Uitspraak 201706996/2/R2


Volledige tekst

201706996/2/R2.
Datum uitspraak: 2 november 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Oirschot,

en

de raad van de gemeente Oirschot,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug Moorland" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 oktober 2017, waar [verzoeker] en anderen, waarvan in persoon [verzoeker A], bijgestaan door [verzoeker B], en de raad, vertegenwoordigd door B. van der Padt, S. Klein Obbink en mr. S. Rotman, zijn verschenen.

Overwegingen

Algemeen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan voorziet in de bouw van een brug schuin over het Wilhelminakanaal tussen de wijk Moorland en het centrum van Oirschot. Aan de noordzijde is de brug voorzien ter hoogte van het punt waar de Wilhelminakade overgaat in de Kanaalstraat, aan de zuidzijde is de brug voorzien in het verlengde van de Eindhovensedijk. Het plan laat een bouwhoogte op het hoogste punt toe van 26 m +NAP. Als peil is in de planregels vastgelegd dat het waterpeil op 15,10 m ligt en dat het peil aan de noordzijde op 16,40 +NAP en aan de zuidzijde op 18,75 m +NAP ligt. De brug is bedoeld om dienst te doen voor langzaam verkeer.

[verzoeker] en anderen wonen ten noorden en ten noordwesten van het plangebied. Zij vrezen dat de bouw van de brug een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat tot gevolg zal hebben.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Behoefte, nut en alternatieve locatie

4. [verzoeker] en anderen betogen dat de raad te gemakkelijk heeft aangenomen dat het plan een verregaande positieve invloed heeft op de gemeente Oirschot. Verder betogen [verzoeker] en anderen dat voor een fietsroute over de nieuw te bouwen brug veel minder belangstelling bestaat dan de raad doet voorkomen. Voor bepaalde voorzieningen en delen van Oirschot is die fietsroute ook langer dan de bestaande route over de Prinses Irene Brigade Brug. Verbetering van het fietspad langs de Prinses Irene Brigade Brug is een veel beter, veiliger en goedkoper alternatief, aldus [verzoeker] en anderen.

4.1. In de plantoelichting is een onderbouwing gegeven voor het standpunt van de raad dat de bij het plan mogelijk gemaakte brug voorziet in een behoefte en een sterke positieve invloed zal hebben op de gemeente. In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben gesteld ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dit standpunt had mogen stellen. Aannemelijk is dat de bouw van een brug voor langzaam verkeer op de voorziene locatie een belangrijke verbetering van de verbinding tussen de wijk Moorland en het centrum van Oirschot met zich zal brengen. Nu moet langzaam verkeer van en naar het centrum omrijden via de oostelijker gelegen Prinses Irene Brigade Brug. Ook valt niet in te zien dat de raad geen zwaarwegend gewicht mocht toekennen aan de omstandigheid dat de voorziene brug een schakel is in de zogenoemde Groene Corridor, een groene recreatieve verbinding tussen de kern van Oirschot en het centrum van Eindhoven.

Verder wordt overwogen dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. In dit geval heeft de raad het door [verzoeker] en anderen bedoelde alternatief beoordeeld en heeft hij een gemotiveerde keuze gemaakt. In het door [verzoeker] gestelde ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot die keuze is gekomen. Niet aannemelijk is geworden dat de route die langzaam verkeer zal volgen vanaf de te bouwen brug naar het centrum van Oirschot niet voldoende veilig is dan wel kan worden gemaakt. Ook in de omstandigheid dat in een aantal gevallen de route over de Prinses Irene Brigade Brug naar bepaalde voorzieningen korter is hoefde voor de raad geen reden te zijn om te kiezen voor het door [verzoeker] en anderen genoemde alternatief. In andere gevallen pakt de route over de voorziene brug korter uit terwijl de bouw van de bij het plan voorziene brug niet betekent dat de route over de Prinses Irene Brigade Brug zal komen te vervallen, maar alleen dat er een extra route bijkomt.

Flora en fauna

5. [verzoeker] en anderen betogen dat het onderzoek naar vleermuizen onvoldoende zorgvuldig is verlopen. Zo is niet gekeken naar vleermuisnesten net buiten het plangebied en evenmin naar vliegroutes. Bovendien is het onderzoek niet jaarrond uitgevoerd. Evenmin is onderzocht wat de gevolgen zijn van verlichting van de te bouwen brug. Ook is onduidelijk wat de gevolgen zijn voor flora en fauna zijn indien - zoals het de bedoeling is - de oprit aan de noordzijde in een kurketrekkervorm wordt uitgevoerd. Verder worden in de "Quickscan flora en fauna" die op 20 mei 2016 door Econsultancy is uitgevoerd (hierna: de quickscan) een aantal noodzakelijke maatregelen aangegeven en voorwaarden waaronder moet worden gewerkt. Ten onrechte zijn die maatregelen en voorwaarden niet in de planregels vastgelegd. Tot slot hebben [verzoeker] en anderen gesteld dat bij het onderzoek is uitgegaan van de toepasselijkheid van de Flora- en faunawet, terwijl per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking is getreden. Gelet hierop zou een geactualiseerd rapport moeten worden opgesteld.

5.1. In de quickscan is gezien naar vleermuisnesten binnen maar ook direct buiten het plangebied. Gezien de geheel onbebouwde aard van de locatie en het ontbreken van bomen met geschikte holtes is het, zo stelt het rapport, uitgesloten dat er sprake kan zijn van verstoring van vaste rust- en verblijfsplaatsen binnen het plangebied. Niet aannemelijk is dat er in de directe omgeving van het plangebied potentiële verblijfsplaatsen aanwezig zijn. Voorts is geen sprake van een belangrijk foerageergebied. Verstoring van foerageergebieden en vliegroutes kan worden voorkomen door een aangepaste manier van verlichting. Voor vogels geldt dat de aanwezigheid van jaarrond beschermde soorten wordt uitgesloten en dat het plangebied ook geen belangrijke functie kan hebben voor dergelijke vogels. Ten aanzien van broedvogels geldt dat buiten het broedseizoen dient te worden gewerkt. Voor algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën kan bij werkzaamheden een verstoring optreden en geldt een zorgplicht. Voor overige beschermde soorten flora en fauna geldt dat geen geschikte habitat en verblijfsmogelijkheden aanwezig zijn.

5.2. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. De raad heeft het plan niet kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

In hetgeen [verzoeker] en anderen in dit kader hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het besluit van het college in dit kader onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel anderszins onjuist is te achten. Hierbij is in aanmerking genomen dat zij geen gegevens hebben aangedragen die twijfels oproepen aan de juistheid van de aan dat besluit ten grondslag liggende deskundigenadvies. Gezien het geheel ontbreken van geschikte verblijfsplaatsen voor vleermuizen in het plangebied en de directe omgeving daarvan heeft de raad geen reden hoeven zien om een jaarrond onderzoek uit te laten voeren. Weliswaar is bij de totstandkoming van de quickscan getoetst aan de Flora- en faunawet, maar in de plantoelichting heeft de raad uiteengezet dat, voor zo ver hier van belang, de inhoud van het soortenbeschermingsregime niet is gewijzigd. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid nader onderzoek achterwege kunnen laten.

Gezien de uitkomsten van de quickscan heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het soortenbeschermingsregime van de Wnb niet op voorhand in de weg staat aan de verwezenlijking van het plan. De raad heeft ook toegezegd dat aan de in de quickscan genoemde voorwaarden zal worden voldaan en dat de daarin genoemde maatregelen zullen worden getroffen.

Provinciaal beleid

6. [verzoeker] en anderen betogen dat aan een gedeelte van het plangebied in de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2014) de aanduiding "Natuur Netwerk Brabant-evz" is gegeven. Niet wordt gemotiveerd waarom het plan een positieve uitwerking heeft op de ecologische verbindingszone, terwijl de te bouwen brug juist negatieve effecten heeft. Ook is bij de verordening aan het plangebied de aanduiding "behoud en herstel van watersystemen" gegeven. De raad heeft echter onvoldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van nadelige gevolgen voor het watersysteem.

6.1. Artikel 11.1 van de Verordening ruimte luidt als volgt:

"Natuur Netwerk Brabant-evz

1. In aanvulling op hoofdstuk 3 "Structuren" strekt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding "Natuur Netwerk Brabant-evz" tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van:

a. ten minste 50 meter in bestaand stedelijk gebied en zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling;

b. ten minste 25 meter in alle overige gebieden.

2. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, stelt regels voor zover dat nodig is om te voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone, waarbij in ieder geval:

a. beperkingen worden gesteld aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing;

b. regels ten aanzien van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.

3. Na realisatie van de ecologische verbindingszone is artikel 5.1 (bescherming Natuur Netwerk Brabant) van overeenkomstige toepassing."

Artikel 18 luidt als volgt:

"1. In aanvulling op hoofdstuk 3 "Structuren" strekt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Behoud en herstel van watersystemen' mede tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen waarbij het gebied een breedte heeft van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop.

2. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt regels om te voorkomen dat een gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen aangaande:

a. beperkingen aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing;

b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk;

c. het ophogen van gronden.

3.Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bepaalt dat bij het toepassen van de regels bedoeld in het tweede lid onder b en c, het betrokken waterschapsbestuur wordt gehoord.

6.2. Bij het plan is aan het overgrote deel van het plangebied de dubbelbestemming "Waarde - ecologie" toegekend ter bescherming van de provinciale ecologische verbindingszone. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is in de planregels een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. Verder is gebleken dat aan de zuidzijde van het kanaal, waar nu nog een grasveld aanwezig is, van gemeentewege een waterfront zal worden aangelegd waardoor de doorgang voor dieren zal worden verbeterd.

Voorts is ten behoeve van het plan een watertoets uitgevoerd. Ter plaatse van de bestemming "Water" is voor werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningstelsel in de planregels opgenomen. Volgens de toelichting heeft de te bouwen brug geen gevolgen voor het water of het watersysteem ter plaatse. De pijlers van de brug komen ook buiten het water te staan.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad voldoende gemotiveerd dat het plan een positieve invloed heeft op de provinciale ecologische verbindingszone en geen negatieve invloed heeft op het watersysteem ter plaatse. Ook in het overigens door [verzoeker] en anderen in dit verband gestelde heeft de voorzieningenrechter geen aanknopingspunt gevonden voor het oordeel dat het plan in strijd met het de Verordening 2014 is vastgesteld.

Gemeentelijk beleid

7. [verzoeker] en anderen betogen verder dat het plan in strijd is met het Oirschots verkeers- en vervoerplan 2007 (hierna: het verkeersplan) nu daarin is gesteld dat gestreefd wordt naar het realiseren van ontbrekende schakels, waaronder een langzaamverkeersverbinding tussen de Molenstraat en het Slingerbos. Niet gemotiveerd is waarom is gekozen voor de bij het plan voorziene, meer oostelijk gelegen oversteek van het Wilhelminakanaal.

7.1. Weliswaar wordt in het vervoersplan de verbinding Molenstraat-Slingerbos als missende schakel aangeduid, maar duidelijk is dat deze verbinding bedoeld is als missende schakel tussen de wijk Moorland en het centrum van Oirschot. Voorts is door de raad uiteengezet dat een directe verbinding tussen de Molenstraat en het Slingerbos door ruimtegebrek alleen kon worden uitgevoerd als ophaalbrug. De hiermee gepaard gaande kosten voor de bouw en het beheer bleken dermate hoog, dat de raad hiervan heeft afgezien en heeft gekozen voor de bij het plan voorziene verbindingsbrug. Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het plan overeenstemt met het in het vervoersplan vastgelegde beleid.

Woon- en leefklimaat

8. [verzoeker] en anderen betogen dat de bij het plan voorziene brug onaanvaardbare gevolgen heeft voor hun woonklimaat in de vorm van verlies van privacy, uitzichtverlies en geluids- en windoverlast. Het ter zake uitgevoerde akoestisch onderzoek achten zij onvolledig nu daarbij geen rekening is gehouden met het gebruik van de brug door gemotoriseerd verkeer. De planvoorschriften sluiten het gebruik van de brug door gemotoriseerd verkeer en zelfs van auto’s niet, dan wel onvoldoende duidelijk, uit. Verder is geen apart onderzoek uitgevoerd naar cumulatie van geluid.

8.1. In opdracht van de gemeente Oirschot is naar aanleiding van de ingediende zienswijzen onderzoek verricht naar de akoestische gevolgen van de brug voor langzaam verkeer. Op 13 april 2017 is door Jansen raadgevend ingenieursbureau hiervan een rapport uitgebracht (hierna: het akoestisch rapport). Daarbij wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasingen ter plaatse van de woningen van [verzoeker] en anderen ruimschoots onder de richtwaarden van het gemeentelijke geluidsbeleid liggen, waardoor sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

8.2. Bij het plan is aan de betreffende gronden een medebestemming voor (langzaamverkeers)brug toegekend, waarbij langzaamverkeersbrug in de planregels is gedefinieerd als een brug uitsluitend bedoeld voor langzaam verkeer, zoals fietsers en voetgangers; gemotoriseerd verkeer, zoals auto’s vallen niet onder langzaam verkeer. Voorts is in dit verband van belang dat de raad ter zitting uitdrukkelijk heeft aangegeven dat de brug alleen zal mogen worden gebruikt door fietsers en voetgangers en dat zo nodig fysieke en andere maatregelen zullen worden genomen om te voorkomen dat van een ander gebruik sprake zal zijn. Onder deze omstandigheden mocht er bij het opstellen van het akoestisch rapport van worden uitgegaan dat uitsluitend voetgangers en fietsers de brug zullen gebruiken. Verder is bij het akoestisch onderzoek aandacht besteed aan de vraag of sprake kan zijn van een relevante cumulatie van geluid, maar is deze vraag ontkennend beantwoord.

In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben gesteld ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft mogen afgaan op de uitkomsten van het deskundigenonderzoek. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek heeft de raad zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de woningen van [verzoeker] en anderen vanuit een oogpunt van geluidsoverlast sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Evenmin ziet de voorzieningenrechter in dat de raad in de overige door [verzoeker] en anderen in dit verband genoemde aspecten aanleiding had moeten zien dat de vaststelling van het plan voor hen zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Niet staande kan worden gehouden dat, gezien de met de totstandkoming van de verbinding voor langzaam verkeer gediende belangen, de raad niet in redelijkheid daaraan doorslaggevende betekenis heeft mogen toekennen.

Overige gronden

9. In hetgeen [verzoeker] en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te verwachten dat de Afdeling in de hoofdzaak het bestreden besluit niet in stand zal laten. In hetgeen [verzoeker] hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de raad dat de brug kan worden gerealiseerd vóór de in de provinciale subsidiebeschikking genoemde datum van 1 januari 2019.

Over het betoog van [verzoeker] en anderen dat betrekking heeft op de in het plan opgenomen algemene afwijkingsbevoegdheid om met niet meer dan 10% van de in het plan opgenomen maten en afmetingen af te wijken overweegt de voorzieningenrechter dat het gaat om een gebruikelijke afwijkingsbevoegdheid die beperkt wordt door de voorwaarde dat bij gebruikmaking daarvan geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan onder meer de woon- en milieusituatie. Evenmin ziet de voorzieningenrechter in dat de brug niet kan worden uitgevoerd en ingepast op een wijze die geen afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van de omgeving.

Ten aanzien van de door [verzoeker] en anderen gestelde onduidelijkheid van de gevolgen voor een ten zuiden van het Wilhelminakanaal aanwezige buisleiding van Defensie overweegt de voorzieningenrechter dat door de raad onweersproken is gesteld dat in het plan één op één de in het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgelegde veiligheidscontour is overgenomen en dat deze veiligheidscontour voldoet aan de daaraan door de Veiligheidsregio gestelde eisen alsmede dat ook vooroverleg heeft plaatsgevonden met de leidingbeheerder. Zodra het definitief onwerp voor de brug bekend is zal dat aan de leidingbeheerder en de Veiligheidsregio worden voorgelegd, aldus de raad. Voor zover [verzoeker] en anderen in dit verband nog hebben gesteld dat de bouw van de brug mogelijk onuitvoerbaar zal blijken te zijn in verband met de ligging van de buisleiding volgt de voorzieningenrechter hen daarin niet. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat blijkens de stukken, zoals ter zitting toegelicht, de brug zelf gebouwd zal worden buiten de in het plan opgenomen veiligheidszone en dat voor de fundering van de brug aan de zuidzijde van het kanaal gebruik gemaakt zal worden van de funderingsrestanten van een in het verleden aanwezige brug.

Conclusie en proceskosten

10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

w.g. Hagen w.g. Matulewicz
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2017

45.