Uitspraak 200103014/1


Volledige tekst

200103014/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, gevestigd te Rijswijk,
appellante,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 15 maart 2001 in het geding tussen:

de Vereniging van Arbeiders-radioamateurs (VARA), gevestigd te Hilversum

en

appellante.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 1997 heeft de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: appellante) het verzoek van de Vereniging van Arbeiders-radioamateurs (hierna: de VARA) om gegevens te verstrekken die betrekking hebben op de slagingscijfers, herkansingscijfers en/of percentages per rijschool, afgewezen.

Bij besluit van 23 februari 1998 heeft appellante het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 15 maart 2001, verzonden op 22 mei 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellante binnen zes weken na de datum van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 juli 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 19 december 2001 heeft de VARA van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, bijgestaan door [secretaris] van de BOVAG - afdeling Verkeersopleidingen Associatie Nederland, en de VARA, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van, voorzover hier van belang, het bepaalde in artikel 10.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voorzover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, of het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen dan wel van derden.

2.2. Ter beantwoording staat in de eerste plaats de vraag of de gevraagde gegevens zien op een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de Wob. De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord en daartoe overwogen dat gezien de Memorie van Toelichting bij de Wob en de doelomschrijving van appellante, de werkzaamheden van appellante in verband met de toelating tot het wegverkeer en het bevorderen van de verkeersveiligheid een publieke taak inhouden. De Afdeling kan zich met dit oordeel verenigen. De gegevens waarom is gevraagd zien op het onderdeel van die taak met betrekking tot het afnemen van rijexamens in welk kader, blijkens het Reglement rijscholenregistratie, door appellante een registratie van bij haar aangemelde rijscholen wordt bijgehouden. Uit dien hoofde beschikt appellante over gegevens betreffende het aantal afgenomen rijexamens en de geslaagdenpercentages van deze rijscholen. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat sprake is van een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de Wob.

2.3. Ter beoordeling staat vervolgens het oordeel van de rechtbank dat de gevraagde gegevens geen bedrijfsgegevens zijn in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dient dit artikelonderdeel naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd. Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake indien en voorzover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden gelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat de gegevens waarom is gevraagd de examenresultaten van de rijscholen behelzen, die niet zijn aan te merken als bedrijfsgegevens in de hiervoor omschreven zin. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante dit artikelonderdeel niet aan haar weigering tot verstrekking van de gevraagde gegevens ten grondslag heeft mogen leggen.

2.4. Voorts moet worden getoetst of het oordeel van de rechtbank dat verstrekking van de gevraagde gegevens geen inbreuk zou maken op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken rijschoolhouders, juist is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de gevraagde gegevens betrekking hebben op het beroepshalve functioneren van de rijscholen en dat vaste jurisprudentie van de Afdeling inhoudt dat, indien sprake is van beroepsmatig handelen, de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen niet in het geding is. Dit geldt ook indien sprake is van een rijschool die door één persoon wordt geëxploiteerd.

2.5. Tenslotte staat ter beoordeling hetgeen appellante heeft aangevoerd ten betoge dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob niet kan slagen. De Afdeling overweegt dienaangaande dat appellante ook in hoger beroep er niet in is geslaagd voldoende inzichtelijk te maken waarom zou moeten worden gevreesd voor onevenredige benadeling van rijscholen en kandidaten. In dit verband is niet voldoende het betoog dat rijscholen, tengevolge van de openbaarmaking van de gevraagde gegevens, in het vervolg van registratie zullen afzien, ofwel daar niet van afzien, maar zullen proberen, met voor kandidaten ongunstige gevolgen, om relatief lage slaagcijfers te voorkomen. Gelet hierop heeft appellante haar afwijzing van het verzoek om informatie op deze grond onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding op na te volgen wijze.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen in de door de Vereniging van Arbeiders-radioamateurs (VARA) in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen te worden betaald aan de Vereniging van Arbeiders-radioamateurs (VARA).

Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Meer w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002

91-367.