Uitspraak 201607040/1/A1


Volledige tekst

201607040/1/A1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 5 augustus 2016, gerectificeerd bij uitspraak van 24 augustus 2016, in zaak nr. 16/145 in het geding tussen:

[partij A] en [partij B]

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten.

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2015 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van de loods als manage/paardenhouderij op het perceel [locatie A] te Asten in strijd met het bestemmingsplan te beëindigen en beëindigd te houden en te bewerkstelligen dat de aangebrachte bouwkundige aanpassingen aan de loods worden teruggebracht overeenkomstig de oorspronkelijke/vergunde situatie en de zonder omgevingsvergunning voor het bouwen (deels) opgerichte stapmolen te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 18 december 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 14 april 2015 herroepen.

Bij uitspraak van 5 augustus gerectificeerd op 24 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 december 2015 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door S.L.A. Wispelweij, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] is eigenaar van een loods op het perceel [locatie A] (hierna: het perceel). Deze loods was onderdeel van een kalkoenhouderij en is in 2013 door [appellant] gekocht. [appellant] heeft in deze loods negen paardenboxen en een binnenrijbak gerealiseerd en de aanwezige keuken en sanitaire voorzieningen vernieuwd. Op het perceel bij de loods heeft [appellant] een buitenrijbak en een gedeeltelijk gebouwde stapmolen gerealiseerd. In de paardenboxen worden vier paarden gehouden.

Het college heeft op 7 januari 2014 en 2 juni 2014 controles uitgevoerd op het perceel. Naar aanleiding van deze controles heeft het college de bouwwerkzaamheden aan de stapmolen stilgelegd. De voormalige bewoners van het perceel [locatie B] hebben het college op 17 oktober 2014 verzocht om handhavend op te treden tegen de aanpassing en het gebruik van de loods. Naar aanleiding hiervan is het college bij besluit van 14 april 2015 overgegaan tot handhavend optreden.

2. Bij besluit van 18 december 2015 heeft het college het besluit van 14 april 2015 herroepen. Volgens het college is het gebruik dat [appellant] maakt van het perceel niet in strijd met het bestemmingsplan, omdat het door [appellant] gemaakte gebruik van het perceel aangemerkt kan worden als hobbymatig gebruik dat, gelet op de daarmee gepaard gaande ruimtelijke uitstraling, als passend kan worden geacht bij de op het perceel rustende agrarische bestemming. Voorts is volgens het college geen omgevingsvergunning vereist voor de door [appellant] aan de loods uitgevoerde werkzaamheden.

Planregels

3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Asten 2008" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch- Landschappelijke waarden" met de nadere aanduiding "intensieve veehouderij". De van belang zijnde planregels zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Aangevallen uitspraak

4. De rechtbank heeft overwogen dat geen sprake is van een paardenhouderij als bedoeld in artikel 1, onder 72, van de planregels omdat het houden van paarden niet is opgezet vanuit bedrijfseconomisch oogmerk en [appellant] de paarden niet fokt, traint, africht en verhandelt. Dat [appellant] de paarden bedrijfsmatig houdt is volgens de rechtbank derhalve niet aan de orde.

Vervolgens heeft de rechtbank beoordeeld of hobbymatig houden van paarden is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. De rechtbank wijst in dit verband op de leden 3.2.5 en 4.2.6 van de planregels en overweegt dat indien het hobbymatig gebruik op grond van het bestemmingsplan zou zijn toegestaan sprake dient te zijn van extensief recreatief medegebruik. Volgens de rechtbank kan het hobbymatig gebruik van [appellant] niet worden aangemerkt als extensief recreatief medegebruik als bedoeld in de planregels. De rechtbank heeft hierbij van belang geacht dat het gebruik dat de dochter van [appellant] maakt van het perceel voor het houden van paarden en het berijden dan wel trainen van de paarden niet ondergeschikt is aan het hoofdgebruik. Daarnaast stemt dit gebruik niet overeen met hetgeen vermeld wordt in artikel 1, onder 34, van de planregels, omdat tijdens het paardrijden het perceel intensief wordt gebruikt en niet verlaten, zodat van natuur- en landschapsbeleving geen sprake zal zijn. De rechtbank concludeert dan ook dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft verder overwogen dat niet in geschil is tussen partijen dat voor de door [appellant] gebouwde stapmolen een omgevingsvergunning is vereist en dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat voor deze stapmolen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de last in zoverre ten onrechte is herroepen door het college.

Hoger beroep [appellant]

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het door hem van het perceel gemaakte gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert hiertoe aan dat het gebruik dat hij maakt van het perceel hobbymatig is en dat zijn dochter recreatief actief is in de paardensport. In de stal worden volgens [appellant] geen paarden gehouden voor derden en ook overigens worden derden niet in de gelegenheid gesteld gebruik van de stal te maken. De in de stal gehouden paarden zijn een Fries paard van [appellant], een shetlanderpony, een springpaard van zijn dochter en een ander paard. De ruimtelijke uitstraling van het gebruik dat [appellant] maakt van het perceel is volgens hem zeer beperkt zowel naar aard als omvang.

5.1. [appellant] is niet opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank over de stapmolen. Dit betekent dat vast staat dat het college bij het besluit van 18 december 2015 het besluit van 14 april 2015 in zoverre ten onrechte heeft herroepen.

5.2. Binnen het bestemmingsvlak waar ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Asten 2008" de bestemming "Agrarisch- Landschappelijke waarden" op rust is een kalkoenhouderij gevestigd. [appellant] is niet de eigenaar van deze kalkoenhouderij, maar heeft een binnen het bestemmingsvlak gelegen loods van het agrarische bedrijf gekocht en in gebruik genomen als paardenstalling en trainingsruimte voor zijn dochter. Dat gebruik kan, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen niet worden aangemerkt als een agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1, onder 7, van de planregels. Verder kan het gebruik dat [appellant] maakt van het perceel niet aangemerkt worden als een aan het agrarische bedrijf ondergeschikte nevenactiviteit, nu het gebruik geen onderdeel uitmaakt van de kalkoenhouderij en [appellant] alleen eigenaar is van een van de voormalige loodsen van de kalkoenhouderij. Voor zover [appellant] betoogt dat het gebruik kan worden aangemerkt als ware het bedrijfsmatig overweegt de rechtbank terecht dat dat geen criterium is voor het antwoord op de vraag of sprake is van strijd met het bestemmingsplan.

Daarnaast is een paardenhouderij, daargelaten of het gebruik dat [appellant] maakt van het perceel aangemerkt kan worden als een paardenhouderij, nu [appellant] geen paarden fokt, traint, africht en verhandelt, evenmin toegestaan ingevolge het bestemmingsplan. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het gebruik dat [appellant] maakt van het perceel niet kan worden aangemerkt als extensief recreatief medegebruik, nu met lid 4.2.6 van de planregels is beoogd te regelen, zoals nader toegelicht door het college ter zitting van de Afdeling, dat derden recreatief gebruik kunnen maken van het perceel. Het gebruik dat [appellant] maakt van het perceel valt niet aan te merken als extensief recreatief medegebruik door derden gericht op natuur- en landschapsbeleving.

De rechtbank is gelet op het voorgaande terecht tot de conclusie gekomen dat het college bevoegd is handhavend op te treden wegens strijd met het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017

700.


BIJLAGE

De planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Asten 2008"

Artikel 1:

7. agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en paardenhouderijen;

[…];

34. extensief recreatief medegebruik: die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;

[…];

60. manege: een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden;

[…];

72. paardenhouderij: een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij voor paarden die uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het fokken, trainen, africhten en verhandelen van paarden, waarbij tevens als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan het geven van instructie aan ruiter en paard; hierbij zijn publieks- en/of verkeersaantrekkende activiteiten niet toegestaan;

[…];

74. recreatief medegebruik: die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;.

Artikel 4, lid 4.1

De op de kaart voor "agrarisch - landschappelijke waarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

de uitoefening van het agrarisch bedrijf;

nevenactiviteiten; (voor zover in 4.2. of via ontheffing kan worden toegestaan);

behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;

waterhuishoudkundige doeleinden;

extensief recreatief medegebruik;

doeleinden van openbaar nut;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in 4.2. opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.

Lid 4.2.1

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "agrarisch bouwblok" op de kaart zijn agrarische bedrijven toegestaan. Per agrarisch bouwblok is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien blijkens de aanduiding "koppelteken" op de kaart sprake is van een gekoppeld bouwblok dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een "enkel" agrarisch bouwblok van overeenkomstige toepassing.

Op het agrarisch bouwblok mag een grondgebonden agrarisch bedrijf worden uitgeoefend, voorts is -al dan niet in combinatie met een grondgebonden bedrijf - het volgende type agrarisch bedrijf toegestaan overeenkomstig de aanduiding op de kaart:

g: glastuinbouwbedrijf;

ivh of ivh-gg: intensieve veehouderij;

ph: paardenhouderij.

Lid 4.2.6

Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.