Uitspraak 201608348/1/A1


Volledige tekst

201608348/1/A1.
Datum uitspraak: 6 september 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Utrecht,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2015, zoals gewijzigd bij besluit van 31 mei 2016, heeft het college een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in Rivierenwijk.

Bij besluit van 29 september 2016 heeft het college het daartegen door [appellanten] ingediende bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2017, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door D. Krak, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij besluit van 18 december 2015 heeft het college besloten de in het voornemen van 23 oktober 2015 voorgestelde locaties voor ORAC’s in Rivierenwijk vast te stellen. Uit nader onderzoek is gebleken dat locatie 98 niet kon worden gerealiseerd vanwege ondergrondse kabels en leidingen. Naar aanleiding van deze constatering is bij gewijzigd besluit van 31 mei 2016 besloten locatie 98 te verplaatsen naar de overzijde van de eerder ingetekende locatie. Op locatie 98 worden twee ORAC’s geplaatst. [appellanten] zijn woonachtig aan de [locatie] te Utrecht. De ORAC’s worden voor hun appartement geplaatst.

Het beroep

2. [appellanten] voeren aan dat het woongenot in hun appartement en op het bijbehorende inpandige terras in wordt aangetast als gevolg van de plaatsing van de twee ORAC’s. Hierdoor vermindert volgens [appellanten] de waarde van het appartement. Het college heeft volgens [appellanten] ten onrechte geen aandacht besteed aan de omstandigheid dat de ORAC’s zijn voorzien op slechts 3,5 meter afstand van hun veelgebruikte terras.

[appellanten] vrezen voorts voor geluidoverlast in hun appartement alsmede op hun terras door het dag en nacht inwerpen van afval en als gevolg van het legen van de containers. Voorts vrezen zij voor stankoverlast vanuit de containers, vervuiling door zwerfafval rondom de containers en verkeersoverlast en beschadiging van de boom op de hoek Scheldestraat/Spuistraat als gevolg van het legen van de containers.

2.1. Artikel 4, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2010 luidt: "De inzameling kan plaatsvinden via:

(…)

b. een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen;

(…)."

Lid 2 luidt: "Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."

Artikel 10 luidt:" (…)

3. Het college kan regels stellen omtrent het gebruik van een van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of inzamelvoorziening.

4. Het college kan regels stellen omtrent de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden."

2.2. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de richtlijnen bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in "Het Nieuwe Inzamelen" gehanteerd.

De belangrijkste richtlijnen houden in:

"- de ORAC is goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig;

- de ORAC past logisch in het inrichtingsplan;

- nabijgelegen woningen ondervinden geen grote belemmeringen van het uitzicht. De ORAC’s zijn niet hoger dan 1,15 meter;

- verkeer en voetgangers worden niet belemmerd;

- de ORAC is goed bereikbaar voor alle woningen;

- de loopafstand naar de ORAC is vrijgegeven. De streefafstand is 125 meter;

- de afstand van de ORAC tot de erfgrens bedraagt minimaal 2 meter;

- de afstand van de ORAC tot de gevel van een woning bedraagt 3 meter. Van deze regel kan afgeweken worden indien het een dichte muur betreft, in dat geval kan de afstand minimaal 2 meter zijn;

- bij voorkeur wordt een ORAC niet geplaatst aan de zuidwestkant van tuinen waar een terras is aangelegd. In Nederland komt de wind vaak uit zuidwestelijke richting. Een container aan de zuidwestkant kan dan stankoverlast veroorzaken."

2.3. Bij de keuze van een locatie voor ORAC's dient het college een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plaatsingsplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.

2.4. Met betrekking tot de aantasting van het woongenot heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de omvang en hoogte van de ORAC’s beperkt is. De afmeting van de ORAC’s is 1,85 bij 1,85 meter en de hoogte bedraagt 1,15 meter. Bovengronds zal rondom de ORAC’s 1,2 meter worden vrijgehouden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plaatsing van ORAC’s een beperkte ingreep in de fysieke leefomgeving vormt en dat het woongenot niet onevenredig of in onredelijke mate wordt aangetast.

Voor zover [appellanten] betogen dat het college ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan het feit dat hun terras op ongeveer 3,5 meter van de voorziene ORAC’s is gelegen, overweegt de Afdeling dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat in de richtlijnen van "Het Nieuwe Inzamelen" is opgenomen dat de afstand van de ORAC tot de gevel van een woning minimaal 3 meter moet zijn. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ORAC’s op dusdanige afstand van de woning zijn voorzien, dat in zoverre geen sprake is van een belemmering voor het plaatsen van de ORAC’s. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte niet expliciet aandacht heeft besteed aan de afstand tot het terras, nu in de richtlijnen van "Het Nieuwe Inzamelen" geen minimumafstanden zijn opgenomen tot terrassen. Overigens bedraagt de afstand van de ORAC’s tot het terras 3,5 meter hetgeen meer is dan de minimumafstand van 3 meter die geldt ten aanzien van de afstand van een ORAC tot de gevel van een woning.

Ten aanzien van de vrees voor geluidoverlast heeft het college zich op het standpunt gesteld dat ORAC’s meerdere malen per jaar technisch worden onderhouden en schoongemaakt waardoor geluidoverlast van de klep wordt voorkomen. Bij incidenten vindt vaker onderhoud plaats. Bovendien heeft het college toegelicht dat de ORAC’s zijn uitgerust met een dubbellaags trommel met rubberen strips om geluidoverlast te beperken. Hoewel niet geheel kan worden uitgesloten dat [appellanten] geluiden zullen vernemen als gevolg van het gebruik van de ORAC’s, ziet de Afdeling gelet op de motivering van het college geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft.

Voor zover [appellanten] vrezen voor stankoverlast, overweegt de Afdeling dat de ORAC’s twee tegen elkaar indraaiende schalen hebben om geurhinder te beperken waardoor het niet aannemelijk is dat aanzienlijke stankoverlast zal ontstaan. Ten aanzien van de plaatsing van de ORAC’s is voorts in "Het Nieuwe Inzamelen" opgenomen dat de containers bij voorkeur niet aan de zuidwestkant van tuinen met een terras worden geplaatst, omdat de wind in Nederland vaak uit zuidwestelijke richting waait zodat een container aan de zuidwestkant voor stankoverlast kan zorgen. In dit geval zijn de ORAC’s westelijk van het terras geplaatst, zodat geen grond bestaat voor de conclusie dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stankoverlast tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft.

Het college heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat eventueel zwerfafval een kwestie van handhaving betreft. Het college heeft in dit verband onder meer nog toegelicht dat de gemeente tijdens dagelijkse rondes in de wijk zoveel mogelijk ORAC’s controleert en eventueel zwerfvuil ophaalt. Een eventueel gebrekkige handhaving tast de rechtmatigheid van het besluit tot aanwijzing van locatie 98 voor de plaatsing van de ORAC’s niet aan.

Ten aanzien van de vrees voor het ontstaan van een lokale verkeerschaos ten tijde van het legen van de ORAC’s ziet de Afdeling, hoewel niet kan worden uitgesloten dat enige verkeershinder kan ontstaan als gevolg van het legen van de ORAC’s, geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft.

Met betrekking tot de verwachting van [appellanten] dat de boom op de hoek van de Scheldestraat en de Spuistraat door het legen van de ORAC’s zal worden beschadigd, heeft het college opgemerkt dat de ORAC’s worden geplaatst met inachtneming van de richtlijnen. Voor de bereikbaarheid van het inzamelvoertuig wordt het criterium gehanteerd dat de locatie bereikbaar moet zijn voor een inzamelvoertuig met een breedte van 2,5 meter en een draaicirkel van ongeveer 21 meter. Gelet op de afstand tussen locatie 98 en de boom heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat redelijkerwijs niet valt te verwachten dat het regelmatig legen van de ORAC’s zal leiden tot bovengrondse schade en het op korte termijn instabiel worden dan wel afsterven van de boom. Overigens hebben [appellanten] ter zitting desgevraagd toegelicht dat de boom sinds de ingebruikname van de ORAC’s omstreeks februari 2017 niet is aangetast.

Het college heeft in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd met betrekking tot de aantasting van het woongenot, de afstand, geluidhinder, verkeershinder, beschadiging van de boom en zwerfafval in redelijkheid geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van de aanwijzing van locatie 98 voor de plaatsing van ORAC's.

In de enkele stelling dat plaatsing van de ORAC's tot waardevermindering van het appartement zal leiden, heeft het college voorts in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om af te zien van de aanwijzing van locatie 98. Dit laat onverlet dat indien [appellanten] menen door die aanwijzing schade te lijden die niet voor hun rekening dient te komen, een verzoek tot schadevergoeding tot het college kunnen richten.

De betogen falen.

3. Volgens [appellanten] ontbreekt de noodzaak van de plaatsing van de ORAC’s, nu de locatie vanwege de korte afstand tot omliggende ORAC’s kan komen te vervallen zonder dat de afstandscriteria tot de dichtstbijzijnde container worden overschreden. Indien locatie 98 vervalt, wordt volgens [appellanten] ten aanzien van andere locaties nog steeds voldaan aan het criterium van maximaal 125 meter loopafstand.

Voorts wijzen [appellanten] erop dat het college in nieuwbouwsituaties uitgaat van een minimale afstand van 5 meter van een ORAC tot de gevel. In het onderhavige geval is sprake van bestaande bouw waarbij deze afstand op 3 meter is gesteld. Volgens [appellanten] zou ook in dit geval een afstand van 5 meter moeten gelden.

3.1. In "Het Nieuwe Inzamelen" is ten aanzien van de loopafstand vermeld dat de loopafstand naar de ORAC is vrijgegeven en dat de streefafstand 125 meter is.

In het besluit van 29 september 2016 staat dat er geen criteria zijn dat ORAC’s op een bepaalde afstand van elkaar moeten staan. De ORAC’s worden voor zover mogelijk geplaatst op maximaal 125 meter van de adressen die erbij zijn aangesloten. Het college heeft toegelicht een loopafstand van maximaal 125 meter niet als onoverkomelijk dan wel onredelijk te zien. Tenzij sprake is van een onacceptabel lange loopafstand voor de aangesloten bewoners, ziet het college geen reden om de ORAC’s te verplaatsen, aangezien de huidige locaties in het besluit zorgen voor een goede spreiding van het door de bewoners aangeboden restafval.

Voorts heeft het college ter zitting opgemerkt dat niet kan worden geconcludeerd dat locatie 98 kan worden opgeheven wegens de aanwezigheid van andere ORAC’s in de nabijheid van locatie 98. In dit verband is van belang dat een ORAC voldoende capaciteit heeft voor het afval van 50 huishoudens. Het aantal ORAC’s in een gebied is derhalve afgestemd op het aantal huishoudens dat daarvan gebruik maakt.

Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat het college in de onderhavige situatie net als bij nieuwbouwsituaties had moeten uitgaan van een minimale afstand van 5 meter van de ORAC tot de gevel, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een nieuwbouwsituaties niet vergelijkbaar is met de onderhavige situatie aangezien in nieuwbouwsituaties veelal meer ruimte zal zijn dan bij bestaande bouw.

Het college heeft in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd met betrekking tot de noodzaak van de aanwijzing van locatie 98 in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om af te zien van de aanwijzing van die locatie voor de plaatsing van ORAC's.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017

490.