Uitspraak 201609226/1/A1


Volledige tekst

201609226/1/A1.
Datum uitspraak: 15 november 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Lexmond, gemeente Zederik,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 oktober 2016 in zaak nr. 16/170 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zederik.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2015 heeft het college een verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen de aanplant van struiken op het perceel [locatie 1] te Lexmond afgewezen.

Bij besluit van 23 november 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2017, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Steenhuis, zijn verschenen. Voorts zijn daar [belanghebbenden], eigenaars van het perceel [locatie 1], gehoord.

Overwegingen

1. De eigenaars van het perceel [locatie 1] hebben tegen het tegen de erfgrens met het perceel [locatie 2] geplaatste hek struiken (hedera) geplant. [appellante] woont op het perceel [locatie 2]. Zij heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen het op en over een pad op haar perceel groeien van de struiken. Het college heeft het handhavingsverzoek afgewezen, omdat geen sprake is van een overtreding waartegen het handhavend kan optreden. Volgens het college valt dit geschil tussen buren over de aanplant rondom terreingrenzen onder het privaatrecht.

2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een overtreding waartegen het college handhavend moet optreden. Daartoe voert zij aan dat het college naar aanleiding van een eerder door haar ten aanzien van het hek gedaan verzoek om handhaving, de eis heeft gesteld dat het hek moet zijn voorzien van begroeiing.

2.1. Dat de tegen het hek geplante struiken op en over een pad op het perceel van [appellante] groeien, is geen overtreding waartegen het college bestuursrechtelijk handhavend kan optreden. Het oordeel van de rechtbank dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen, is juist. Een geschil tussen buren over het onderhoud van beplanting die over de perceelgrens groeit, valt onder het privaatrecht. Dat in dit geval de eigenaars van [locatie 1] de struiken tegen het hek hebben geplant na tussenkomst van het college, maakt dat niet anders.

Het betoog faalt.

3. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat het college partijdig is, faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] deze stelling niet heeft onderbouwd en dat er ook overigens geen aanknopingspunten zijn voor partijdigheid van het college in deze procedure.

4. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat deze procedure alleen gaat over de afwijzing door het college van het verzoek om handhavend op te treden tegen de beplanting die tegen het hek groeit. De rechtbank heeft terecht hetgeen [appellante] overigens heeft aangevoerd over het dempen van een sloot en het hek zelf buiten beschouwing gelaten.

5. Voor zover [appellante] betoogt dat het college door niet handhavend op te treden handelt in strijd is met de rechten van de mens, heeft zij dit betoog niet nader onderbouwd. Dit betoog kan reeds daarom niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.

w.g. Hagen w.g. Van Dijken
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017

595.