Uitspraak 201701718/1/R6


Volledige tekst

201701718/1/R6.
Datum uitspraak: 18 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Schaijk, gemeente Landerd,
2. [appellant sub 2], wonend te Schaijk, gemeente Landerd,

en

1. de raad van de gemeente Landerd,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Schaijk" vastgesteld.

Bij besluit van 17 januari 2017, kenmerk HZ-2015-0161, heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van onder meer een gebouw met een supermarkt en winkels op enkele percelen aan de Pastoor van Winkelstraat, het Europaplein en het Kapelanieplein te Schaijk.

Bij besluit van 17 januari 2017, kenmerk HZ-2015-0162, heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een gebouw met een winkel en twee appartementen op de percelen Kapelanieplein 30, 32 en 34 te Schaijk.

Bij besluit van 17 januari 2017, kenmerk HZ-2016-0023, heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van onder meer twee commerciële ruimten, stallingsruimte voor motorvoertuigen en een magazijn voor een supermarkt met een inpandig expeditiehof op enkele percelen aan de Schutsboomstraat en aan het Kapelanieplein te Schaijk.

Tegen al deze besluiten hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.

Movement Real Estate B.V. en Pakhuis Schaijk B.V. hebben een nadere uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2017, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. V.A.C.M. Vonk, rechtsbijstandverlener te ’s-Hertogenbosch, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Vianen, en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, en D. Boeve, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Movement Real Estate B.V. en Pakhuis Schaijk B.V., vertegenwoordigd door mr. T. Segers, advocaat te ’s-Hertogenbosch, gehoord.

Overwegingen

1. Bij besluit van 9 juli 2015 heeft de raad besloten de bestreden besluiten gecoördineerd voor te bereiden en bekend te maken met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening. De besluiten hebben tegelijkertijd ter inzage gelegen. De beroepen tegen de desbetreffende besluiten dienen ieder binnen het eigen beoordelingskader te worden beoordeeld.

Inleiding

2. Het plan en de omgevingsvergunningen zien op de herontwikkeling en de herstructurering van het centrumgebied van Schaijk. In de bestaande situatie liggen de winkels verspreid in Schaijk. Het doel van het plan is het bundelen van de bestaande winkels in het centrum. De leegstaande winkelpanden in het centrum bieden gelegenheid voor deze herontwikkeling. Het plangebied wordt begrensd door de Pastoor van Winkelstraat, het Europaplein, de Jan Oliemeulenstraat en de Schutsboomstraat.

Op het perceel Burgemeester Hoefnagelstraat 14 te Schaijk, dat in de omgeving van het plangebied ligt, is een Albert Heijn supermarkt gevestigd. Na de herstructurering van het centrumgebied zal deze supermarkt worden verplaatst naar het centrumgebied.

[appellant sub 1] is eigenaar van en woont op het perceel [locatie 1]. [appellant sub 2] is eigenaar van de percelen [locatie 2] en [locatie 3]. Hij woont op het perceel [locatie 3] en voert een bedrijf op het perceel [locatie 2]. De percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bevinden zich in de omgeving van het plangebied. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen voor onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun percelen als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De beroepen

Artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro)

4. [appellant sub 2] betoogt dat het plan, voor zover het betreft de beoogde detailhandel, is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Volgens hem is in zoverre sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van die bepaling. Hij voert hiertoe aan dat het plan ten onrechte voorziet in een toename van het vloeroppervlak voor detailhandel in het centrum van Schaijk. Hij stelt in dit verband dat in het centrum reeds sprake is van overcapaciteit aan winkelruimte en leegstand in veel bestaande winkelpanden. Verder vreest [appellant sub 2] voor leegstand van het pand, waar thans nog de Albert Heijn supermarkt is gevestigd.

4.1. De raad stelt zich allereerst op het standpunt dat het plan, voor zover het betreft de detailhandel, niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De raad stelt hiertoe dat het plan niet voorziet in een toename, maar juist in een afname van het ruimtebeslag voor detailhandel ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Het plan voorziet volgens de raad evenmin in een functiewijziging ten opzichte van dat bestemmingsplan, zodat ook in dat verband geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De raad wijst er op dat in het plan geen nieuwe gebruiksfuncties zijn opgenomen.

4.2. Artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, luidt:

"In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…)

i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, zoals dit luidde ten tijde van de planvaststelling:

"2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

(…)"

4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, moet bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling, die het voorliggende plan mogelijk maakt, een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het voorliggende plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande plan.

4.4. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom Schaijk" waren aan de gronden van het plangebied de bestemming "Gemengd" en "Centrum" toegekend, waarbinnen onder meer voorzieningen voor publiekgerichte en niet publiekgerichte dienstverlening, maatschappelijke doeleinden, horeca, detailhandel, bedrijven en wonen waren toegestaan. Ter plaatse van de aanduidingen "supermarkt" waren ook voorzieningen voor een supermarkt toegestaan.

Het voorliggende plan voorziet in de bestemming "Centrum", waarbinnen onder meer voorzieningen voor detailhandel, een bedrijf, dienstverlening, winkelondersteunende horeca, wonen en twee supermarkten met supermarktondersteunende functies, te weten kantoorruimte en kantineruimte, zijn toegestaan.

Wat betreft de gebruiksmogelijkheden van het voorliggende plan stelt de Afdeling vast dat deze niet voorzien in een functiewijziging ten opzichte van het voorheen geldende plan.

4.5. Wat betreft het ruimtebeslag voor detailhandel overweegt de Afdeling als volgt.

4.6. Artikel 3, lid 3.1 van de planregels luidt:

"De voor "Centrum" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - 1" zijn op het gehele bouwperceel met uitzondering van de verdiepingen van een gebouw toegestaan:

1. detailhandel, niet zijnde een supermarkt, met een totaal bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 2.618 m²;

(…)

b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - 2" zijn op het gehele bouwperceel met uitzondering van de verdiepingen van een gebouw toegestaan:

1. detailhandel, niet zijnde een supermarkt met een totaal bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 1.674 m²;

(…)

c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - 3" zijn op het gehele bouwperceel met uitzondering van de verdiepingen van een gebouw toegestaan:

1. detailhandel, niet zijnde een supermarkt, met een totaal bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 219 m²;

(…)"

4.7. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom Schaijk" was op de gronden van het plangebied met de bestemming "Gemengd" en "Centrum" ook detailhandel toegestaan. Het voorheen geldende plan voorzag in ten minste 5.750 m² brutovloeroppervlak (hierna: bvo) voor detailhandel. Detailhandel was toegestaan op onder meer de volgende locaties:

-de Schutsboomstraat 9 (de voormalige Boerenbondlocatie): 3.000 m², waarvan 1.500 m² op de begane grond en 1.500 m² op de verdieping;

-Schutsboomstraat 7: 1.200 m², waarvan 600 m² op de begane grond en 600 m² op de verdieping;

-Pastoor van Winkelstraat 12 en 14: 800 m², waarvan 400 m²op de begane grond en 400 m² op de verdieping;

-de Pastoor van Winkelstraat 16 en 16a (voormalige Pluslocatie): alleen al op de begane grond 750 m².

Detailhandel is anders dan voorheen niet langer toegestaan op de verdiepingen. Uit artikel 3, lid 3.1, van de planregels volgt dat het voorliggende plan voorziet in in totaal maximaal 4.511 m² bvo voor detailhandel. Dit betekent dat met dit plan het ruimtebeslag, waar detailhandel is toegestaan, substantieel afneemt ten opzichte van het voorheen geldende plan.

4.8. Omdat de aard van de functies, waarin het voorliggende plan voorziet, niet is gewijzigd ten opzichte van het voorheen geldende plan en het ruimtebeslag voor detailhandel in vergelijking met het voorgaande plan substantieel afneemt, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de beoogde ontwikkeling in zoverre moet worden gekwalificeerd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Het betoog faalt.

4.9. Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte. De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd.

De bestuursrechter beoordeelt, in aanmerking genomen deze onderbouwing, of de mogelijk gemaakte ontwikkeling zodanig is, dat aanleiding bestaat voor het oordeel dat het betrokken bestuursorgaan er in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat binnen de planperiode van in beginsel tien jaar behoefte zal bestaan aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. De Afdeling verwijst hierbij naar haar uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724.

4.10. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

4.11. De raad stelt zich op het standpunt dat de behoefte aan winkelruimte in het centrum, die het plan mogelijk maakt, voldoende is aangetoond en dat de beoogde ontwikkeling ook uitvoerbaar is binnen de planperiode.

In de plantoelichting wordt onderkend dat er sprake is van enige leegstand van winkelpanden in geheel Schaijk. Daarnaast liggen de winkels verspreid in Schaijk. De raad acht concentratie van winkelruimte in en vernieuwing van het centrumgebied nodig om de kern een nieuwe, positieve impuls te geven. De leegstaande winkelpanden in het centrum bieden de gelegenheid tot herontwikkeling van het centrum. Deze leegstaande panden in bestaand stedelijk gebied worden vervangen door nieuwbouw, waarin centrumfuncties worden gecombineerd. Met het plan wordt beoogd om een positieve impuls te bieden aan de beschikbare gronden en (lege) panden in bestaand stedelijk gebied. Paragraaf 3.4 van de plantoelichting vermeldt dat het plan in belangrijke mate bijdraagt aan een verbetering van de routing, het verblijfsklimaat en de levendigheid in het centrum van Schaijk, hetgeen per saldo een positief effect op het ondernemersklimaat ter plaatse heeft en daarmee ook een aantrekkende werking op nieuwe detailhandel.

Over de effecten van het plan op winkelruimtes buiten het centrumgebied vermelden paragraaf 3.5 en paragraaf 5.1 van de plantoelichting dat niet uit te sluiten is dat eventuele verplaatsing van bestaand winkelaanbod en de vestiging van nieuwe zaken in het centrum een tijdelijke toename van winkelleegstand elders in Schaijk tot gevolg kan hebben. De raad acht dit risico aanvaardbaar. In de plantoelichting wordt er op grond van de Locatus Retailverkenner, versie 2016, vanuit gegaan dat deze leegstand voor winkelpanden buiten het centrale winkelgebied niet langer dan een jaar zal duren. Omdat het met name gaat om verspreid gevestigde winkels en niet om meerdere winkels bij elkaar, is verloedering van een straat of gebied niet te verwachten. Bij sommige panden ligt een omzetting naar bijvoorbeeld een woonfunctie voor de hand. De plantoelichting vermeldt dat geprobeerd zal worden herinvulling van leegstaande (winkel)panden, waar mogelijk, te faciliteren om de beweging van winkels naar het centrum verder te stimuleren.

Specifiek voor het perceel Burgemeester Hoefnagelstraat 14 te Schaijk, dat in de omgeving van het plangebied ligt en waar de naar het centrum te verplaatsen Albert Heijn supermarkt is gevestigd, wijst de raad op de ruime detailhandelsbestemming. Ingevolge artikel 5 van het bestemmingsplan "Kom Schaijk" is ter plaatse detailhandel toegestaan, met uitzondering van perifere detailhandel. Aangezien het gaat om een groot pand, op korte afstand van het centrum, ligt het volgens de raad niet in de verwachting dat het pand lang leeg zal staan. De Afdeling acht een en ander niet onaannemelijk. Hierbij heeft de raad in redelijkheid mee kunnen laten wegen dat het plan voor het centrumgebied, behalve voor de supermarkten, niet voorziet in grote winkelpanden. Overigens is ter zitting gebleken dat het perceel Burgemeester Hoefnagelstraat 14 inmiddels reeds is verkocht aan de exploitant van de supermarkt. Deze exploitant is voornemens het pand door te verkopen aan een ontwikkelaar.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling, wat betreft de behoefte aan de beoogde winkelruimte, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de gevolgen van het plan voor de winkelpanden binnen het plangebied en in de omgeving daarvan onvoldoende heeft onderkend. De raad heeft er in redelijkheid van uit kunnen gaan dat binnen de planperiode van in beginsel tien jaar behoefte zal bestaan aan de winkelruimten in het centrum van Schaijk, die het plan mogelijk maakt.

Het betoog faalt.

Parkeren

5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan in strijd met het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgesteld. In het plan wordt er, naar zij stellen, ten onrechte vanuit gegaan dat er binnen het plangebied kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Zij vrezen voor onaanvaardbare parkeerhinder in de nabijheid van hun percelen. [appellant sub 2] stelt dat in het plan ten onrechte geen regeling is opgenomen ter voorkoming van extra parkeerhinder als gevolg van te houden evenementen.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijke parkeerbeleid en niet leidt tot onaanvaardbare parkeerhinder. Volgens de raad voorziet het plan, op een enkel incidenteel moment na, in voldoende parkeergelegenheid voor de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied. De raad verwijst in dit verband naar de parkeerbalans, die is uitgevoerd bij de voorbereiding van het plan.

5.2. De resultaten van de parkeerbalans zijn opgenomen in het door het bureau Advin opgestelde rapport "Verkeersaspecten centrumplan Schaijk" van 15 april 2016 en de aanvullende oplegnotitie "Parkeren en verkeersaspecten" van 3 november 2016, die als bijlage 3 bij de plantoelichting zijn opgenomen. In het verkeersrapport en de aanvullende oplegnotitie is voor de berekening van de parkeerbehoefte aangesloten bij de parkeerkencijfers van het CROW, als opgenomen in CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie".

5.3. Artikel 8, lid 8.2.1, van de planregels luidt:

"a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

b. Onder voldoende ruimte, als bedoeld in lid 1, wordt minimaal verstaan hetgeen ten aanzien van de normering inzake parkeren is vastgelegd in de "Beleidsregels voor parkeerbeleid in de gemeente Landerd, parkeernormen Landerd", zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze planregels.

c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, indien er met betrekking tot parkeren door de gemeenteraad gewijzigd beleid wordt vastgesteld, dit beleid overeenkomstig van toepassing te verklaren op onderhavig bestemmingsplan zoals dit geldt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning om te bouwen.

d. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien;

1. de bedoelde ruimte voor het in de buitenruimte parkeren van auto's bereikbaar en beschikbaar is volgens de CROW-richtlijnen (ASVV2012) of diens (rechts)opvolger;

2. indien sprake is van inpandige parkeervoorzieningen, deze bereikbaar en beschikbaar zijn en voldoen aan de normen uit de NEN2443 (2013) of diens (rechts)opvolger.

e. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

f. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, b en/of e;

1. indien het voldoen aan de bepalingen als vermeld onder a, b en/of e door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien."

5.4. De nota "Beleidsregels voor parkeerbeleid in de gemeente Landerd, parkeernormen Landerd", vastgesteld op 25 april 2012 en aangepast op 3 juli 2012, bevat parkeernormen. Voor detailhandel (non-food en food) in een wijk- of dorpscentrum geldt een parkeernorm van 3,0 respectievelijk 4,5 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. In dit parkeerbeleid geldt als uitgangspunt dat het aantal parkeerplaatsen, dat benodigd is, wordt gerealiseerd op eigen terrein. Ingeval dit niet geheel mogelijk is, zal naar andere oplossingen gezocht zal moeten worden. Hiervoor dient de initiatiefnemer een parkeerbalans op te stellen. Hierin zal, op basis van de normen en waar mogelijk met toepassing van dubbelgebruik, naar oplossingsmogelijkheden van de omgeving gekeken moeten worden.

5.5. De plantoelichting vermeldt dat ten behoeve van de beoogde ontwikkeling een parkeerbalans is opgesteld. Daarbij is bezien hoeveel parkeerplaatsen er volgens de gemeentelijke parkeernormen benodigd zijn. De toename van de parkeervraag is afgezet tegen de situatie in 2011, omdat de situatie in 2014/2015 volgens de plantoelichting een onderschatting van de parkeersituatie zou betekenen. Daarnaast is ook de toename van het aantal parkeerplaatsen beschouwd ten opzichte van de situatie in 2011. Voor de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in 415 parkeerplaatsen. De raad heeft hierbij de parkeernormen gehanteerd, zoals opgenomen in de nota "Beleidsregels voor parkeerbeleid in de gemeente Landerd, parkeernormen Landerd". De plantoelichting vermeldt dat dit een toename is van 103 parkeerplaatsen.

Uit het bij de voorbereiding van het plan verrichte parkeeronderzoek volgt dat er op bijna alle dagen en momenten een overschot aan parkeerplekken in en rond het plangebied bestaat. Alleen op zaterdagochtend kan zich binnen het plangebied, gedurende een periode van een half uur, een tekort aan 13 tot 14 parkeerplaatsen voordoen. Uit het parkeeronderzoek volgt dat dit parkeertekort op openbare parkeerterreinen in de omgeving van het plangebied, binnen een loopafstand van 100 m, kan worden opgelost. De raad stelt dat op deze parkeerterreinen ruim voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. De raad heeft verklaard dat uit het parkeeronderzoek blijkt dat op deze parkeerterreinen, te weten ter plaatse van Het Hofke en het Kerkplein alsook ter plaatse van de Runstraat ter hoogte van de huisnummers 9 en 11, op de zaterdagochtend op het drukste moment nog 48 openbare parkeerplaatsen beschikbaar zijn. De Afdeling betrekt daarbij dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een afstand van 100 m een acceptabele loopafstand is.

Gelet op deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd met het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgesteld of zal leiden tot een onaanvaardbare parkeerhinder bij de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2].

Ter zitting heeft het college van burgemeester en wethouders verklaard dat bij het verlenen van de drie omgevingsvergunningen toepassing is gegeven aan de in artikel 8, lid 8.2.1, onder f, sub 2, van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Daaruit volgt dat het college van burgemeester en wethouders met toepassing van een omgevingsvergunning kan afwijken van hetgeen in artikel 8, lid 8.2.1, onder a, b en/of e, van de planregels is bepaald, voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte dan wel laad- of losruimte wordt voorzien. Het college heeft bij de verlening van de omgevingsvergunningen meegewogen dat, zoals ook blijkt uit het parkeeronderzoek, in dit geval is voorzien in voldoende parkeerplaatsen op openbare parkeerterreinen in de omgeving van het plangebied, binnen een loopafstand van 100 m.

Het betoog faalt.

5.6. Over de door [appellant sub 2] gestelde vrees voor extra parkeerhinder als gevolg van het houden van evenementen, overweegt de Afdeling als volgt.

In de aanvullende oplegnotitie "Parkeren en verkeersaspecten" van 3 november 2016, die als bijlage 3 bij de plantoelichting is opgenomen, is ingegaan op het aspect evenementen. De oplegnotitie vermeldt dat de locaties waar evenementen, zoals bijvoorbeeld kermis en carnaval, zijn toegestaan, buiten de grenzen van het plangebied van het voorliggende plan vallen. Dit plan voorziet niet in de mogelijkheid tot het houden van evenementen binnen het plangebied. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om voor de enkele omstandigheid dat bij het houden van evenementen buiten het plangebied incidenteel extra parkeerhinder zou kunnen ontstaan bij de percelen van [appellant sub 2], een planregeling op te nemen.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Zij wijzen in dit verband op de schaduwwerking en verminderde privacy op hun percelen als gevolg van de toegestane bouwmogelijkheden, met name het torengebouw met een maximale bouwhoogte van 18 m.

Voorts wijzen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op geluidoverlast als gevolg van het gebruik van het beoogde parkeerterrein bij de nieuwe Albert Heijn supermarkt. Zij vrezen voor een onaanvaardbare toename van geluidoverlast ter plaatse vanwege aantrekkend verkeer, winkelwagens, laad- en losactiviteiten en glascontainers op het parkeerterrein. [appellant sub 1] verwijst in dit verband naar de door hem overgelegde geluidnotitie van 3 maart 2017, waarin is ingegaan op het aspect geluid, als behandeld in de zienswijzennota. Volgens [appellant sub 1] leidt de gecumuleerde geluidbelasting vanwege het beoogde parkeerterrein tot een onaanvaardbare verslechtering van het woon- en leefklimaat bij zijn woning.

6.1. De raad stelt dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat, voor zover het betreft de aspecten schaduwwerking, privacy en geluid, ter plaatse van de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2].

6.2. Het plan voorziet tussen de percelen Schutsboomstraat 11 en [locatie 1] in bouwmogelijkheden in de vorm van een gebouw met een maximale bouwhoogte van 12 m. Dit gebouw mag gedeeltelijk worden verhoogd tot een maximale bouwhoogte van 18 m voor een toren met een oppervlak van 5 m bij 5 m. Het gebouw is bestemd voor commerciële ruimten op de begane grond en twee woningen op de verdieping.

De toren is beoogd op een afstand van ongeveer 30 m tot de achtergevel van de woning op het perceel [locatie 1] en op ongeveer 25 m tot de bijbehorende uitbouw. De afstand van de beoogde toren tot de bebouwing op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] is groter. Op de toren is een dakterras toegestaan met een oppervlak van 3 m bij 3 m.

6.3. De raad heeft bij de voorbereiding van het plan een bezonningsstudie laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport "Centrumplan Schaijk, Bezonningsstudie conform TNO-richtlijn" van 3 november 2016 (hierna: de bezonningsstudie). De bezonningsstudie is als bijlage 9 opgenomen bij het plan. In de bezonningsstudie is de bezonningsituatie onderzocht voor onder meer de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]. Hierbij is uitgegaan van de worst case-scenario. De bezonningsstudie vermeldt dat, nu er geen wettelijke normen en eisen ten aanzien van bezonning voor bebouwing bestaan, de richtlijnen van het kennisinstituut TNO zijn gehanteerd.

De raad heeft zich op basis van de bezonningsstudie in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot ernstige schaduwhinder op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]. Hierbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat uit de bezonningsstudie volgt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van toename van schaduwwerking op de achtergevel van de woningen ten gevolge van bebouwing in het nieuwe planologische regime. Voorts heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat uit de bezonningsstudie volgt dat, wat betreft de schaduwwerking in de tuinen, geen sprake is van een onaanvaardbare toename. Voor zover [appellant sub 1] stelt dat uit de bezonningsstudie volgt dat zijn tuin op 21 juni om vijf uur in de schaduw valt, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan slechts leidt tot enige toename van schaduw op een enkele momenten in een deel van de tuin. Daarbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat uit de bezonningsstudie blijkt dat de schaduwwerking grotendeels wordt veroorzaakt door reeds bestaande bebouwing en dat de bouwmogelijkheden van het plan slechts leiden tot een minimale toename van schaduwwerking in de tuinen op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] ten opzichte van de bouwmogelijkheden van het voorheen geldende plan. Tevens heeft de raad bij zijn belangenafweging mogen betrekken dat deze percelen in het centrum van Schaijk liggen en dat de schaduwwerking ter plaatse van deze percelen, mede gelet op hun ligging, niet onaanvaardbaar toeneemt.

Het betoog faalt.

6.4. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan, en met name de toren, leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat daarvan evenmin sprake is. Hierbij heeft de raad mede van belang kunnen achten dat de percelen in het centrumgebied liggen. Niet kan worden ontkend dat de privacy van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zal worden aangetast door het dakterras op de toren. De raad heeft bij zijn belangenafweging mogen betrekken dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in een bebouwde omgeving wonen en dat ter bescherming van de privacy van onder meer [appellant sub 1] en [appellant sub 2] het dakterras slechts een oppervlak van 3 m bij 3 m heeft en op 2 m van de dakrand van de toren wordt aangelegd. Voorts is de toren niet voorzien aan de oostelijke zijde van het gebouw, zijnde de zijde waar de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zich bevinden. Gelet op de afstand ten opzichte van de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], die mede door die terugliggende situering van het dakterras ontstaat, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan hun privacy niet op onaanvaardbare wijze aantast. Overigens heeft de raad er op gewezen dat het plangebied in het voorheen geldende planologische regime ook een centrumfunctie met ruime bouwmogelijkheden had.

Dit betoog faalt.

6.5. Ten aanzien van de geluidbelasting heeft de raad bij de voorbereiding van het plan akoestisch onderzoek laten uitvoeren, waarbij onder meer is ingegaan op de geluidbelasting vanwege de beoogde, naar het centrum te verplaatsen supermarkt.

De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Centrumplan Schaijk, Akoestische onderzoeken" van 13 juli 2015 en de aanvullende oplegnotities van 11 april 2016 voor geluidbelasting vanwege parkeerterreinen en geluidbelasting vanwege wegverkeer alsook de oplegnotitie "Akoestiek centrumplan Schaijk" van 2 november 2016 (hierna tezamen: het geluidrapport), die alle als bijlage 6 bij de plantoelichting zijn opgenomen. Het geluidrapport vermeldt dat op parkeerterreinen de Wet geluidhinder niet van toepassing is. De activiteiten op een parkeerterrein kunnen volgens het geluidrapport worden aangemerkt als indirecte hinder. Indirecte hinder wordt beoordeeld aan de hand van de circulaire de van 29 februari 1996 van de Minister van VROM, "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" (hierna: de circulaire indirecte geluidhinder). Bij het onderzoek is daarom voor de berekening van de geluidsniveaus in het kader van de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening aangesloten bij de circulaire indirecte geluidhinder. De Afdeling acht dit niet onredelijk. In de circulaire indirecte geluidhinder wordt voor het geluidniveau op de gevels van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen uitgegaan van een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en een maximale grenswaarde van 65 dB(A). Een geluidniveau binnen de bandbreedte tussen de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en de maximale grenswaarde van 65 dB(A) wordt volgens de circulaire indirecte geluidhinder acceptabel geacht.

Het perceel [locatie 1] van [appellant sub 1] ligt het dichtst bij het plangebied en tussen de percelen op [locatie 2] en [locatie 3] van [appellant sub 2] en het plangebied.

Uit figuur 2 van de oplegnotitie geluidbelasting vanwege parkeerterreinen volgt dat de bestaande geluidbelasting op de gevel van de woning op het perceel [locatie 1] tussen de 45 dB(A) en 51 dB(A) bedraagt. Uit figuur 6 van de oplegnotitie geluidbelasting vanwege wegverkeer volgt dat de bestaande geluidbelasting op de gevel van de woning op het perceel [locatie 1] tussen de 52 dB(A) en 55 dB(A) bedraagt.

Uit figuur 3 van de oplegnotitie geluidbelasting vanwege parkeerterreinen volgt dat de naar aanleiding van het plan te verwachten geluidbelasting op de gevel van de woning op het perceel [locatie 1] tussen de 52 dB(A) en 53 dB(A) bedraagt. Uit figuur 11 van de oplegnotitie geluidbelasting vanwege wegverkeer volgt dat de naar aanleiding van het plan te verwachten geluidbelasting op de gevel van de woning op het perceel [locatie 1] tussen de 55 dB(A) en 57 dB(A) bedraagt.

De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan zal leiden tot een toename van het geluidniveau vanwege het parkeerterrein en wegverkeer, maar ook dat deze, gelet op de omstandigheid dat de maximale grenswaarde van 65 dB(A) niet wordt overschreden, niet onaanvaardbaar is.

In de oplegnotitie "Akoestiek centrumplan Schaijk" is de geluidbelasting vanwege de bevoorrading van de supermarkt betrokken. De oplegnotitie vermeldt dat wordt voldaan aan de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009, van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) vermelde richtafstand van 10 m voor supermarkten. Tijdens het bevoorraden kunnen piekgeluiden optreden door het laden en lossen van vrachtwagens inclusief koelmotor. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat dergelijke piekmomenten gebruikelijk zijn bij het laden en lossen en niet tot gevolg hebben dat ter plaatse geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat bestaat. Voorts wijst de raad erop dat de dichtstbijzijnde laad- en losplaats op het parkeerterrein is beoogd op een afstand van ongeveer 50 m van de woning op het perceel [locatie 1]. Uit tabel I.2 van de oplegnotitie "Akoestiek centrumplan Schaijk" volgt dat het maximaal te verwachten geluidniveau vanwege bevoorrading van de supermarkt voor de gevel van de woning op het perceel [locatie 1] tussen de 60 dB(A) en 63 dB(A) ligt. De Afdeling acht het standpunt van de raad dat het te verwachten maximale geluidniveau vanwege laad- en losactiviteiten op de gevel van de woning op het perceel [locatie 1] binnen eerdergenoemde bandbreedte valt en daarmee acceptabel is, niet onredelijk.

In de oplegnotitie "Akoestiek centrumplan Schaijk" is voorts ingegaan op de geluidbelasting vanwege het parkeerterrein als gevolg van geluidpieken door dichtslaande portieren, het rijden van winkelwagens en stemgeluid. De oplegnotitie vermeldt dat uit berekening blijkt dat het geluidniveau vanwege het parkeerterrein op de gevel van de woning op het perceel [locatie 1] ten hoogste 60 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Maatgevend hierbij zijn de winkelwagens, die op korte afstand van de woning kunnen passeren. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat dit ruimschoots lager is dan de maximale grenswaarde van 65 dB(A) en aanvaardbaar is.

Over het gebruik en legen van de glascontainers vermeldt de oplegnotitie "Akoestiek centrumplan Schaijk" dat deze zijn beoogd op een afstand van 20 m afstand tot de bestaande woningen. Door deze afstand wordt het maximaal piekgeluidniveau vanwege de glascontainers bij die woningen beperkt tot van 51 dB(A). De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat ook in dit verband is voldaan aan de maximale grenswaarde van 65 dB(A) en dat dit geluidniveau aanvaardbaar is.

De raad wijst er voorts op dat in het akoestisch onderzoek het cumulatieve geluidniveau van het parkeerterrein, inclusief de winkelwagens, en het wegverkeerslawaai is berekend. Hieruit volgt dat het cumulatieve geluidniveau ter plaatse van de woning op het perceel [locatie 1] 62 dB(A) bedraagt. Dit is een toename ten opzichte van de bestaande situatie. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze toename aanvaardbaar is. Hierbij is mede van belang dat de maximale grenswaarde van 65 dB(A) niet wordt overschreden. Voorts heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat sprake is van een centrumgebied, waar de aanwezigheid van detailhandel gebruikelijk is.

Gelet op het voorgaande heeft de raad in hetgeen is aangevoerd, daarbij mede begrepen de door [appellant sub 1] overgelegde geluidnotitie, in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat het plan, wat betreft het aspect geluid, leidt tot een onaanvaardbare toename van geluidoverlast ter plaatse van de woning op het perceel [locatie 1]. Omdat de woningen op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] op grotere afstand van het plangebied af liggen, heeft de raad evenmin aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat het plan leidt tot een onaanvaardbare toename van geluidoverlast ter plaatse van die woningen.

Het betoog faalt.

Waardedaling

7. [appellant sub 2] betoogt dat zijn percelen aanzienlijk in waarde zullen dalen als gevolg van het plan en dat daarom ten onrechte geen planschaderisicoanalyse is gedaan.

7.1. De Afdeling overweegt dat, wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] betreft, geen grond bestaat voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. De raad heeft verklaard dat eventuele planschade niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.

[appellant sub 2] heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij vreest dat zijn percelen als gevolg van het plan onverkoopbaar worden. Hij stelt dat uitbreiding van winkelruimte als gevolg van het plan zal leiden tot waardedaling en leegstand van zijn woning. Daargelaten dat het plan niet voorziet in uitbreiding van winkelruimte, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is dat de percelen van [appellant sub 2] onverkoopbaar zullen worden als gevolg van de in het plan beoogde herontwikkeling van het centrum en concentratie van winkels in dat gebied.

Het betoog faalt.

Bushalte

8. [appellant sub 2] betoogt dat hij onaanvaardbare overlast zal ondervinden als gevolg van het verplaatsen van de bushalte voor zijn perceel.

8.1. Dit heeft geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond moet derhalve buiten beschouwing blijven.

Overigens heeft de raad toegelicht dat over de mogelijke verplaatsing van de bushalte een verkeersbesluit genomen zal moeten worden en dat daarbij de belangen van de omwonenden zorgvuldig zullen worden afgewogen.

Conclusie en proceskosten

9. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen tegen het besluit tot de vaststelling van het bestemmingsplan en alsook tegen de besluiten, waarbij de omgevingsvergunningen zijn verleend waarmee invulling is gegeven aan het bestemmingsplan, ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Ramrattansing
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017

408.