Uitspraak 201606901/2/R1


Volledige tekst

201606901/2/R1.
Datum uitspraak: 6 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

HG Beheer B.V. en [appellante], beide gevestigd te Haelen, gemeente Leudal (hierna tezamen en in enkelvoud: HG),
appellanten,

en

de raad van de gemeente Leudal,
verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1195, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken de daarin omschreven gebreken in het besluit van 12 juli 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landgoed Leudal 2016" te herstellen.

Bij beschikking van 15 augustus 2017 heeft de Afdeling de bij haar uitspraak van 3 mei 2017 bepaalde termijn verlengd tot 4 oktober 2017.

De raad heeft niet binnen de gestelde termijn aan de opdracht voldaan.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de raad ook met het bij het bestreden besluit vastgestelde plan niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom vanuit ruimtelijk oogpunt maximaal 225 arbeidsmigranten op het terrein mogen worden gehuisvest en hoe de correspondentie van het college met HG bij de afweging is betrokken. Daaruit volgt volgens de tussenuitspraak ook dat de regeling van het maximale bebouwingspercentage niet van een deugdelijke motivering is voorzien. Ook acht de Afdeling in de tussenuitspraak op zichzelf niet aannemelijk dat het werkzaam zijn van meerdere bedrijven binnen het bouwvlak in de weg zal staan aan de handhaving van een planregel over het maximum aantal arbeidsmigranten en ontbeert het bestreden besluit voor zover binnen het bouwvlak slechts één bedrijf is toegestaan een deugdelijke motivering. Volgens de Afdeling is de planregel waarin is bepaald dat een bedrijfs- of beheerderswoning aanwezig dient te zijn en het voorts verplicht is dat aldaar de eigenaar dan wel een beheerder/bedrijfsleider woont, in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). De Afdeling heeft in de tussenuitspraak voorts overwogen dat de planregel waarin voor gebouwen een maximale goot- en bouwhoogte is opgenomen niet deugdelijk is gemotiveerd. Ook heeft de raad niet deugdelijk gemotiveerd waarom het tegengaan van aantasting van de natuurwaarden binnen het aangrenzende natuurgebied ter plaatse van het plangebied een zone van 250 m vergt, waarbinnen het houden van kortlopende evenementen op voorhand is uitgesloten.

2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen voornoemde gebreken in het besluit van 12 juli 2016 binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen. De tussenuitspraak verplicht, gelet op de artikelen 8:51a, tweede lid, en 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), ertoe het gebrek te herstellen binnen de daartoe gestelde termijn. De bij beschikking van 15 augustus 2017 verlengde hersteltermijn is ongebruikt verstreken, zodat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken in het besluit van 12 juli 2016 niet zijn hersteld.

3. Gelet op de overwegingen van de tussenuitspraak ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat artikel 4, lid 4.5.2, onder b, lid 4.2.2, onder b, lid 4.2.1, lid 4.2.2, onder c, en lid 4.5.1, onder c, van de planregels zijn vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb en dat artikel 4, lid 4.5.2, onder e, van de planregels is vastgesteld in strijd met artikel 3.1 van de Wro.

Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Nu de gebreken niet binnen de geboden termijn zijn hersteld, bestaat geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Bij het nemen van een nieuw besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan staat het, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU5143) aan het bevoegd gezag in beginsel vrij om terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de gehele procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen.

4. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde planonderdelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.

5. Voorts ziet de Afdeling aanleiding voor het treffen van de voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, zoals hierna in de beslissing is vermeld.

6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Leudal van 12 juli 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landgoed Leudal 2016", voor zover het betreft:

a. artikel 4, lid 4.5.2, onder b, van de planregels;

b. artikel 4, lid 4.2.2, onder b, van de planregels;

c. artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels;

d. artikel 4, lid 4.5.2, onder e, van de planregels;

e. artikel 4, lid 4.2.2, onder c, van de planregels;

f. artikel 4, lid 4.5.1, onder c, van de planregels;

III. draagt de raad van de gemeente Leudal op om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de onderdelen genoemd onder II. en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. treft de voorlopige voorzieningen dat op het perceel Roggelseweg 54 te Haelen maximaal 300 arbeidsmigranten gehuisvest mogen worden en dat de planregels genoemd onder II.b en e, blijven gelden;

V. bepaalt dat de onder IV. getroffen voorlopige voorzieningen vervallen op het moment waarop het door de raad te nemen besluit in werking treedt;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Leudal tot vergoeding van bij HG Beheer B.V. en [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Leudal aan HG Beheer B.V. en [appellante] het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Zwemstra
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017

91.