Uitspraak 201605844/1/A1


Volledige tekst

201605844/1/A1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaatsen],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 juni 2016 in zaak nr. 15/6746 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland.

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2015 heeft het college geweigerd aan [appellant A] omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het pand op het perceel [locatie] te Zierikzee als woning en pension.

Bij besluit van 2 december 2015 heeft het college het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2017, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. N.R. Plug, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door C.J.J. Vroegindeweij, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant A], wonend te Schiedam, heeft een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend om het pand op het perceel te mogen gebruiken als woning en pension. Deze aanvraag om omgevingsvergunning is door het college ontvangen op 22 april 2015. Bij brief van 16 juni 2015 heeft het college [appellant A] in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 14 juli 2015 nog een aantal bij de aanvraag ontbrekende gegevens te verschaffen en hem medegedeeld dat als gevolg hiervan de wettelijke beslistermijn wordt onderbroken. Voorts heeft het college in die brief medegedeeld dat het de beslistermijn van acht weken heeft verlengd met zes weken. Vervolgens heeft [appellant A] op 26 juni 2015 de ontbrekende gegevens naar het e-mailadres van de behandelend ambtenaar gestuurd. Bij brief van 4 augustus 2015 heeft het college aan [appellant A] medegedeeld dat de aanvraag compleet en ontvankelijk is en dat uiterlijk voor 13 augustus 2015 een beslissing zal worden genomen. Bij besluit van 12 augustus 2015 heeft het college geweigerd omgevingsvergunning te verlenen. Hiertegen heeft [appellant A] bezwaar gemaakt bij brief van 21 augustus 2015. Voorts is volgens [appellant A] de omgevingsvergunning van rechtswege verleend en hij verzoekt het college de van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken. Het college heeft bij brief van 1 september 2015 aan [appellant A] medegedeeld dat geen sprake is van een omgevingsvergunning van rechtswege. Hiertegen heeft [appellant A] beroep ingesteld bij de rechtbank. Daarnaast heeft [appellant A] beroep ingesteld tegen het besluit van 2 december 2015, waarbij zijn bezwaar tegen het besluit van 12 augustus 2015 ongegrond is verklaard.

2. Het hoger beroep voor zover dat is ingediend door [appellant B] is ter zitting van de Afdeling ingetrokken.

Wettelijk kader

3. Artikel 2.15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:

"1. Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.

2. Een bestuursorgaan kan elektronisch verschafte gegevens en bescheiden weigeren voor zover de aanvaarding daarvan tot een onevenredige belasting voor het bestuursorgaan zou leiden.

3. Een bestuursorgaan kan een elektronisch verzonden bericht weigeren voor zover de betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid van dit bericht onvoldoende is gewaarborgd, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.

4. Het bestuursorgaan deelt een weigering op grond van dit artikel zo spoedig mogelijk aan de afzender mede."

Artikel 2:17 luidt:

"1. Als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, geldt het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarvoor bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid draagt of, indien het bestuursorgaan en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking, het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde.

2. Als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt."

Hoger beroep

4. [appellant A] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door hem aangevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, omdat het college niet tijdig heeft besloten op zijn aanvraag. In dit verband betoogt [appellant A] dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat gelet op de Dienstenwet of een richtlijnconforme uitleg daarvan en van de artikelen 2:15 en 2:17 van de Awb uitsluitend had mogen worden uitgegaan van het moment dat de stukken feitelijk waren ingediend via het e-mailadres van de behandelend ambtenaar. Daarnaast betoogt [appellant A] dat, door het bericht later in het systeem in te boeken, de beslistermijn op zijn aanvraag feitelijk bezien nogmaals zou kunnen worden verlengd door het college.

Verder betoogt [appellant A] dat de rechtbank ten onrechte een zwaarwegend gewicht heeft toegekend aan het op de website van de gemeente gemelde e-mailprotocol, nu in deze procedure telefonisch overleg heeft plaatsgevonden met de behandelend ambtenaar over de wijze van verzending van de situatieschets en de behandelend ambtenaar aan [appellant A] heeft bevestigd dat de stukken in goede orde waren ontvangen en de aanvraag daarmee compleet was.

4.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3780, overwogen dat voorop staat dat uit artikel 2:17 van de Awb volgt dat voor de gevallen waarin een belanghebbende langs elektronische weg stukken aan een bestuursorgaan zendt, niet bepalend is het tijdstip waarop de verzending aan het bestuursorgaan heeft plaatsgevonden, maar het tijdstip waarop het bericht het systeem van het bestuursorgaan voor verwerking van elektronisch verzonden gegevens bereikt.

Vervolgens overweegt de rechtbank dat uit artikel 2:15 van de Awb volgt dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan kan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend en dat het bestuursorgaan nadere eisen kan stellen aan het gebruik van de elektronische weg. In dit geval heeft de gemeente Schouwen-Duiveland op de gemeentelijke website een proclaimer geplaatst waarin, onder meer, is vermeld dat berichten verzonden aan het algemene e-mailadres [email protected] of via het contactformulier als poststuk wordt behandeld. E-mail gericht aan persoonlijke e-mailadressen van bestuurders of medewerkers van de gemeente wordt niet als officieel poststuk behandeld. Daarvoor wordt als reden gegeven dat dan niet is voorzien in procedurele waarborgen dat een verzoek of aanvraag tijdig en op juiste wijze wordt behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat deze mededeling kan worden aangemerkt als het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 2:15 van de Awb. De medewerker van de gemeente naar wiens persoonlijke e-mailadres [appellant A] de ontbrekende gegevens heeft verzonden, heeft volgens de aangevallen uitspraak deze door hem op 26 juni 2015 ontvangen e-mail op 30 juni 2015 doorgestuurd naar het bovenvermelde algemene e-mailadres zodat volgens de rechtbank op dat moment het bericht het systeem van gegevensverwerking van het college heeft bereikt. Voorts overweegt de rechtbank dat de doorzending binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag met de door middel van het e-mailbericht van 26 juni 2015 ingediende stukken compleet was en dat het college aldus beschikte over voldoende gegevens om op de aanvraag te beslissen. Dit blijkt ook uit de brief van het college van 4 augustus 2015 waarin het college aan [appellant A] te kennen heeft gegeven dat de aanvraag compleet en ontvankelijk is en uiterlijk voor 13 augustus 2015 een beslissing genomen zal worden.

De behandelend ambtenaar die de e-mail op 26 juni 2015 heeft ontvangen heeft ter zitting van de Afdeling verklaard dat hij, na ontvangst van het e-mailbericht van [appellant A], dit e-mailbericht op dezelfde dag heeft doorgezonden naar het e-mailadres [email protected]. Gelet op artikel 2:17, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat ervan uitgegaan dient te worden dat het e-mailbericht van [appellant A] het systeem van gegevensverwerking van het college op 26 juni 2015 heeft bereikt. Dat dit e-mailbericht vervolgens eerst op 30 juni 2015 door de postkamer is verwerkt en ingeboekt laat onverlet dat het bericht reeds op 26 juni 2015 voormeld systeem heeft bereikt en op dat moment de aanvraag is aangevuld door [appellant A].

Tussen partijen is niet in geschil dat de reguliere procedure als bedoeld in artikel 3.7 en verder van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) van toepassing is op de door [appellant A] ingediende aanvraag om omgevingsvergunning. Gelet op de in artikel 3.9 opgenomen termijn en hetgeen hiervoor is overwogen heeft het college niet tijdig besloten op de aanvraag om omgevingsvergunning, nu gelet op de ontvangst van de nadere stukken op 26 juni 2015 en de Algemene termijnenwet voor 11 augustus 2015 diende te worden besloten op de aanvraag op omgevingsvergunning. Gelet op het bepaalde in artikel 3.9, derde lid, van de de Wabo gelezen in verbinding met artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is de aangevraagde omgevingsvergunning aldus van rechtswege verleend. Het college heeft ten onrechte geweigerd deze beschikking overeenkomstig artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb bekend te maken. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het voorgaande heeft verder tot gevolg dat het college niet bevoegd was het besluit van 12 augustus 2015, waarbij de omgevingsvergunning is geweigerd, te nemen. Dit betekent dat het tegen het besluit van 2 december 2015 ingestelde beroep van [appellant A] gegrond dient te worden verklaard en dat besluit dient te worden vernietigd. Het besluit van 12 augustus 2015 dient te worden herroepen.

Het betoog slaagt.

Conclusie

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 december 2015 en het beroep tegen de weigering om de van rechtswege verleende vergunning bekend te maken gegrond verklaren en het besluit van 2 december 2015 vernietigen wegens strijd met artikel 3.9, derde lid, van de Wabo gelezen in verbinding met artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb. Verder dient het besluit van 12 augustus 2015 te worden herroepen en zal de Afdeling bepalen dat het college kennis dient te geven van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning.

6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van [appellant A] gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 juni 2016 in zaak nr. 15/6746;

III. verklaart het door [appellant A] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland van 2 december 2015, kenmerk RenM/20150856;

V. verklaart het bezwaar van [appellant A] gericht tegen het besluit van 12 augustus 2015, kenmerk RenM/20150856, gegrond;

VI. herroept het besluit van 12 augustus 2015, kenmerk RenM/20150856;

VII. draagt het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen bekend te maken dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend aan [appellant A];

VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland tot vergoeding aan [appellant A] van bij hem in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.980,00 (zegge: negentienhonderdtachtigg euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland aan [appellant A] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het hoger beroep en beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Van der Spoel w.g. Vermeulen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017

700.