Uitspraak 201605683/1/A1


Volledige tekst

201605683/1/A1.
Datum uitspraak: 5 juli 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B] en [appellant C] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]), allen wonend te Reuver, gemeente Beesel,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 juni 2016 in zaak nr. 15/2051 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Beesel.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend optreden [café] wegens handelen in strijd met het gebruiksvoorschrift uit de aan het café verleende omgevingsvergunning afgewezen.

Bij besluit van 18 mei 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 mei 2015 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2017, waar [appellant A] en [appellant C], en het college, vertegenwoordigd door M.T.A Hölzmann, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] woont naast het café. Hij heeft het college verzocht om handhavend op te treden, omdat volgens hem in strijd met de omgevingsvergunning die bij besluit van 26 september 2011 aan het café is verleend (hierna: de omgevingsvergunning) wordt gehandeld. Deze omgevingsvergunning voorziet in het veranderen van het woongedeelte op de begane grond (hierna: de ruimte) in het pand op het perceel [locatie] te Reuver in een caféruimte met toevoeging van deze ruimte aan de bestaande caféruimte aan de voorzijde van dat pand. Volgens [appellant] vinden in de ruimte waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft andere geluidsbelastende activiteiten plaats dan in de omgevingsvergunning zijn toegestaan.

Het college heeft het verzoek van [appellant] in het besluit van 16 december 2013 afgewezen en het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar bij besluit van 7 april 2014 ongegrond verklaard. Het daartegen door [appellant] ingestelde beroep is door de rechtbank Limburg in een uitspraak van 14 april 2015 gegrond verklaard en het besluit van 7 april 2014 is vernietigd. In het besluit van 18 mei 2015 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 16 december 2013 opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de door het college aan het besluit van 18 mei 2015 ten grondslag gelegde controlerapporten niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen, omdat hierin niet aan het geldende gebruikscriterium is getoetst. Zij heeft het beroep om die reden opnieuw gegrond verklaard en het besluit van 18 mei 2015 vernietigd. Omdat volgens de rechtbank echter niet met terugwerkende kracht kan worden vastgesteld of sinds het verzoek om handhaving een overtreding van het vergunningvoorschrift heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten en bepaald dat bij toekomstige controles moet worden getoetst aan het gebruiksvoorschrift uit de omgevingsvergunning en dat van het college wordt verwacht dat het daartoe de gemeentelijke buitengewone opsporingsambtenaren correct en volledig instrueert.

[appellant] heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld omdat hij van mening is dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 18 mei 2015 ten onrechte in stand heeft gelaten.

Beoordeling van het hoger beroep

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 18 mei 2015 in stand heeft gelaten. Daartoe voert hij aan dat in de controlerapporten die ten grondslag zijn gelegd aan dat besluit weliswaar ten onrechte is gecontroleerd of de ruimte werd gebruikt voor horecadoeleinden als behorende tot de categorie Horecabedrijf I en niet of de ruimte in gebruik was als vergader-, dart-, en receptieruimte met achtergrondmuziek, maar dat uit de beschreven constateringen wel blijkt dat de ruimte is gebruikt anders dan als vergader-, dart-, en receptieruimte met achtergrondmuziek. Gelet hierop is het vergunningvoorschrift overtreden, aldus [appellant].

2.1. Aan de omgevingsvergunning is het volgende voorschrift verbonden: "De achterzijde van het pand (…), voor zover het bouwplan daarop betrekking heeft, mag uitsluitend worden gebruikt voor horecadoeleinden als behorende tot de categorie "Horecabedrijf I" van het vigerende bestemmingsplan, met dien verstande dat alleen een gebruik als bijeenkomstfunctie met andere (niet geluidbelastende) activiteiten is toegestaan en het in de ruimte te produceren geluid beperkt blijft tot geluid afkomstig van een vergader-, dart-, en kleinschalige receptieruimte met achtergrondmuziek." Dit voorschrift wordt hierna aangeduid als "het vergunningvoorschrift".

In de uitspraak van de rechtbank van 14 april 2015 is ten aanzien van dit voorschrift onder meer overwogen: "Naar het oordeel van de rechtbank moet dat voorschrift aldus worden uitgelegd dat in de ruimte uitsluitend geluid mag worden geproduceerd dat afkomstig is van een vergader-, dart-, en kleinschalige receptieruimte met achtergrondmuziek (…). Aangezien er voor het mogelijk maken van deze activiteiten een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan nodig is geweest en die voorwaarde strekt tot naleving van artikel 1.1, derde lid, van het Bouwbesluit 2003, is er aanleiding dat voorschrift strikt uit te leggen." Tegen de uitspraak van 14 april 2015 is geen hoger beroep ingesteld.

2.2. De Afdeling begrijpt het vergunningvoorschrift aldus dat daarin wordt omschreven op welke wijze de van het café afgescheiden ruimte mag worden gebruikt. Dat betekent dat de ruimte alleen mag worden gebruikt om daarin te darten, te vergaderen of kleinschalige recepties te houden waarbij achtergrondmuziek ten gehore mag worden gebracht. Het college heeft deze uitleg van het vergunningvoorschrift in zijn schriftelijke uiteenzetting bevestigd. Om vast te kunnen stellen dat het vergunningvoorschrift is overtreden, dient uit de controlerapporten te blijken dat de ruimte anders is gebruikt dan in het vergunningvoorschrift is toegestaan.

Het college aan het besluit van 18 mei 2015 diverse controlerapporten ten grondslag gelegd waaruit volgens hem blijkt dat de ruimte overeenkomstig het vergunningvoorschrift wordt gebruikt. Niettemin blijkt uit de rapporten van de controles op 15 en 20 februari 2014 en 12 oktober 2014 dat op die data in de ruimte muziek ten gehore is gebracht terwijl in de ruimte geen personen aanwezig waren. Dat betekent dat de muziek ten gehore is gebracht zonder dat gelijktijdig een kleinschalige receptie werd gehouden. Gelet hierop is gehandeld in strijd met het vergunningvoorschrift. Dat deze muziek in de genoemde controlerapporten als 'achtergrondmuziek' wordt aangeduid, geeft geen aanleiding daarover anders te oordelen, omdat achtergrondmuziek volgens het vergunningvoorschrift alleen in de ruimte ten gehore mag worden gebracht tijdens een kleinschalige receptie. [appellant] betoogt dan ook terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit de controlerapporten blijkt dat de ruimte anders is gebruikt dan om daarin te darten, te vergaderen of een kleinschalige receptie met achtergrondmuziek te houden. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

Het betoog slaagt. Het college dient een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen en daarin, met inachtneming van eventueel handhavingsbeleid, een passende handhavingsactie op te nemen. De overige door [appellant] aangevoerde gronden, behoeven geen bespreking.

Verzoek om schadevergoeding

3. Het verzoek van [appellant] om vergoeding van door hem geleden schade dient te worden afgewezen. Weliswaar is het besluit van 18 mei 2015 onrechtmatig, maar [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van deze onrechtmatigheid schade heeft geleden.

Conclusie

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 18 mei 2015 in stand heeft gelaten. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld. Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.

5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld, waarbij wordt opgemerkt dat de door [appellant] gemaakte reis- en verletkosten slechts eenmaal voor vergoeding in aanmerking komen. De verletkosten worden vastgesteld op een bedrag van € 153,24 uitgaande van het forfaitair vastgestelde aantal van zes uur en een bruto-uurloon van € 25,54. De reiskosten voor het bijwonen van de zitting worden vastgesteld op € 54,18.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 juni 2016 in zaak nr. 15/2051, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beesel van 18 mei 2015, kenmerk 201505720, in stand heeft gelaten;

III. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Beesel te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Beesel tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] en [appellant C] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 207,42 (zegge: tweehonderdzeven euro en tweeënveertig cent), waarvan € 153,24 is toe te rekenen aan verletkosten en € 54,18 aan reiskosten en met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college van burgemeester en wethouders van Beesel aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Beesel aan [appellant A] en [appellante B] en [appellant C] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college van burgemeester en wethouders van Beesel aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Duifhuizen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017

724.