Uitspraak 200106272/1


Volledige tekst

200106272/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

en

gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2001 heeft de gemeenteraad van Echteld (thans gemeente Kesteren), op voorstel van burgemeester en wethouders van 8 maart 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Betuweroute Veterplus". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 30 oktober 2001, no. RE2001.35295, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 21 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2001, en appellanten sub 2 bij brief van 21 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 4 februari 2002 hebben verweerders medegedeeld af te zien van het indienen van een verweerschrift.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2002, waar appellanten sub 1 en appellanten sub 2, beiden vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. I. Smeenk, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Verder is daar namens de gemeenteraad van Kesteren mr. T.P. Grünbauer, gemachtigde, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.

2.2. Het plan voorziet in de aanleg van een deel van de Betuweroute en enkele daarmee samenhangende infrastructurele voorzieningen. Het plangebied omvat de spoorbaan van het Betuweroutetracé en aangrenzende gronden, het zogenoemde plusgebied.

Verweerders hebben het plan goedgekeurd.

2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.4. Appellanten betogen dat het plan ter hoogte van de Voorstraat afwijkt van het Tracébesluit Betuweroute. In plaats van een tunnelbakconstructie in het verlengde van de Voorstraat, voorziet het plan in een verbindingsweg tussen de Voorstraat en de Prins Willem Alexanderweg (hierna: de verbindingsweg). Het verkeer wordt via deze weg omgeleid naar de tunnelbak in het verlengde van de Prins Willem Alexanderweg.

Appellanten wonen op korte afstand van de aan te leggen verbindingsweg. Zij vrezen aantasting van hun woon- en leefklimaat en waardevermindering van hun panden.

2.5. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Tracéwet, zoals dit ten tijde van het nemen van het Tracébesluit Betuweroute luidde, heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM), het Tracébesluit Betuweroute (hierna: het tracébesluit) vastgesteld.

In het tracébesluit (Toelichting, onderdeel B4, pagina 10) is over de kruising met de Voorstraat het volgende bepaald:

“In het verlengde van de huidige Voorstraat wordt een voor alle verkeer geschikte route aangelegd onder de Betuweroute aansluitend op de nieuw aan te leggen Meersteeg/Medelsestraat. Boven de verdiept liggende verkeersroute (KW 79b) wordt een spoorviaduct (KW 79) gerealiseerd.”

In tabel 2.3.1 is opgenomen dat KW 79b een verdiept gelegen verkeersonderdoorgang betreft met een lengte van 210 meter, een breedte van 18 meter en een hoogte ten opzichte van het maaiveld van 0,5 meter.

Dit onderdeel van het tracé is weergegeven op kaart 76 bij het tracébesluit (Kaartenset, onderdeel B4).

2.6. De Afdeling stelt vast dat KW 79b en de bijbehorende voorzieningen in het plan ontbreken. In de plaats daarvan voorziet het plan in een verbindingsweg ter hoogte van de woningen van appellanten.

Blijkens het verhandelde ter zitting heeft de gemeenteraad van Echteld op grond van artikel 24, derde lid, van de Tracéwet medegedeeld bereid te zijn planologische medewerking aan het tracébesluit ter zake van het daarin vastgestelde tracé te verlenen. Voorts is het tracébesluit voor wat betreft KW 79b niet herzien.

2.6.1. Ingevolge artikel 24, derde lid, van de Tracéwet, voor zover hier van belang, geeft de Minister van VROM toepassing aan artikel 37, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening indien de gemeenteraad niet binnen een termijn van twaalf weken na verzending van het ontwerp-tracébesluit aan de Ministers van VROM en Verkeer en Waterstaat heeft medegedeeld dat het bestuur van die gemeente bereid is planologische medewerking te verlenen.

Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan de Minister van VROM de gemeenteraad verplichten een bestemmingsplan vast te stellen of te herzien. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de Minister, indien bovengemeentelijke belangen dat vorderen, aanwijzingen geven omtrent de inhoud van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 17 van de Tracéwet gelezen in samenhang met artikel 25 van die wet, voor zover hier van belang, dienen de betrokken bestuursorganen uiterlijk binnen de termijn van een jaar na vaststelling van het tracébesluit ter zake van het daarin vastgestelde tracé planologische medewerking te verlenen voor zover zij ten aanzien van dat tracé de bereidheid tot het verlenen van zodanige planologische medewerking hebben aangegeven.

De Afdeling leidt uit deze bepalingen af dat de gemeenteraad zich heeft verplicht en daardoor verplicht is het tracé in zijn geheel en overeenkomstig het tracébesluit neer te leggen in een bestemmingsplan. Verweerders hebben dit miskend.

2.6.2. Gelet op het vorenstaande is het bestreden plandeel in strijd met artikel 17, in samenhang met artikel 25, van de Tracéwet en artikel 24, derde lid van de Tracéwet.

Door het plan op dit punt goed te keuren, zonder dat het tracébesluit voorafgaand is herzien, hebben verweerders gehandeld in strijd met deze artikelen van de Tracéwet in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.

De beroepen zijn gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft de gronden die zijn aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart.

Daarbij overweegt de Afdeling ten aanzien van de verbindingsweg nog het volgende. Dat verweerders vanwege gewijzigde inzichten over welstands-, veiligheids- en kostenaspecten aan deze variant de voorkeur geven boven een tunnelbak, acht de Afdeling op zichzelf genomen niet onredelijk.

De verbindingsweg, die buiten het gebied valt waarvoor het tracébesluit geldt, is echter een direct gevolg van het niet uitvoeren van het deel van het tracébesluit.

Gezien het verband tussen de beide plandelen treft de vernietiging van het bestreden besluit daarom ook dit plandeel en niet enkel het plandeel dat ziet op de gronden in het verlengde van de Voorstraat, waarvoor een tracébesluit is genomen.

2.7. Verweerders dienen op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 30 oktober 2001, no. RE2001.35295, voor zover het betreft het plandeel aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;

III. veroordeelt gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient als volgt door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellanten:

- [appellant sub 1]: € 644,00

- [appellant sub 2]: € 644,00;

IV. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten sub 1 en 2 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00 ieder) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002

218-332.