Uitspraak 201704914/1/V2


Volledige tekst

201704914/1/V2.
Datum uitspraak: 19 juni 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van [de vreemdeling] om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet.

Vandaag heeft gemachtigde van de vreemdeling, mr. B. Manawi, advocaat te Delft, bezwaar gemaakt tegen de voor 17:40 uur voorgenomen uitzetting van de vreemdeling naar Teheran. Bij faxbericht, vandaag bij de Raad van State binnengekomen om 17.12 uur, heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om deze uitzetting te verbieden.

Aan het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft de gemachtigde van de vreemdeling ten grondslag gelegd dat de uitzetting niet overeenkomstig de regels is, omdat door de Iraanse autoriteiten geen laisser passer is afgegeven. Door toch tot uitzetting over te gaan neemt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie volgens de gemachtigde bewust het risico dat de vreemdeling in Teheran door de Iraanse autoriteiten zal worden geweigerd, wat bij hem enorme angst en stress zal veroorzaken.

Naar aanleiding van het verzoek heeft de voorzieningenrechter telefonisch contact doen opnemen met de piketpleiter van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) om nader over de situatie van verzoeker te worden geïnformeerd.

De piketpleiter van de IND heeft bericht dat, anders dan de vreemdeling stelt, de uitzetting niet zal geschieden met een laisser passer, maar met een zogenoemde EU-staat in combinatie met een identiteitsdocument. Verder heeft hij bericht dat de gemachtigde van de vreemdeling op 15 juni 2017 omstreeks 15.10 uur en de vreemdeling op 16 juni 2017 omstreeks 13.55 uur over de voorgenomen uitzetting zijn geïnformeerd.

Vervolgens is getracht ook met de gemachtigde van de vreemdeling contact op te nemen. Zij was op dat moment echter niet meer telefonisch bereikbaar.

Uit het verzoek, noch het bezwaarschrift waarnaar in het verzoek wordt verwezen, volgt dat de vreemdeling bij terugkeer naar Iran te vrezen zou hebben voor vervolging of een wrede of onmenselijke behandeling. De gemachtigde maakte er ook geen melding van dat de vreemdeling kort voor de uitzetting een herhaalde asielaanvraag had ingediend, waarop door de staatssecretaris een zogenoemde 3.1-beslissing is genomen. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de voorgenomen uitzetting te verbieden, dan wel de staatssecretaris te gelasten de vreemdeling naar Nederland terug te brengen. Daarbij neemt hij mede in aanmerking dat, hoewel vreemdeling en zijn gemachtigde al sinds 15 juni 2017 van de voorgenomen uitzetting op de hoogte waren, zij tot 19 juni 2017 hebben gewacht met het maken van bezwaar daartegen en het indienen van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

w.g. Van Eck w.g. Van Loon
voorzieningenrechter griffier

284.