Uitspraak 201708867/1/A1


Volledige tekst

201708867/1/A1.
Datum uitspraak: 29 november 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Arnhem,

en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
verweerder.

Openbare zitting gehouden op 29 november 2017 om 11:30 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter

griffier: mr. M. Kos

Verschenen:
Geen van de partijen is verschenen.

Het door [verzoeker] gemaakte bezwaar richt zich tegen de brief van het college van 23 oktober 2017 waarbij het te kennen heeft gegeven dat de concept-locatie nummer 35 van de ondergrondse afvalcontainer in de buurt Paasberg is verplaatst naar de locatie hoek Couperusstraat en Bronbeeklaan, ter hoogte van [locatie]. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter:

verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.

Daartoe overweegt zij het volgende:

[verzoeker] is voor het door haar ingediende verzoek griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:82, derde lid, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

[verzoeker] is bij aangetekend verzonden brief van 9 november 2017 meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk 23 november 2017, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat [verzoeker] ervan uit moet gaan dat, indien het verschuldigde bedrag niet op de vermelde datum is ontvangen, het verzoek reeds om die reden niet-ontvankelijk wordt verklaard en de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld.

Het bedrag is niet binnen de gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker] in verzuim is geweest.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kos
voorzieningenrechter griffier

580.