Uitspraak 201702406/1/R1


Volledige tekst

201702406/1/R1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], beiden wonend te Den Burg, gemeente Texel (hierna tezamen en in enkelvoud [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Texel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2016 heeft het college het uitwerkingsplan "Den Burg Oost" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Stichting Woontij heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke reactie gegeven.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2017, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en het college, vertegenwoordigd door mr. E Lindenbergh en E. Sickman, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij besluit van 27 juli 2004 heeft de raad van de gemeente Texel het bestemmingsplan "Den Burg" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. In het bestemmingsplan is aan het gebied aan de oostzijde van de kern Den Burg gelegen ten noorden van de Kadijksweg en ten westen van de Marsweg de bestemming "Toekomstig woongebied, uit te werken door middel van artikel 11 Wet op de Ruimtelijke Ordening" toegekend. Artikel 4 van de planvoorschriften bevat een uitwerkingsplicht voor deze bestemming. Met het onderhavige uitwerkingsplan is uitvoering gegeven aan die uitwerkingsplicht.

Het plangebied is in de bestaande situatie onbebouwd en agrarisch in gebruik. Het uitwerkingsplan maakt hier de bouw van maximaal 100 tijdelijke sociale huurwoningen en maximaal 40 vrije sector woningen mogelijk.

2. [appellant sub 1] woont op het perceel [locatie 1] en [appellant sub 2] is eigenaar van het perceel [locatie 2] waarop een recreatiewoning staat. Beide percelen liggen tegenover het plangebied. Hun beroep is gericht tegen het uitwerkingsplan.

Toetsingskader

3. Wanneer in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht is opgenomen, dient het college van burgemeester en wethouders in beginsel een uitwerkingsplan vast te stellen. In het kader van een beroep tegen een uitwerkingsplan kan ter beoordeling staan of dit plan is voorbereid en genomen in strijd met het recht, daaronder begrepen of de uitgewerkte bestemming strookt met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan en, voor zover die regels daartoe de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming als een gegeven.

Inhoudelijk

4. Ter zitting heeft [appellant sub 2] de beroepsgrond die betrekking heeft op het aanleggen van een waterberging langs de Kadijksweg, ingetrokken.

5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het bestemmingsvlak "Wonen" onjuist is gesitueerd, omdat door het mogelijk maken van woningen tot aan de Marsweg en de Kadijksweg geen sprake meer is van een geleidelijke overgang tussen het open landschap en de bestaande bebouwing ten westen van het plangebied maar juist van verrommeling van het landschap. [appellant sub 2] voert hierbij nog aan dat de voorziene woningen ongeveer even hoog worden als de bestaande bebouwing ten westen van het plangebied met drie bouwlagen. Volgens hen is het veel logischer om de voorziene woningen te situeren tot ongeveer halverwege het onderhavige plangebied op de gronden tussen de Kadijksweg en de Jan Ayesloot waardoor ook wordt aangesloten bij de bestaande kern Den Burg.

5.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden gelegen ten oosten van de kern Den Burg, ten noorden van de Kadijksweg en ten westen van de Marsweg de bestemming "Wonen" met de aanduidingen "bouwvlak", "maximum goothoogte 4,5 m" en "maximum bouwhoogte 9 m" toegekend.

Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt: "De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woonhuizen in de vorm van vrijstaande woonhuizen, twee aaneengebouwde woonhuizen en/of rijen woonhuizen, eventueel in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, mantelzorg en logies met ontbijt, en bijbehorende bouwwerken;

[..];

c. wegen en paden;

d. groenvoorzieningen;

[..];

h. water;

[..]."

Lid 3.2.2 luidt: "Voor het bouwen van woonhuizen gelden de volgende regels:

[..];

d. er zullen ten minste 15 en ten hoogste 40 hoofdgebouwen per hectare worden gebouwd;

e. er zullen gemiddeld 25 woningen per hectare worden gebouwd;

[..];

h. de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en overkappingen zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" aangegeven hoogtes bedragen;

[..]."

5.2. In paragraaf 2.2.2 van de plantoelichting staat dat het plangebied volgens de Leidraad landschap en cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland in het keileemlandschap ligt. Kenmerkend van dit landschap is het glooiend reliëf, de onregelmatige wegstructuren en verkavelingen, het kleinschalige, historische karakter en de geconcentreerde bebouwing. Ook kenmerkend zijn de tuinwallen, die bij gebrek aan sloten de scheiding vormen tussen de graslandpercelen. De historische structuurlijnen in de vorm van onregelmatige blokverkaveling met tuinwallen geeft het landschap een kenmerkende mozaïek.

In paragrafen 2.2.3 en 3.2.3 van de plantoelichting staat dat het plangebied op de overgang tussen het landelijk gebied en de bebouwingsrand van Den Burg ligt. Een goede ruimtelijke inpassing is daarom essentieel. Er is een voorlopig ontwerp gemaakt voor de inrichting van het plangebied, welk ontwerp is ontstaan vanuit de historische verkaveling. Het uitgangspunt is de historische, kleinschalige en onregelmatige verkavelingsstructuur te benaderen, welke karakteristiek is voor het Oude Land van Texel. Op dit moment vormt de ten westen van het plangebied aanwezige gestapelde bouw met drie bouwlagen de overgang van het landelijk gebied naar het stedelijk gebied. Dit is een overgang, die volgens de huidige inzichten niet passend is. Door de opzet van het uitwerkingsplan is de overgang van het landelijk naar het stedelijk gebied, zijnde de woonwijk De Volmolen, zachter, aldus de plantoelichting. In het voorlopig ontwerp is sprake van een onregelmatige bebouwingsstructuur en onregelmatige wegstructuren en worden een aantal grotere 'korrels' ingepast langs de hoofdontsluitingsweg, Marsweg of Kadijksweg. Deze 'korrels' refereren in de opzet of uitwerking naar een agrarisch perceel, waarbij de bebouwing wordt geclusterd in de vorm van een erf-principe.

5.3. Het college heeft toegelicht dat het bestemmingsvlak "Wonen" is gesitueerd met het oog op de toekomst. Als vanaf een grotere afstand wordt gekeken naar de structuur van Den Burg, dan is volgens het college te voorzien dat ooit het gehele gebied tussen de Kadijksweg, Marsweg en Waalderweg zal worden bebouwd. Het onderhavige uitwerkingsplan vormt een eerste fase daarvan. Er is voor gekozen om in het uitwerkingsplan niet alle gronden waaraan in het bestemmingsplan de uit te werken bestemming is toegekend op te nemen, omdat thans niet alle gronden nodig zijn voor woningbouw. Het noordelijk deel van de uit te werken bestemming blijft op deze wijze aangesloten bij het agrarische landschap en zal het als zodanig in gebruik blijven zolang deze gronden niet nodig zijn voor woningbouw. Het landschap wordt op deze manier ook niet onnodig versnipperd. Ter zitting heeft het college verder te kennen gegeven dat ervoor gekozen is om aan te sluiten bij de bestaande, ten westen van het plangebied gelegen, wijk De Volmolen. Bij de realisatie van die wijk is onder meer reeds de riolering aangelegd voor de woningen waarin het onderhavige plan voorziet. Door het bestemmingsvlak te laten lopen tot aan de Marsweg wordt volgens het college tevens aangesloten bij de bestaande bebouwing rond de hoek van de Marsweg en Kadijksweg. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling de keuze van het college om de woningen in het onderhavige plangebied mogelijk te maken tot aan de Marsweg en niet op de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voorgestelde gronden, niet onredelijk.

Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] erop hebben gewezen dat er geen sprake is van een geleidelijke overgang van woningbouw naar landelijk gebied, overweegt de Afdeling dat - anders dan de bestaande gestapelde bebouwing ten westen van het plangebied met een bouwhoogte van 10 m - op grond van het uitwerkingsplan uitsluitend grondgebonden woningen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 9 m. In de plantoelichting staat en het college heeft verder toegelicht dat het karakter van Den Burg wordt bepaald door een fijnmazig, vrijwel ringvormig patroon van straten en stegen. Rond het centrum loopt een ringweg, waar woonwijken aan liggen. Buiten deze ring is de ringstructuur min of meer losgelaten. De radialen, de op het centrum gerichte wegen, zijn de verbindingen naar de dorpsranden en het landelijk gebied. Naar de dorpsranden verschuift het stedenbouwkundig patroon naar een meer open en landelijk bebouwingspatroon. Deze verschuiving is een belangrijk kenmerk. De dichtheid in het plangebied moet hierbij aansluiten. Het college heeft verder verklaard dat in de nieuwe wijk sprake zal zijn van een lage woningdichtheid en relatief veel groen, water en openbare ruimte en dat door deze opzet de nieuwe wijk naar aard en karakter een zachtere overgangsrand vormt van Den Burg naar het open buitengebied dan de huidige, harde rand. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet passend is in de omgeving.

Het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] faalt.

6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren verder aan dat het uitwerkingsplan het mogelijk maakt dat recht voor hun percelen woningen worden gerealiseerd waardoor hun uitzicht op het thans open gebied wordt beperkt.

6.1. De Afdeling overweegt dat enige aantasting van het woongenot van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] door het realiseren van de woningen ter plaatse, gelet op het feit dat het plangebied momenteel grotendeels onbebouwd is, niet uit te sluiten is. In dit verband wordt echter van belang geacht dat hun woningen op een afstand van minimaal 35 m respectievelijk 32 m staan ten opzichte van het bouwvlak van het plandeel "Wonen" en dat geen blijvend recht op een vrij uitzicht bestaat. Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitwerkingsplan niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woongenot van [appellant sub 1] en [appellant sub 2].

Het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] faalt.

7. [appellant sub 2] betoogt ten slotte dat het uitwerkingsplan in strijd met de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan voorziet in een ontsluiting van de nieuwe woonwijk op de Kadijksweg en de Marsweg. Volgens hem zijn deze wegen niet berekend op een toename van verkeer, zodat sprake zal zijn van verkeersonveilige situaties. Ook vreest hij dat bij een directe ontsluiting van het plangebied op de Kadijksweg overlast op zijn perceel zal ontstaan, omdat bewoners van de nieuwe woonwijk dan in zijn tuin zullen komen.

7.1. In paragraaf 2.2.3 van de plantoelichting staat dat door het plangebied één hoofdontsluiting voor de woonwijk loopt, welke wordt aangesloten op de Vuurvlinder. Aan de oostzijde krijgt het plangebied een extra aansluiting voor hulpdiensten en langzaam verkeer op de Marsweg. Deze weg is niet voor doorgaand verkeer bedoeld en wordt daar ook niet voor open gesteld. Één of maximaal twee korrels of erven kunnen wel ontsluiten naar de Marsweg of Kadijksweg, aldus de plantoelichting.De Afdeling overweegt dat bij het gevolg geven aan de uitwerkingsplicht van een bestemmingsplan de uitwerkingsregels in acht dienen te worden genomen. In artikel 4, derde lid, onder h, van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan is bepaald dat het gebied waaraan de bestemming "Toekomstig woongebied, uit te werken door middel van artikel 11 Wet op de Ruimtelijke Ordening" is toegekend binnenplans door middel van ventwegen dient te worden ontsloten, waarbij voorkomen wordt dat kavels rechtstreeks op de Kadijksweg of Marsweg worden ontsloten. Nu ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder c, van de planregels van het uitwerkingsplan is bepaald dat op gronden met de bestemming "Wonen" wegen zijn toegestaan en op de verbeelding niet nader is aangeduid waar deze wegen dienen te worden aangelegd, is de Afdeling van oordeel dat het uitwerkingsplan er niet aan in de weg staat dat toekomstige kavels direct worden ontsloten op de Marsweg of de Kadijksweg. Gelet hierop bestaat aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in strijd met de uitwerkingsregel in artikel 4, derde lid, onder h, van de voorschriften van het bestemmingsplan is vastgesteld.

Het betoog van [appellant sub 2] slaagt.

Conclusie en proceskosten

8. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 4, derde lid, onder h, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

9. Voor zover de raad ter zitting naar aanleiding van het gebrek heeft verzocht toepassing te geven aan de in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht gegeven bevoegdheid, ziet de Afdeling gezien de aard van het gebrek geen aanleiding om met toepassing van deze bepaling in dit geval zelf in de zaak te voorzien.

10. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. Ten aanzien van [appellant sub 2] dient het college op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Opdracht

11. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding het college op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;

II. vernietigt het besluit van 6 december 2016 van het college van burgemeester en wethouders van Texel waarbij het uitwerkingsplan "Den Burg Oost" is vastgesteld;

III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Texel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat onderdeel II. wordt verwerkt op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] ongegrond;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 28,11 (zegge: achtentwintig euro en elf cent);

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Texel aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Driessen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017

634.