Uitspraak 201700067/1/A2


Volledige tekst

201700067/1/A2.
Datum uitspraak: 18 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Nadere uitspraak inzake vergoeding van de door een partij geleden schade in het geding tussen:

Carwash De Achterhoek BV (hierna: Carwash), gevestigd te Doetinchem,
appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem,
verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:127, heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb het onderzoek in de zaak heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de gevorderde schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

De Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Carwash heeft een nadere zienswijze ingediend.

Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.

Overwegingen

Inleiding

1. Carwash heeft de Afdeling verzocht de Staat te veroordelen tot vergoeding van de door haar gestelde schade, ten bedrage van € 1.000,00 of € 1.500,00. De reden hiervoor is de overschrijding van de redelijke termijn.

Beoordelingskader

2. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Nu het verzoek van Carwash om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in dit geval betrekking heeft op de procedure ten aanzien van een besluit dat vóór 1 juli 2013 is bekendgemaakt, is hierop het tot 1 juli 2013 geldende artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

3. Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling indien zij het beroep gegrond verklaart en indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. Bij het ontbreken van een wettelijke regeling voor verzoeken om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, kan deze bepaling naar analogie worden toegepast.

4. Op deze zaak is niet de gewijzigde rechtspraak, zoals die is neergelegd in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, van toepassing, omdat het primaire besluit vóór 2 februari 2014 bekend is gemaakt. Op deze zaak worden in overeenstemming met de in die uitspraak van 29 januari 2014 opgenomen overgangsregeling de termijnen toegepast die de Afdeling vóór die uitspraak hanteerde.

Voor zaken die uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan, is in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vijf jaar redelijk, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste één jaar mag duren, de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar mag duren en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren.

De duur van de procedure

5. Het primaire besluit van het college is genomen op 10 mei 2012 en op 14 mei 2012 aan Carwash verzonden. Bij brief van 25 juni 2012, door het college ontvangen op 26 juni 2012, heeft Carwash bezwaar gemaakt tegen dit besluit en het college verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep. Hiermee is het geschil aangevangen. Bij brief van 12 augustus 2012, door de rechtbank ontvangen op 17 augustus 2012, heeft het college ingestemd met rechtstreeks beroep en het bezwaarschrift doorgezonden aan de rechtbank Gelderland ter behandeling als beroepschrift. De rechtbank heeft op 30 juli 2015 uitspraak gedaan. De Afdeling heeft vervolgens op 18 januari 2017 uitspraak gedaan op het door Carwash ingestelde hoger beroep. De behandeling van de zaak heeft, gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift derhalve in totaal vier jaar en zeven maanden geduurd.

Beoordeling van het verzoek

6. Carwash stelt dat een redelijke termijn van vier jaar moet worden aangehouden in plaats van vijf jaar. In dit geval is er geen bezwaarprocedure gevoerd, omdat het college heeft ingestemd met rechtstreeks beroep. Om die reden mag daarom geen rekening worden gehouden met de behandeltermijn van het bezwaarschrift, aldus Carwash.

7. De Staat stelt zich op het standpunt dat een termijn van vijf jaar moet worden aangehouden, gerekend vanaf 26 juni 2012, de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Aangezien de Afdeling op 18 januari 2017 uitspraak heeft gedaan, is de redelijke termijn niet verstreken. Het verzoek moet daarom worden afgewezen, aldus de Staat.

8. De vraag of de zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is behandeld, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals blijkt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (onder meer het arrest van 27 juni 2000 inzake Frydlender tegen Frankrijk, nr. 30979/96, ECLI:NL:XX:2000:AN6601 en het arrest van 29 maart 2006 inzake Pizzati tegen Italië, nr. 62361/00, ECLI:NL:XX:2006:AX7382). Zoals uit deze rechtspraak volgt, dient bij de beoordeling van de redelijke termijn de duur van de procedure als geheel in aanmerking te worden genomen.

9. Na de instemming met rechtstreeks beroep heeft het college het bezwaarschrift aan de rechtbank doorgezonden ter behandeling als beroepschrift. Vervolgens heeft de rechtbank uitspraak gedaan. Hiermee staat vast dat geen bezwaarprocedure is gevoerd. In gevallen waarin uit de wettelijke regeling volgt dat tegen een besluit van een bestuursorgaan geen bezwaar kan worden gemaakt, maar rechtstreeks beroep open staat bij de rechter, heeft de Afdeling geoordeeld dat een redelijke termijn van in totaal vier jaar moet worden aangehouden. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraken van 7 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0213 en 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:585. Het nu aan de orde zijnde geval moet naar het oordeel van de Afdeling op één lijn worden gesteld met deze gevallen. De grondslag van het achterwege laten van de bezwaarprocedure maakt voor de termijn waarbinnen de rechter op het beroep moet beslissen geen verschil. Dit oordeel sluit ook aan bij de termijnen waarop de na de uitspraak van 29 januari 2014 gewijzigde rechtspraak van toepassing is. Volgens die gewijzigde rechtspraak mag de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar duren, ongeacht of een bezwaarprocedure is gevoerd.

10. Uit het vorenstaande volgt dat de redelijke termijn in deze zaak vier jaar bedraagt en dat deze is overschreden. Er zijn, in het licht van de onder 8 vermelde criteria, geen omstandigheden die aanleiding geven aan te nemen dat de redelijke termijn eerst na meer dan vier jaar is overschreden. Dit betekent dat de procedure zeven maanden te lang heeft geduurd. Aangezien de behandeling van het hoger beroep bij de Afdeling weliswaar niet langer dan twee jaar heeft geduurd, maar de behandeling van het beroep bij de rechtbank langer dan twee jaar heeft geduurd, is die overschrijding geheel aan de Staat (ministerie van Veiligheid en Justitie) toe te rekenen. Anders dan Carwash in haar verzoek heeft gesteld, telt de termijn die is gemoeid met de behandeling door de Afdeling van het verzoek om schadevergoeding niet mee. Dit is een afzonderlijke procedure, waarvoor een eigen termijn geldt. Deze termijn bedraagt één jaar, gerekend vanaf de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2017. Deze termijn is niet overschreden.

Conclusie

11. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan Carwash toe te kennen bedrag € 1.000,00. De Afdeling zal de Staat daarom veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.000,00 aan Carwash als vergoeding voor de door haar geleden immateriële schade.

12. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn dient in zoverre te worden toegewezen. Voor zover meer of anders is gevorderd, dient het verzoek te worden afgewezen.

13. De Staat dient op de hierna aangegeven wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 371,25, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor het indienen van het verzoek is 1 punt toegekend en voor het indienen van de zienswijze van 3 april 2017 is 0,5 punt toegekend, beide met wegingsfactor 0,5.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. veroordeelt de Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie) om aan Carwash De Achterhoek BV te betalen een vergoeding van € 1.000,00 (zegge: duizend euro);

II. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;

III. veroordeelt de Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie) tot vergoeding van bij Carwash De Achterhoek BV in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 371,25 (zegge: driehonderdeenenzeventig euro en 25 cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door Van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017

17.