gelaten. De rechtbank stelt vast dat de looptijd van de exploitatievergunning van 2012 is verstreken en de nadien aangevraagde exploitatievergunning terecht is geweigerd. Daarmee staat tevens vast dat de illegale situatie niet kan worden gelegaliseerd. Van onevenredig nadeel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, waarbij zij van belang heeft geacht dat de exploitatie meer dan een jaar zonder vergunning heeft kunnen voortduren.

Hoger beroep

4. [appellante] bestrijdt dat de opgelegde aanslagen en boetes van de belastingdienst onherroepelijk zijn. Voorts bestrijdt zij dat haar administratie niet op orde was, dat zij geopend was zonder dat één van de vennoten aanwezig was, dat zij niet van alle prostituees het Burgerservicenummer had opgenomen dan wel dat hun legitimatiebewijzen niet aanwezig waren, dat harddrugs zijn aangetroffen en dat er hygiënische tekortkomingen waren. Tot slot bestrijdt zij dat er geen uiteenlopende verklaringen zijn afgelegd over de duur dat de prostituees in dienst waren. Volgens [appellante] heeft de rechtbank miskend dat de burgemeester onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar hetgeen in het advies van het Bureau van 22 mei 2015 is gesteld.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:818), mag een bestuursorgaan, gelet op de expertise van het Bureau, in beginsel van het advies van het Bureau uitgaan. Dit neemt niet weg dat een bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand gekomen zijn en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is.

Van belang is in dit verband dat het bestuursorgaan in beginsel geen inzage heeft in de onderliggende broninformatie van het advies van het Bureau, zodat eigen verificatie veelal niet mogelijk is. Dit betekent dat het bestuursorgaan in de regel op de weergave van de broninformatie door het Bureau en de daaraan gegeven kwalificatie mag afgaan. Wel dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat de gestelde vragen op zodanige wijze zijn beantwoord dat op basis van het advies op zorgvuldige wijze en voldoende gefundeerd kan worden beslist. Dit toetsingskader zal in het navolgende als uitgangspunt dienen.

4.2. Na kennisneming van het advies van het Bureau van 22 mei 2015 heeft de burgemeester ter verificatie nadere informatie gevraagd aan de politie en de belastingdienst. Uit het advies van het Bureau en het rapport van de belastingdienst van 5 november 2015 volgt dat de belastingdienst aan zowel de onderneming als aan beide vennoten in persoon aanslagen heeft opgelegd voor inkomstenbelasting, omzetbelasting en loonheffingen. Ook zijn vergrijpboetes opgelegd. Verder volgt daaruit dat de opgelegde aanslagen en boetes onherroepelijk zijn geworden. Ook overigens heeft [appellante] fiscale wetgeving overtreden door niet mee te werken en zich niet aan afspraken te houden. Uit de nadere informatie van de politie en de belastingdienst volgt voorts dat de administratie van [appellante] niet op orde is, dat de seksinrichting, in strijd met artikel 3:8, eerste lid, van de APV, geopend was zonder dat één van de vennoten aanwezig was, dat harddrugs zijn aangetroffen en dat hygiënische tekortkomingen zijn vastgesteld. Ook waren van sommige prostituees geen legitimatiebewijzen aanwezig en werden uiteenlopende verklaringen afgelegd over de duur dat prostituees in dienst waren.

4.3. De enkele ontkenningen van [appellante] van de juistheid van de inhoud van het advies en van de nadere informatie van de politie en de belastingdienst zijn onvoldoende om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Zoals in de schriftelijke uiteenzetting van de burgemeester in hoger beroep is aangetoond, heeft [appellante] de geconstateerde feiten niet weerlegd. Hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, heeft [appellante] ook ter zitting van de Afdeling geen argumenten naar voren gebracht die de geconstateerde feiten weerleggen.

[appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het advies van het Bureau van 22 mei 2015, waarin als conclusie is vermeld dat er een ernstig gevaar bestaat dat de gevraagde exploitatievergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, en dat er een zekere mate van gevaar bestaat dat die vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen, zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de burgemeester dit niet aan zijn weigering van de vergunning ten grondslag had mogen leggen. Hetgeen [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de burgemeester niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht als bedoeld in artikel 3:9 van de Awb.

Het betoog faalt.

5. Voor zover [appellante] in hoger beroep haar in eerdere instantie aangevoerde gronden slechts heeft herhaald en ingelast, wordt overwogen dat de rechtbank in de overwegingen van de aangevallen uitspraak daarop is ingegaan. [appellante] heeft in het hogerberoepschrift noch ter zitting, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, redenen aangevoerd waarom de weerlegging daarvan in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.

Het betoog faalt.

Slotsom

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

w.g. Slump w.g. Ley-Nell
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017

597.


BIJLAGE

Wet bibob

Artikel 3

1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:

a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of

b. strafbare feiten te plegen.

2. Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:

a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,

b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,

c. de aard van de relatie en

d. de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.

3. Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:

a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,

b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,

c. de aard van de relatie en

d. het aantal van de gepleegde strafbare feiten.

4. De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:

a. hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,

b. hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of

c. een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat of heeft gestaan.

5. De weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats indien deze evenredig is met:

a. de mate van het gevaar en

b. voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.

Gemeentewet

Artikel 125

3. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.

Artikel 174

1. De burgemeester is belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.

2. De burgemeester is bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.

3. De burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.

Awb

Artikel 5:2

1. In deze wet wordt verstaan onder:

a. (…);

b. herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;

c. (…).

Artikel 5:21

Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:

a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

APV

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

1. De exploitant en de beheerder:

a. (…);

b. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

c. (…).

Artikel 3:6 Sluitingstijden

1. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde en/of ter voorkoming of beperking van aantasting van het woon- en leefklimaat, aan een seksinrichting sluitingstijden opleggen.

2. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven na het tijdstip ingevolge het eerste lid bepaald.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is, waarbij minimaal 1 beheerder per exploitant verplicht gesteld wordt.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

(…).