Uitspraak 201700867/1/A3


Volledige tekst

201700867/1/A3.
Datum uitspraak: 20 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], wonend te [woonplaats], [appellant B] en [appellant C], beiden wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2016 in zaken nrs. 16/3242, 16/3240 en 16/3237 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 6 november 2015 heeft het college aan [appellanten] een bestuurlijke boete van € 24.000,00 opgelegd.

Bij afzonderlijke besluiten van 30 en 31 maart 2016 heeft het college de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 december 2016 heeft de rechtbank de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2017, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. E.J. Elferink, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.E. Schuttenhelm, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De van belang zijnde bepalingen uit de Huisvestingswet, de Huisvestingswet 2014, de Wet afschaffing plusregio’s en de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 (hierna: Huisvestingsverordening) zijn vermeld in de aangehechte bijlage bij deze uitspraak.

De Huisvestingswet was van kracht tot 1 januari 2015. Deze wet is op die datum vervangen door de Huisvestingswet 2014.

2. [appellanten] zijn elk voor één derde eigenaar van de woningen op het adres [locatie 1] en [locatie 2] te Amsterdam. Op 29 juni 2015 heeft een toezichthouder van de gemeente beide woningen bezocht. Tijdens het huisbezoek zijn in elke woning acht toeristen aangetroffen die de woning voor drie nachten hadden geboekt via de hotelsite www.booking.com.

Naar aanleiding van hetgeen de toezichthouder heeft geconstateerd heeft het college aan [appellanten] elk afzonderlijk een boete van € 24.000,00 opgelegd wegens het zonder vergunning onttrekken van woonruimten aan de bestemming tot bewoning. Deze boetes heeft het college in bezwaar gehandhaafd. Het gebruik van de woonruimten voor hoteldoeleinden is in strijd met het bepaalde in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet. Volgens het college is sprake van bedrijfsmatige verhuur. De woningen werden op verschillende websites te huur aangeboden, waaronder op www.booking.com vanaf maart 2015, en waren ingericht voor verblijf van maximaal acht personen. Op internet zijn diverse recensies over de woningen aangetroffen. Verder zijn er tijdens de inspectie geen persoonlijke spullen aangetroffen die geen eigendom waren van de daar verblijvende toeristen. Dat de verhuur plaatsvond via vastgoedbeheerder De Nieuwe Wereld, maakt niet dat [appellanten] niet als overtreders kunnen worden aangemerkt. Volgens het college is niet geloofwaardig dat zij niet op de hoogte waren van de toeristische verhuur, nu [appellant B] in een gesprek op 10 juli 2015 heeft verklaard dat hij samen met [appellant A] en [appellant C] heeft besloten de woningen steeds kort te verhuren. De ter zake van overtreding van artikel 30 van de Huisvestingswet beboetbare feiten gelden ten opzichte van elke persoon. Derhalve heeft het college aan [appellanten] ieder afzonderlijk een boete van tweemaal € 12.000,00 opgelegd.

Het college is [appellanten] niet gevolgd in hun bezwaren dat de grondslag voor het opleggen van de boetes ontbreekt. Weliswaar is op 1 januari 2015 de Huisvestingswet 2014 in werking getreden en tegelijkertijd de Huisvestingswet ingetrokken, maar op grond van het overgangsrecht verviel de op de Huisvestingswet gebaseerde Huisvestingsverordening pas een jaar na de inwerkingtreding van de Huisvestingswet 2014, zodat er tijd was een nieuwe Huisvestingsverordening vast te stellen. Binnen dat jaar heeft de regioraad de Huisvestigingsverordening gewijzigd. De bepalingen over het woonruimtevoorraadbeheer, waaronder de bepaling over het onttrekken van woonruimte, zijn echter ongewijzigd gebleven. Op het gewijzigde deel van de Huisvestingsverordening is de Huisvestingswet 2014 van toepassing en op het ongewijzigde gedeelte is de Huisvestingswet van toepassing gebleven. Bij het opstellen van het wijzigingsbesluit is echter verzuimd om op te nemen dat de Huisvestingswet 2014 uitsluitend van toepassing is op het tweede hoofdstuk, afdeling I woonruimteverdeling, van de Huisvestingsverordening. Dat in de definitiebepaling "wet" is gedefinieerd als de Huisvestingswet 2014 is een kennelijke verschrijving. Ook na de wijziging van de Huisvestingsverordening bestond de bevoegdheid een boete op te leggen voor overtreding van artikel 30 van de Huisvestingswet, aldus het college.

Tegen de besluiten van 30 en 31 maart 2016 hebben [appellanten] tezamen beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard.

3. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat geen wettelijke grondslag bestond voor het opleggen van een boete en dat derhalve het legaliteitsbeginsel is geschonden. Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 is de Huisvestingswet zonder voorbehoud ingetrokken per 1 januari 2015. In het tweede lid is een termijn gegeven waarbinnen de mogelijkheid bestaat om Huisvestingsverordeningen aan te passen. De gemeente Amsterdam heeft hiervan gebruik gemaakt. De nieuwe Huisvestingsverordening is ingegaan op 1 juli 2015. Op deze Huisvestingsverordening zijn de boetebesluiten gebaseerd. In artikel 1 van de Huisvestingsverordening is bepaald dat met "wet" de Huisvestingswet 2014 wordt bedoeld. Op grond van artikel 59 van de Huisvestingsverordening kan het college alleen een boete opleggen bij overtreding van de artikelen 7 en 30 van de Huisvestingswet 2014. Het onttrekken van woonruimte wordt echter niet in die artikelen verboden. Dit is bepaald in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014. Er is dus sprake van een foutieve verwijzing. Nu het om een punitieve maatregel gaat, kan de foutieve verwijzing hun niet worden tegengeworpen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat op de gewijzigde Huisvestingsverordening twee wetten van toepassing zijn. Uit de Huisvestingsverordening blijkt niet dat zowel de Huisvestingswet als de Huisvestingswet 2014 van toepassing zijn. Bovendien gaat het niet om een fout die onmiddellijk en zonder enige twijfel herkenbaar is. De verwijzing naar de Huisvestingswet 2014 in de Huisvestingsverordening is grotendeels wel juist. Tot slot regelt artikel 51, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 alleen wanneer de Huisvestingsverordeningen die zijn gebaseerd op de Huisvestingswet komen te vervallen, maar niet dat die Huisvestingswet gedurende die termijn nog van kracht blijft gezien het eerste lid. Vanaf 1 januari 2015 was het college dus niet langer bevoegd boetes op te leggen op grond van de Huisvestingswet, aldus [appellanten].

3.1. De overtreding die het college aan zijn besluiten ten grondslag heeft gelegd, is het zonder vergunning onttrekken van woonruimten aan de bestemming tot bewoning. Dit verbod was opgenomen in artikel 30 van de Huisvestingswet. De Huisvestingswet is op 1 januari 2015 vervangen door de Huisvestingswet 2014. Gelet op het overgangsrecht dat is neergelegd in artikel 51, derde lid, van de Huisvestingswet 2014, in samenhang gelezen met artikel XXIII, eerste lid, van de Wet afschaffing plusregio’s, zou de Huisvestingsverordening eerst een jaar na inwerkingtreding van de Huisvestingswet 2014 vervallen. Voorts is in de plusregio Amsterdam van de bevoegdheid tot wijziging van de verordening - op grond van artikel XXIII, derde lid, van de Wet afschaffing plusregio’s - gebruik gemaakt gedurende de periode dat de Huisvestingsverordening van kracht was. De wijziging van de Huisvestingsverordening is op 1 juli 2015 in werking getreden. Ten tijde van het nemen van de besluiten van 6 november 2015 waren op grond van het vorenstaande de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening, zoals deze gold vanaf 1 juli 2015, van kracht. Het verbod om zonder vergunning woonruimte te onttrekken aan de bestemming tot bewoning is sinds 1 januari 2015 opgenomen in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014.

3.2. Op grond van artikel 59 van de Huisvestingsverordening, zoals dat gold vanaf 1 januari 2015, was het college bevoegd in geval van overtreding van artikel 7 en van artikel 30 van "de wet" een bestuurlijke boete op te leggen. Ingevolge artikel 1, onder y, van de Huisvestingsverordening, zoals die toen luidde, werd onder "de wet" de Huisvestingswet verstaan. De Huisvestingsverordening is vervolgens met ingang van 1 juli 2015 gewijzigd. Afdeling 1 van hoofdstuk 2 van de Huisvestingsverordening, dat regels geeft over woonruimteverdeling, is met het oog op de in werking getreden Huisvestingswet 2014 gewijzigd en opnieuw vastgesteld. Artikel 1, onder vv, van de Huisvestingsverordening bepaalt vanaf 1 juli 2015 dat onder "de wet" in de verordening wordt verstaan: de Huisvestingswet 2014. In enkele andere hoofdstukken is een aantal wijzigingen aangebracht. De regels in hoofdstuk 3, die betrekking hebben op de wijziging van de woonruimtevoorraad, zijn niet gewijzigd. Artikel 59 van de Huisvestingsverordening, dat is opgenomen in hoofdstuk 4, is evenmin gewijzigd.

3.3. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat onder het begrip "de wet" in artikel 59 van de Huisvestingsverordening - zoals deze gold vanaf 1 juli 2015 en derhalve ten tijde van het opleggen van de boetes op 6 november 2015 - moet worden verstaan: de Huisvestingswet. Bij de wijziging van de Huisvestingsverordening per 1 juli 2015 heeft de regioraad kennelijk over het hoofd gezien dat de wijziging van de definitie van het begrip "de wet" van Huisvestingswet naar Huisvestingswet 2014 ook gevolgen kon hebben voor andere dan in afdeling 1 van hoofdstuk 2 opgenomen verwijzingen naar het begrip "de wet". In een aantal gevallen heeft dat geleid tot een verwijzing naar de Huisvestingswet, zoals bijvoorbeeld in artikel 1, onder x, alsmede onder jj, en artikel 64, derde lid, van de Huisvestingsverordening. Dat een dergelijke verwijzing niet is opgenomen in het bij de wijziging van de Huisvestingsverordening niet gewijzigde artikel 59 van deze verordening is naar het oordeel van de Afdeling een kennelijke vergissing. Er zijn geen aanwijzingen dat de regioraad met de wijziging van het begrip "de wet" in de Huisvestingsverordening zou hebben beoogd om de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van de Huisvestingswet te laten vervallen. Uit de toelichting op de wijziging van de Huisvestingsverordening blijkt juist dat met die wijziging niet is beoogd de regels over wijzigingen in de woonruimtevoorraad te veranderen. Bovendien zou de bevoegdheidsbepaling van artikel 59 van de Huisvestingsverordening zinledig worden indien onder "de wet" de Huisvestingswet 2014 zou moeten worden verstaan, omdat in de artikelen 7 en 30 van de Huisvestingswet 2014 geen verbodsbepalingen zijn opgenomen. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat met het begrip "de wet" in artikel 59 van de Huisvestingsverordening ook na de wijziging op 1 juli 2015 nog steeds is bedoeld: de Huisvestingswet. Het college was daarom, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevoegd voor de overtreding van artikel 30 van de Huisvestingswet een bestuurlijke boete op te leggen.

3.4. De Afdeling is eveneens met de rechtbank van oordeel dat deze uitleg van artikel 59 van de Huisvestingsverordening niet tot strijd met het legaliteitsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel leidt. Voor 1 januari 2015 gold artikel 30 van de Huisvestingswet en bevatte artikel 59 van de Huisvestingsverordening de bevoegdheid voor het college om voor overtreding van dit artikel een bestuurlijke boete op te leggen. Die bevoegdheid is, gelet op Artikel XXIII van de Wet afschaffing plusregio’s, na 1 januari 2015 blijven bestaan. Artikel 59 van de Huisvestingsverordening is ook per 1 juli 2015 niet gewijzigd.

3.5. Het betoog faalt.

4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat woningonttrekking niet aan de orde was. Van stelselmatig bedrijfsmatige exploitatie als hotel was geen sprake. Er heeft slechts één huisbezoek plaatsgevonden waarbij toeristen zijn aangetroffen. [appellanten] waren niet op de hoogte van de aanwezigheid van toeristen in de woningen. De woningen waren verhuurd aan een particulier via een beheerkantoor. Het college heeft niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.

4.1. Niet in geschil is dat uit de inspectie op 29 juni 2015 is gebleken dat de woningen op het adres [locatie 1] en [locatie 2] op dat moment waren verhuurd aan toeristen en dat [appellanten] niet in het bezit waren van onttrekkingsvergunningen voor deze woningen. De toeristen hadden de woningen gehuurd via de hotelsite www.booking.com. Het college heeft verscheidene printscreens van verschillende websites overgelegd waaruit blijkt dat de woningen voor kort verblijf te huur werden aangeboden. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3155, overwogen dat alleen al uit het gebruik van de woningen door toeristen volgt dat deze woningen niet beschikbaar waren voor duurzame bewoning. Ook het eenmaal voor een korte periode verhuren van een woning kan worden aangemerkt als woningonttrekking, zo volgt uit voormelde uitspraak en de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2534.

Voor de beantwoording van de vraag of [appellanten] als overtreder zijn aan te merken heeft de rechtbank terecht gewezen op vaste rechtspraak van de Afdeling die onder meer is neergelegd in de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1912. De overtreder is degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt. Daarbij is in dit geval van belang dat van de eigenaar van een pand die dat verhuurt, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand aldus werd gebruikt.

Vaststaat dat [appellanten] eigenaren zijn van de woningen. In een gespreksverslag van 10 juli 2015 is vermeld dat [appellant B] heeft verklaard dat hij samen met [appellant A] en [appellant C] heeft besloten de woningen voor kort verblijf te verhuren. Ook in hoger beroep hebben [appellanten] deze verklaring niet betwist. [appellanten] stellen dat niet zij de woningen hebben verhuurd, maar de besloten vennootschap De Nieuwe Wereld. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [appellant C] bestuurder is van dit vastgoedbeheerbedrijf. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet wisten en ook niet konden weten dat de woningen op hotelmatige wijze werden geëxploiteerd.

Het betoog faalt.

5. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de opgelegde boetes te hoog zijn. Ten eerste blijkt uit bijlage 5 bij de Huisvestingsverordening dat voor het eenmalig ter beschikking stellen van een woning aan toeristen slechts een boete van € 3.000,00 mag worden opgelegd in plaats van een boete van € 12.000,00. Ten tweede is het onevenredig om voor één overtreding een boete van in totaal € 72.000,00 op te leggen, te weten per persoon € 24.000,00. Er kan alleen een boete per overtreding worden opgelegd, niet per persoon, aldus [appellanten].

5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit bijlage 5, behorend bij artikel 59 van de Huisvestingsverordening, blijkt dat voor de eerste woningonttrekking zonder vergunning een boete van € 12.000,00 wordt opgelegd aan de overtreder. Een boete van € 3.000,00 wordt volgens bijlage 5 opgelegd als woonruimte in gebruik wordt gegeven voor bewoning, zonder dat daarvoor een vergunning is verleend. Dit is een andere overtreding dan woningonttrekking zonder vergunning. Aan de eerste overtreding ligt artikel 7 van de Huisvestingswet ten grondslag, en aan de tweede overtreding, welke [appellanten] wordt verweten, ligt artikel 30 van de Huisvestingswet ten grondslag, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.

Voor zover [appellanten] ter zitting bij de Afdeling hebben aangevoerd dat ten tijde van de overtreding een lager boetebedrag gold dan de opgelegde € 12.000,00, overweegt de Afdeling dat het aangevoerde feitelijke grondslag mist. Zowel in bijlage 5 bij artikel 59 van de Huisvestingsverordening zoals die gold tot 1 juli 2015 als in de verordening zoals die gold vanaf 1 juli 2015 is het boetebedrag voor woningonttrekking vastgesteld op € 12.000,00. Eerst in de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 die in werking is getreden op 1 januari 2016 is het boetebedrag voor woningonttrekking verhoogd naar € 13.500,00. Het college is, zoals het ook ter zitting heeft verklaard, uitgegaan van het voor [appellanten] meest gunstige bedrag.

Verder is de rechtbank [appellanten] terecht niet gevolgd in hun betoog dat slechts één boete kan worden opgelegd per overtreding en niet één boete per persoon per overtreding. Ieder van hen is gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1. is overwogen aan te merken als overtreder van artikel 30 van de Huisvestingwet. Het college heeft ter zitting nader toegelicht dat het elke persoon beboet die actief betrokken is bij het onttrekken van woonruimte. De hoogte van de boete is niet gekoppeld aan behaald voordeel. Tegen woningonttrekking wordt streng opgetreden omdat de huizenmarkt in Amsterdam onder zeer grote druk staat. Om die reden is het boetebedrag voor woningonttrekking vastgesteld op € 12.000,00, aldus het college. Gelet op het voorgaande was het college bevoegd aan [appellanten] elk afzonderlijk een boete van tweemaal € 12.000,00 op te leggen.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.

w.g. Borman w.g. Niane-van de Put
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017

805.


BIJLAGE

Huisvestingswet 2014 (in werking per 1 januari 2015)

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

c. huisvestingsverordening: verordening als bedoeld in artikel 4;

h. woningmarktregio: gebied dat vanuit het oogpunt van het functioneren van de woningmarkt als een geheel kan worden beschouwd;

i. woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden.

Artikel 4

1. De gemeenteraad kan uitsluitend bij verordening voor de duur van ten hoogste vier jaar regels geven met betrekking tot:

a. het in gebruik nemen of geven van goedkope woonruimte, en

b. wijzigingen in de bestaande woonruimtevoorraad.

Artikel 21

Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;

b. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar met andere woonruimte samen te voegen;

c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten;

d. te verbouwen tot twee of meer woonruimten.

Artikel 35

1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22, of van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:

a. […], en

b. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, 21 of 22, of voor het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26.

3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.

Artikel 51

1. De Huisvestingswet wordt ingetrokken.

2. Een verordening die berust op de Huisvestingswet vervalt zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

3. Het tweede lid is niet van toepassing op de huisvestingsverordeningen, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Huisvestingswet. Op deze verordeningen is artikel XXIII van de Wet afschaffing plusregio’s van toepassing.

4. Een vergunning als bedoeld in de artikelen 25 en 26, eerste en tweede lid, van de Huisvestingswet, die is verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een huisvestingsverordening, wordt gelijkgesteld met een huisvestingsvergunning.

5. Een vergunning als bedoeld in de artikelen 30, eerste lid, en 33, van de Huisvestingswet, die is verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een huisvestingsverordening, wordt gelijkgesteld met een vergunning die is verleend met toepassing van artikel 21 onderscheidenlijk 22.

6. Aanvragen om een vergunning die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een huisvestingsverordening, worden behandeld volgens het voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende recht.

Huisvestingswet (geldend tot 1 januari 2015)

Artikel 2

1. Indien het naar het oordeel van de gemeenteraad noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van woonruimte als bedoeld in hoofdstuk II, of met betrekking tot wijzigingen van de woonruimtevoorraad als bedoeld in hoofdstuk III, stelt de gemeenteraad een huisvestingsverordening vast.

2. Ten behoeve van de toepassing van het eerste lid gaat de gemeenteraad in elk geval na hoe met regelen als in dat lid bedoeld, kan worden bewerkstelligd dat bij het in gebruik geven van woonruimten met een verhoudingsgewijs lage prijs zoveel mogelijk voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die, gelet op hun inkomen, in het bijzonder op die woonruimten zijn aangewezen. Tevens gaat de gemeenteraad na op welke wijze kan worden bewerkstelligd dat bij het in gebruik nemen of geven van een standplaats voorrang wordt verleend aan woningzoekenden, die in een woonwagen wonen of hebben gewoond.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid treedt het algemeen bestuur van een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen voor de toepassing van die leden in de plaats van de gemeenteraad.

Artikel 30

1. Het is verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

a. aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder zodanige onttrekking geschikt is;

b. met andere woonruimte samen te voegen;

c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten;

d. te verbouwen tot twee of meer woonruimten.

Artikel 85a

1. De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de artikelen 7, eerste en tweede lid, 8, 18, eerste lid, en 30, eerste lid. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

2. De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:

a. € 340 voor overtreding van artikel 7, eerste lid;
b. € 7 500 voor overtreding van de artikelen 8, en 18, eerste lid, en
c. € 18 500 voor overtreding van de artikelen 7, tweede lid, en 30, eerste lid.

3. De gemeenteraad stelt bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.

4. In afwijking van het eerste en derde lid treedt het algemeen bestuur van een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen voor de toepassing van die leden in de plaats van de gemeenteraad.

Wet afschaffing plusregio’s (geldend vanaf 1 januari 2015)

Artikel XXII

1. De gemeenten die deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling waarbij een plusregio is ingesteld, dragen er zorg voor dat de desbetreffende gemeenschappelijke regeling binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet wordt opgeheven met toepassing van de bepalingen die ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen in de regeling zijn opgenomen.

2. In afwijking van het eerste lid kunnen de gemeenten de gemeenschappelijke regeling voortzetten. Zij brengen de regeling binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet in overeenstemming met de Wet gemeenschappelijke regelingen, zoals deze komt te luiden na inwerkingtreding van deze wet.

3. Paragraaf 3 en 5 van Hoofdstuk XI van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op een gemeenschappelijke regeling waarbij een plusregio is ingesteld, zolang de regeling niet overeenkomstig het eerste of tweede lid is beëindigd of gewijzigd.

Artikel XXIII

1. De huisvestingsverordeningen, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Huisvestingswet, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van kracht zijn in plusregio’s als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, blijven in de dienovereenkomstige gebieden van kracht tot het moment waarop de gemeenschappelijke regeling waarbij de plusregio is ingesteld, krachtens artikel XVII, eerste lid, is beëindigd met dien verstande dat de verordeningen uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van deze wet vervallen.

2. De vervaltermijn, bedoeld in het eerste lid, treedt in voorkomende gevallen in de plaats van de termijnen waarop de verordeningen zouden zijn vervallen, indien de plusregio zou hebben voortbestaan.

3. Gedurende de periode dat de huisvestingsverordeningen van kracht zijn, kan het algemeen bestuur van een voormalige plusregio deze wijzigen of intrekken.

Huisvestingsverordening (geldend van 1 juli 2015 t/m 31 december 2015)

Artikel 1 Definities

x. Onttrekkingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Huisvestingswet;

jj. Splitsingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 33 van de

Huisvestingswet;

kk. Stadsregio Amsterdam: plusregio in de zin van artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen zoals dat gold op 31 december 2014 dat bestaat uit de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam-Volendam, Haarlemmermeer, Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland, Zaanstad en Zeevang;

vv. Wet: de Huisvestingswet 2014;

Artikel 26 Werkingsgebied

3. Als woonruimte als bedoeld in artikel 30 van de wet wordt in de gemeente

Amsterdam aangewezen alle woonruimte ongeacht huur- of koopprijs met uitzondering van

a. tweede woning huur en tweede woning koop zoals bedoeld in artikel 1 onder w en x; en

b. door burgemeester en wethouders aangewezen woonruimte voor huisvesting van studenten die staan ingeschreven bij een universiteit, een hogere beroepsopleiding of een middelbare beroepsopleiding gevestigd in het gebied van de Stadsregio Amsterdam, alsmede voor promovendi verbonden aan deze instellingen, waarbij sprake is van omzetting van zelfstandige en onzelfstandige woonruimte; en

c. woonruimte op de adressen genoemd in bijlage 6 ‘Adressen Solids’ bij deze verordening.

Artikel 27 Reikwijdte vergunningsplicht

Het is verboden om woonruimte aangewezen in artikel 26, derde tot en met zevende lid zonder vergunning aan bestemming tot bewoning te onttrekken, met andere woonruimte samen te voegen of van zelfstandig in onzelfstandige woonruimte om te zetten.

Artikel 59 Bestuurlijke boete

1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van artikel 7 en artikel 30 van de wet.

2. Burgemeester en wethouders leggen een boete op

a. voor de eerste overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid overeenkomstig kolom A van de in bijlage vijf opgenomen tabel;

b. voor de tweede en volgende overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid binnen drie jaar na de eerste overtreding overeenkomstig kolom B van de in bijlage 5 genoemde tabel.
Bijlage 5
 
Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 (geldend van 1 april 2014 tot 1 juli 2015)

Artikel 1 Definities

y. Wet: de Huisvestingswet.

Bijlage 5