Uitspraak 201607809/1/A1


Volledige tekst

201607809/1/A1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Krimpen aan den IJssel,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2016 heeft het college locatie R16.79 aangewezen als inzamellocatie voor huishoudelijk afval.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, en het college, vertegenwoordigd door P. van den Boogert, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij het besluit van 7 september 2016 is de locatie R16.79 aangewezen als inzamellocatie voor huishoudelijk afval (hierna: de locatie). Hiertoe zal op de locatie een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) worden geplaatst. De locatie ligt in een strook groen aan de Oude Tiendweg te Krimpen aan den IJssel, tegenover de woning van [appellant] aan de overzijde van de weg. [appellant] heeft beroep ingesteld omdat hij vreest voor hinder en voor schade aan zijn woning.

Reactie op zienswijze

2. [appellant] betoogt dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd, nu het college daarbij niet op elk van de naar voren gebrachte zienswijzen heeft gereageerd, maar heeft volstaan met een algemene reactie, zonder daarbij de specifieke omstandigheden van het geval te betrekken.

2.1. Het college heeft in het bestreden besluit een reactie gegeven op de over het ontwerpbesluit naar voren gebrachte zienswijzen. Daarbij heeft het de bij de ontvangen zienswijzen naar voren gebrachte bedenkingen tegen aanwijzing van de locatie kort gerubriceerd weergegeven. Het heeft zich op het standpunt gesteld dat de locatie in overeenstemming is met de gehanteerde criteria voor het aanwijzen van inzamelplaatsen, terwijl voorgestelde alternatieve locaties ongeschikt zijn. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat geen onaanvaardbare hinder van de te plaatsen ORAC is te verwachten. De zienswijzen hebben daarom voor het college geen reden gevormd om af te zien van aanwijzing van de locatie.

Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht het college er niet toe om afzonderlijk te reageren op elk van de bedenkingen die bij een zienswijze naar voren zijn gebracht. Niet gebleken is dat het college de bij de ingebrachte zienswijzen naar voren gebrachte bedenkingen niet in zijn overwegingen heeft betrokken.

Het betoog faalt.

Vrees voor hinder

3. [appellant] betoogt dat het college de locatie niet in redelijkheid kon aanwijzen, nu deze in het openbaar groen tegenover hun woning is geprojecteerd. Hij vreest dat de stankhinder die nu al wordt ondervonden als gevolg van het uitlaten van honden zal verergeren als gevolg van afval dat naast de container zal worden geplaatst. Verder tast plaatsing van een ORAC volgens [appellant] het zicht vanuit de woning op het groen aan. In strijd met de door het college toegepaste criteria bevindt de locatie zich recht voor zijn woning, aldus [appellant].

3.1. Bij de aanwijzing van inzamelplaatsen hanteert het college onder meer als criterium: "De aan te wijzen cluster en of container inzamelplaats(en) dienen zoveel mogelijk overlast te voorkomen voor aangrenzende percelen. De afstand tot de gevel van de woning bedraagt minimaal 3 meter. Bij een blinde muur kan hiervan worden afgeweken, in dit geval kan de afstand minimaal 2 meter zijn. Bij de keuze tussen een clusterplaats en of container inzamelplaats voor een perceel of een clusterplaats en of container inzamelplaats voor een blinde muur, dient voor het laatste te worden gekozen. Een cluster en of container inzamelplaats recht voor iemands deur of raam wordt als niet gewenst geacht. Bij voorkeur niet te situeren aan de zuid-westzijde van tuinen i.v.m. overheersende windrichting."

Ter zitting heeft het college overtuigend toegelicht dat het criterium zo moet worden uitgelegd, dat slechts een ORAC aan dezelfde kant van de weg en onmiddellijk voor een deur of raam van een woning heeft te gelden als recht voor iemands deur of raam. Een dergelijke situatie doet zich in dit geval niet voor, nu de locatie zich ten opzichte van de woning van [appellant] aan de overzijde van de weg op een afstand van 15 m bevindt. Het college heeft in de enkele omstandigheid dat vanuit de woning rechtstreeks zicht op de locatie bestaat, dan ook geen aanleiding hoeven te vinden om met inachtneming van dit criterium af te zien van aanwijzing van de locatie. Dat de ORAC in een strook openbaar groen wordt geplaatst, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Verder bevindt de locatie zich ten zuidoosten van de tuin van [appellant]. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde, mogelijke stankhinder als gevolg van plaatsing van de ORAC, ondanks de afstand en deze ligging ten opzichte van zijn perceel, zodanig is, dat het college daarin aanleiding had moeten zien af te zien van aanwijzing van de locatie.

Het betoog faalt.

Vrees voor schade

4. [appellant] betoogt dat het college de locatie niet in redelijkheid kon aanwijzen, nu valt te vrezen voor schade aan zijn woning als gevolg van trillingen bij het legen van de ORAC. Hij wijst er op dat op de Oude Tiendweg een verbod voor vrachtwagens geldt in verband met de staat van onder meer zijn woning. Desondanks leidt vrachtverkeer over andere nabijgelegen wegen in de huidige situatie al tot schade aan zijn woning, die niet op heipalen staat. Het legen van de ORAC zal tot een toename van trillingen leiden, aldus [appellant].

4.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de afstand tussen de woning van [appellant] en de locatie, schade als gevolg van trillingen bij het legen van de ORAC niet te verwachten is. Het college heeft naar voren gebracht dat voor het inzamelvoertuig ontheffing wordt verleend van het vrachtwagenverbod op de Oude Tiendweg, zoals dat thans al geldt voor de inzameling van verschillende soorten afval die via een minicontainer worden aangeboden. Het inzamelvoertuig zal gemiddeld een maal in de week de ORAC legen.

4.2. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college in het risico op schade aan de woning van [appellant] als gevolg van trillingen, aanleiding had moeten vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie. Zoals ter zitting is gebleken, houdt schade aan de woning van [appellant] als gevolg van trillingen met name verband met vrachtverkeer, onder meer wanneer dat gebruik maakt van de achter de Oude Tiendweg gelegen Industrieweg. Aanwijzing van de locatie staat daar los van. Voor de ontheffing van het vrachtwagenverbod op de Oude Tiendweg voor het inzamelvoertuig is van belang dat ook bij aanwijzing van een andere locatie voor de ORAC, evenals bij andere wijzen van inzameling van huishoudelijk afval, een inzamelwagen gebruik zal moeten maken van de Oude Tiendweg, waartoe ontheffing is vereist. Daarbij is niet gebleken dat plaatsing van de ORAC, die ongeveer een maal in de week wordt geleegd, tot een substantiële toename van het aantal vrachtwagenbewegingen op de Oude Tiendweg leidt. Verder bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat het legen van de ORAC op enige meters afstand van de woning van [appellant] tot een zodanige toename van de zich al voordoende trillingen leidt, dat de aanwijzing van de locatie met het oog op de staat van die woning onaanvaardbaar is.

Het betoog faalt.

Alternatieve locatie

5. [appellant] betoogt dat het college de locatie niet in redelijkheid kon aanwijzen, nu hij heeft gewezen op geschikte alternatieve locaties met minder nadelen, te weten een locatie nabij de parkeerplaats aan de Oude Tiendweg, ongeveer 20 m ten zuidwesten van de aangewezen locatie, en een locatie bij de kruising van de Oude Tiendweg met de Oosterstraat.

5.1. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het college de aangewezen locatie geschikt kunnen achten voor het plaatsen van een ORAC. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem voorgestelde alternatieve locaties zodanig geschikter zijn, dat het college in redelijkheid voor één van die locaties had moeten kiezen. Daartoe overweegt de Afdeling dat, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, de voorgestelde locatie nabij de door [appellant] bedoelde parkeerplaats zou leiden tot een toename van de loopafstanden voor de op die ORAC aangesloten huishoudens, die voor enkele huishoudens zou oplopen tot meer dan 250 m. Het college mag dat onaanvaardbaar achten. Verder is ter zitting gebleken dat de voorgestelde locatie bij de kruising van de Oude Tiendweg met de Oosterstraat niet geschikt is voor de plaatsing van een ORAC vanwege kabels en leidingen in de grond. Bovendien heeft het college aannemelijk gemaakt dat ter plaatse onvoldoende ruimte kan worden gevonden voor een ORAC, nu blokkering van het fietspad moet worden voorkomen en op de aanwezige strook groen een boom staat.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Michiels w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017

457-727.