Uitspraak 201605084/1/A1


Volledige tekst

201605084/1/A1.
Datum uitspraak: 8 november 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 mei 2016 in zaak nr. 15/8716 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2015 heeft het college aan [appellant] vergunning verleend voor onder meer het dempen van 300 m2 oppervlaktewater op het perceel aan de [locatie] te Boskoop.

Bij besluit van 20 oktober 2015 heeft het college naar aanleiding van onder meer het bezwaar van Stichting Rondvaarten en Promotie Boskoop de vergunning van 22 april 2015 ingetrokken.

Bij uitspraak van 31 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, en het college, vertegenwoordigd door drs. R. van der Heiden en ing. S. van Dijk, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] is eigenaar van een boomkwekerij. Het perceel waar deze boomkwekerij op wordt geëxploiteerd, wordt doorsneden door een sloot. Om de beide helften met elkaar te verbinden, wordt gebruik gemaakt van een brug. De sloot wordt gebruikt door grondschippers en rondvaartboten. [appellant] wil deze sloot dempen om zijn bedrijfsvoering efficiënter te maken.

Bij besluit van 22 april 2015 heeft het college [appellant] vergunning verleend om de sloot te dempen. Hiertegen is onder meer door Stichting Rondvaarten en Promotie Boskoop bezwaar gemaakt. Het besluit op bezwaar van 20 oktober 2015 komt erop neer dat het college het besluit van 22 april 2015 heeft herroepen en alsnog heeft geweigerd de aangevraagde vergunning te verlenen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten onrechte niet het belang van de vaarwegfunctie van de sloot bij het besluit van 22 april 2015 heeft betrokken en heeft geconcludeerd dat dit belang zich tegen vergunningverlening verzet. De rechtbank heeft het besluit van 20 oktober 2015 in stand gelaten.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de vergunning niet had mogen weigeren op grond van strijd met de vaarwegfunctie. Volgens [appellant] kan dit belang alleen bij de vergunningverlening betrokken worden indien het college is aangemerkt als vaarwegbeheerder, hetgeen hier, aldus [appellant], niet het geval is. [appellant] betoogt verder dat het belang van Stichting Rondvaartboten en Promotie Boskoop geen belang is dat op grond van de Waterwet bij de belangenafweging kon worden betrokken, in tegenstelling tot zijn belang bij een efficiëntere bedrijfsvoering. Hij wijst er verder op dat er een alternatieve vaarroute aanwezig is waarvan de grondschippers en rondvaartboten gebruik kunnen maken.

2.1. Artikel 6.21 van de Waterwet luidt:

"Een vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 […]."

Artikel 2.1, eerste lid, luidt:

"De toepassing van deze wet is gericht op:

a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen."

2.2. Op grond van artikel 6.21 in samenhang met artikel 2.1 van de Waterwet moet een vergunning geweigerd worden indien verlening daarvan onverenigbaar is met de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Onder verwijzing naar haar uitspraken van 8 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2154 en ECLI:NL:RVS:2015:2159) overweegt de Afdeling dat het gebruik van de sloot door grondschippers en rondvaartboten - waaronder de rondvaartboten van Stichting Rondvaartboten en Promotie Boskoop - een maatschappelijke functie door een watersysteem als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Waterwet vervult. Dit blijkt ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 90). Dit leidt ertoe dat als een aanvraag om vergunning niet verenigbaar is met de vaarfunctie van het water, de vergunning door het college geweigerd moet worden. Of het college al dan niet als vaarwegbeheerder moet worden aangemerkt, is daarbij niet van belang.

Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de demping van de sloot onverenigbaar is met de vaarfunctie van het water. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet tot deze conclusie heeft mogen komen. Het door [appellant] voorgestelde alternatief maakt dat niet anders, reeds omdat de door hem bedoelde sloot ten tijde van het besluit van 20 oktober 2015 niet zonder meer bevaarbaar was. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het college terecht geweigerd heeft de vergunning te verlenen. Indien, zoals gesteld, de alternatieve vaarroute inmiddels bevaarbaar is, zou een nieuwe aanvraag ingediend kunnen worden. Het college dient dan de nieuwe situatie aan de doelstellingen genoemd in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet te toetsen.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van Grinsven
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2017

462-811.