Uitspraak 201701774/2/A1


Volledige tekst

201701774/2/A1.
Datum uitspraak: 8 september 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Hengelo, gemeente Bronckhorst,
verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 19 januari 2017 in zaak nr. 16/5165 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst.

Openbare zitting gehouden op 8 september 2017 om 10:00 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter
griffier: mr. A.J. Soede

Verschenen:
[verzoeker], vertegenwoordigd door mr. G.G. Kranendonk;
Het college, vertegenwoordigd door M.R. Prins.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 19 januari 2017, verzonden op 19 januari 2017, van de rechtbank. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst van 25 juli 2016, kenmerk Z79743/UIT16-101899, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst van 11 januari 2016, kenmerk Z63213/UIT16-98562, tot twee weken nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure in deze zaak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) vergoedt.

Daartoe overweegt zij het volgende:
- dat het besluit een onduidelijke beschrijving van de begunstigingstermijn bevat, op grond waarvan [verzoeker] er van uit mocht gaan dat hij nog ruimschoots de tijd had om aan de last te voldoen en

- dat in het kader van de belangenafweging niet is gebleken van dringende belangen die zich tegen een schorsing verzetten.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Soede
voorzieningenrechter griffier

270.