Uitspraak 201704235/2/A1


Volledige tekst

201704235/2/A1.
Datum uitspraak: 14 juni 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Den Haag,
verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.

Openbare zitting gehouden op 14 juni 2017 om 10.00 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. H.G. Lubberdink, voorzieningenrechter

griffier: mr. M.A. Graaff-Haasnoot

Verschenen:
Het college, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein, mr. R.W. Schrijver en ing. R. Coevorden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.

Gronden

[verzoeker] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 25 april 2017, waarbij het college het plaatsingsplan heeft vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers in Houtwijk-West (wijk 86). Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] is voor het door hem ingediende verzoek griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:82, derde lid, van de Awb, niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

[verzoeker] is bij aangetekend verzonden brief van 24 mei 2017 meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk 7 juni 2017, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien het verschuldigde bedrag niet op de vermelde datum is ontvangen, het verzoek reeds om die reden niet-ontvankelijk wordt verklaard, behoudens in uitzonderlijke gevallen.

Het bedrag is niet binnen de gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker] in verzuim is geweest.

w.g. Lubberdink w.g. Graaff-Haasnoot
voorzieningenrechter griffier

531.