Uitspraak 201605363/1/R2


Volledige tekst

201605363/1/R2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2016 heeft het college aan Stichting AA’s vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) verleend voor het laten plaatsvinden van FestiValderAa op de locatie "Heidesteeg" te Schipborg van 1 tot en met 3 juli 2016.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. H. Veldman, advocaat te Roden, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Arentz, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) in werking getreden en is de Nbw 1998 ingetrokken. Omdat het bestreden besluit is genomen voor 1 januari 2017 volgt uit artikel 9.10 van de Wnb dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.

2. Het college stelt dat [appellante] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Het college voert hiertoe aan dat het festival waarvoor de bestreden Nbw-vergunning is verleend reeds heeft plaatsgevonden. Het college wijst voorts erop dat het recent bij besluit van 2 mei 2017 krachtens de Wnb vergunning heeft verleend voor het houden van hetzelfde evenement in de jaren 2017 tot en met 2022 en dat [appellante] bij de rechtbank geen beroep heeft ingesteld tegen dit besluit.

3. [appellante] heeft ter zitting desgevraagd naar het thans nog bestaande procesbelang, verklaard dat zij om principiële redenen de vraag beantwoord wenst te zien of het besluit van 7 juni 2016 rechtmatig was. [appellante] heeft ook erop gewezen dat het festival een jaarlijks terugkerend evenement is.

4. Zoals de Afdeling onder meer in haar uitspraak van 24 augustus 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AU1396) heeft overwogen, kan geen uitspraak van de bestuursrechter worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis ervan. Het belang bij een inhoudelijk oordeel omtrent de rechtmatigheid van een verleende vergunning kan evenwel zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel van de Afdeling kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor een vergunning en de toetsing daarvan. Ter beoordeling staat derhalve of [appellante] aan de herhaling van het evenement in de jaren na 2016 een procesbelang kan ontlenen.

De Afdeling is van oordeel dat dit onder de gegeven omstandigheden niet het geval is. Zij overweegt daartoe dat het festival op dit moment weliswaar een jaarlijks terugkerend evenement is, maar dat is gebleken dat voor de eerstvolgende zes edities een Wnb-vergunning is verleend, waartegen geen beroep is ingesteld bij de rechtbank. Verder heeft het college ter zitting verklaard dat thans geen inzicht bestaat in de voortzetting van het festival, al dan niet op deze locatie, na die periode.

Nu niet is gebleken dat [appellante] nog een rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, dient dit niet-ontvankelijk te worden verklaard.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. G. Klapwijk, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Klapwijk
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017

726.