Uitspraak 201606713/1/A2


Volledige tekst

201606713/1/A2.
Datum uitspraak: 25 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Fit42morrow B.V., gevestigd te Breda,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 juli 2016 in zaak nr. 15/6200 in het geding tussen:

Fit42morrow

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2014 heeft het college een aanvraag om subsidie van Fit42morrow afgewezen.

Bij besluit van 5 augustus 2015 heeft het college het door Fit42morrow daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 22 december 2014 herroepen en de aanvraag om subsidie wederom afgewezen.

Bij uitspraak van 22 juli 2016 heeft de rechtbank het door Fit42morrow daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Fit42morrow hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Fit42morrow en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2017, waar Fit42morrow, vertegenwoordigd door mr. W.G.M. Vos, advocaat te Breda, A.W. Huijbregts en P.J.M. Rovers, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. van Tilborg en mr. S. Elbertsen, beiden advocaat te Breda, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Fit42morrow is een commercieel bedrijf dat is gelieerd aan en onder dezelfde directie staat als de stichting Open Sportcentrum Haagse Beemden en dat bedrijfssport faciliteert in onder meer de regio Breda. Zij heeft, samen met de stichtingen Sportservice Noord-Brabant en Breda Actief, in september/oktober 2014 meegedaan met een subsidie-uitvraag van het college voor het project Sportcoaches Breda 2015. Hiervoor waren de evengenoemde drie stichtingen benaderd, maar de stichting Open Sportcentrum Haagse Beemden heeft de aanvraag overgelaten aan Fit42morrow. Het ging er daarbij om dat een van de drie organisaties het werkgeverschap van de sportcoaches in 2015 op zich zou nemen. De subsidie bestaat uit een gedeelte ter financiering van de loonkosten en uit een gedeelte ter financiering van de kosten voor het uitvoeren van het werkgeverschap en de coördinatie door de subsidieontvanger. De offertes van de drie organisaties zijn door drie personen onafhankelijk van elkaar op een groot aantal criteria beoordeeld en daarvoor zijn punten toegekend. Fit42morrow eindigde met een gemiddelde van 51 punten daarbij als laatste en de subsidie is verleend aan Breda Actief. Fit42morrow is opgekomen tegen de weigering aan haar subsidie te verlenen.

2. In bezwaar heeft de adviescommissie bezwaarschriften erop gewezen dat de motivering van het besluit van 22 december 2014 berustte op een op basis van een rijksregeling opgestelde beleidsnotitie van het college en niet was gebaseerd op een geldend wettelijk voorschrift op grond waarvan subsidie kan worden verstrekt. Zij heeft het college geadviseerd alsnog een besluit te nemen op de aanvraag waarbij de motivering is gebaseerd op een geldend wettelijk voorschrift, te weten de Algemene subsidieverordening Breda 2011 (ASV) en de Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2012. Het college heeft het advies overgenomen en bij het besluit op bezwaar van 5 augustus 2015 het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 22 december 2014 herroepen en de aanvraag op een andere wettelijke grondslag maar met dezelfde motivering afgewezen.

De aangevallen uitspraak

3. De rechtbank heeft geconstateerd dat de aanvraag om subsidie zag op het jaar 2015 en dat de activiteiten zijn uitgevoerd door Breda Actief. De rechtbank heeft vervolgens het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat Fit42morrow geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 5 augustus 2015. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat als gevolg van een gewijzigde subsidiesystematiek het oordeel over de aanvraag voor 2015 naar verwachting geen gevolgen zal hebben voor een eventuele aanvraag voor 2017. Voorts heeft Fit42morrow wel gesteld dat zij schade heeft geleden, maar zij heeft dit niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens die een begin van bewijs leveren, aldus de rechtbank.

Het hoger beroep

4. Het geschil spitst zich toe op de vraag of Fit42morrow nog procesbelang had in beroep. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, sprake is van procesbelang als het doel dat degene die beroep heeft ingesteld voor ogen staat ook daadwerkelijk met dit rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:636).

4.1. In dit geval staat vast dat de concrete activiteiten waarvoor Fit42morrow de subsidie heeft aangevraagd niet meer door haar kunnen worden uitgevoerd. De subsidie had betrekking op het jaar 2015. Dat jaar is voorbij en de activiteiten zijn toen door een andere organisatie uitgevoerd. Daarover verschillen partijen ook niet van mening. Fit42morrow betoogt echter dat de rechtbank heeft miskend dat haar procesbelang ziet op toekomstige besluitvorming en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij de gestelde schade niet aannemelijk heeft gemaakt.

4.2. Wat betreft de toekomstige besluitvorming voert Fit42morrow aan dat het beoordelingskader voor de komende jaren is aan te merken als een aanvulling en concretisering van de afgelopen jaren. De besluitvorming over 2015 is dan ook volgens haar van belang voor de besluitvorming in de komende jaren.

Het college heeft, onderbouwd met stukken, uiteengezet dat de Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2012 thans zijn vervangen door een nieuwe versie en dat de gemeenteraad een nieuw beleidskader heeft opgesteld. Daarmee is de subsidiegrondslag gewijzigd ten opzichte van 2015. Ook is de procedure van subsidieverlening gewijzigd. De uitvraag geschiedt niet langer per brief in beperkte kring. Die procedure is vervangen door een openbare subsidietender, waarbij de doelstellingen en voorwaarden zijn uiteengezet en een beoordelingssystematiek op basis van puntentoekenning door een commissie wordt gehanteerd. Hoewel vergeleken met 2015 de subsidiegrondslag en het beleidskader, de procedure van subsidieverlening en de doelstelling van de subsidie niet in alle opzichten verschillend zijn, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat deze wel zodanig zijn gewijzigd dat een oordeel over de besluitvorming in het verleden - de in geding zijnde aanvraag - niet van belang kan zijn voor besluitvorming vanaf het subsidiejaar 2017. De Afdeling is dan ook met de rechtbank van oordeel dat in toekomstige besluitvorming geen procesbelang is gelegen.

4.3. Over de gestelde schade voert Fit42morrow aan dat aan het aannemelijk maken van de schade niet al te zware eisen mogen worden gesteld en dat zij aan die eisen heeft voldaan.

De Afdeling overweegt hierover dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld haar uitspraak van 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6525) het hierbij geldende criterium is dat, indien belang overigens ontbreekt, nog belang bij een uitspraak bestaat indien de betrokkene stelt schade te hebben geleden en hij tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat hij de schade daadwerkelijk en als gevolg van het bestreden besluit heeft geleden. Het hangt van de feiten in de desbetreffende zaak af of aan de aannemelijkheideis is voldaan. Indien de beweerdelijk geleden schade niet het gevolg kan zijn van het in het geding zijnde besluit, kan aan het stellen van die schade geen procesbelang worden ontleend.

In dit geval was, zoals het college heeft uiteengezet, de subsidie bedoeld voor specifieke activiteiten op het gebied van het werkgeverschap in 2015. Die activiteiten zijn door Fit42morrow niet uitgevoerd dus daarvoor heeft zij geen specifieke kosten gemaakt. Ook heeft zij daarvoor geen overkoepelende organisatorische kosten gemaakt. Ook overigens heeft Fit42morrow, hoewel zij daar ter zitting herhaaldelijk naar is gevraagd, met inachtneming van evengenoemd criterium nog geen begin van schade aannemelijk gemaakt. De Afdeling is daarom met de rechtbank van oordeel dat ook in de gestelde schade geen procesbelang is gelegen.

4.4. Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Dallinga
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017

18.