Uitspraak 200104221/1


Volledige tekst

200104221/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Walcherse Bouw Unie B.V.”, gevestigd te Grijpskerke,
appellante,

en

gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2000 heeft de gemeenteraad van Middelburg, op voorstel van burgemeester en wethouders van 21 november 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "De Lage Landen".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 3 juli 2001, nr. 015874/587/14, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 22 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2001, beroep ingesteld. Dit beroep is aangevuld bij brief van 24 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 17 oktober 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 20 maart 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door
mr. R. Stiekema, advocaat te Eindhoven, en verweerders, vertegenwoordigd door ir. E.J.H. Verspuij, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens is [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord. De gemeenteraad van Middelburg is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in de bouw van dertig woningen aan de Van Cittersweg te Arnemuiden.

Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan gedeeltelijk goedgekeurd.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.3. Appellante stelt dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan het noordwestelijke deel van het plan met de bestemming “Woondoeleinden” wegens gestelde pseudo-agrarische activiteiten op het nabijgelegen perceel [locatie]. Zij is van mening dat het perceel [locatie] een woonbestemming heeft en er derhalve geen pseudo-agrarische activiteiten plaatsvinden, maar activiteiten met een hobbymatig karakter. Appellante acht gelet op het geringe aantal gehouden dieren en de afstand tussen het perceel [locatie] en het plandeel waaraan goedkeuring is onthouden, niet aannemelijk dat stankoverlast zal ontstaan bij een deel van de geprojecteerde woningen. Zij is voorts van mening dat de door verweerders gehanteerde afstand van 50 meter uit de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering” te ruim is voor het hobbymatig houden van dieren.

2.4. Verweerders hebben het plan voor een deel in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en aan dit deel goedkeuring onthouden. Zij hebben overwogen dat het perceel [locatie], dat buiten het plangebied ligt, en de geprojecteerde woningen in het plangebied met elkaar samenhangen door de in het plan opgenomen agrarische randzone. Zij stellen dat op het perceel [locatie] pseudo-agrarische activiteiten plaatsvinden, waarvan aannemelijk is dat (stank)overlast zal ontstaan bij een deel van de geprojecteerde woningen. Verweerders achten een goed toekomstig woon- en leefklimaat niet gewaarborgd. Zij zijn bij hun onthouding van goedkeuring uitgegaan van de afstand van 50 meter tussen de woningen in het plan en het perceel [locatie], zoals de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering” aanbeveelt voor bedrijven die zich bezig houden met het fokken en houden van ‘overige graasdieren’.

2.5. Mede gelet op het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening staat vast dat op het perceel [locatie] enkele paarden en schapen worden gehouden. De Afdeling acht het niet onaannemelijk dat deze activiteiten ondanks het hobbymatige karakter ervan, op enigerlei wijze overlast kunnen veroorzaken voor woningen in de nabijheid.

Ten aanzien van de door verweerders gehanteerde afstand van 50 meter uit de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering” overweegt de Afdeling, zoals zij ook onder meer in haar uitspraak van 30 maart 2001, E01.99.0029 (Heteren), BR 2001, blz. 581, heeft gedaan, dat de afstandsmaten uit de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering” indicatief van aard zijn, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken.

Zij is van oordeel dat gelet op het kleinschalige en hobbymatige karakter van de activiteiten op het perceel [locatie], verweerders in dit geval gehouden waren af te wijken van de indicatieve afstandsmaat van 50 meter voor bedrijven die zich bezig houden met het fokken en houden van ‘overige graasdieren’ uit de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”.

2.5.1. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gehele noordwestelijke deel van het plan met de bestemming “Woondoeleinden” dat ligt binnen 50 meter van het perceel [locatie] - gemeten vanaf de grens van het desbetreffende perceel – in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door niettemin om deze reden (gedeeltelijk) goedkeuring aan het plan te onthouden hebben verweerders gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

2.5.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gemeenteraad van Middelburg voornemens is een herzieningsplan in procedure te brengen waarin onder andere een minimale afstand van 25 meter zal worden aangehouden tussen het perceel [locatie] en de voorziene woningen.

Ter zitting hebben verweerders naar voren gebracht dat in verband met gewijzigde inzichten, zij nu het standpunt innemen dat met een minimale afstand van 25 meter tussen het perceel [locatie] en de voorziene woningen een goed toekomstig woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Volgens verweerders blijft bij een afstand van 25 meter desalniettemin een klein deel van het plan over waaraan goedkeuring moet worden onthouden. De Afdeling komt dit standpunt, gezien de stukken, niet onredelijk voor.

2.5.3. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om alsnog goedkeuring te onthouden aan het noordwestelijke deel van het plan met de bestemming “Woondoeleinden” voor zover dit deel ligt binnen 25 meter van het perceel [locatie] - gemeten vanaf de grens van het desbetreffende perceel - , zoals nader aangegeven op een bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart én alsnog goedkeuring te verlenen aan het noordwestelijke deel van het plan met de bestemming “Woondoeleinden” voor zover dit deel ligt buiten 25 meter van het perceel [locatie] - gemeten vanaf de grens van het desbetreffende perceel - , zoals nader aangegeven op een bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart.

2.6. Verweerders dienen op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Zeeland van 3 juli 2001, nr. 015874/587/14, voor zover goedkeuring is onthouden aan het plandeel nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart I;

III. verleent goedkeuring aan het plandeel nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart II;

IV. onthoudt goedkeuring aan het plandeel nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart III;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;

VI. veroordeelt gedeputeerde staten van Zeeland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 658,93, waarvan een bedrag van € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zeeland te worden betaald aan appellante;

VII. gelast dat de provincie Zeeland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002

218-427.