Uitspraak 201604883/1/A1


Volledige tekst

201604883/1/A1.
Datum uitspraak: 10 mei 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2016 in zaak nr. 16/412 in het geding tussen:

[appellant]

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het dagelijks bestuur geweigerd aan [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van een short stay appartement in het gebouwgedeelte [locatie 1] te Amsterdam.

Bij besluit van 23 december 2015 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 december 2015 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R. Visser, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] is eigenaar van het pand [locatie 2] te Amsterdam. Op de eerste en tweede etage van het pand was ten tijde van het besluit van 23 december 2015 de verhuur en het gebruik van de appartementen voor short stay doeleinden toegestaan. Op 7 april 2013 heeft [appellant] een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik als short stay in het appartement [locatie 1].

Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum geweigerd omgevingsvergunning te verlenen. Bij besluit van 6 mei 2014 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] tegen het besluit van 9 juli 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 6 mei 2014 vernietigd. De rechtbank heeft in deze uitspraak overwogen dat niet het dagelijks bestuur, maar het algemeen bestuur bevoegd was de omgevingsvergunning te weigeren. Zij heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd.

Bij besluit van 23 december 2015 heeft het algemeen bestuur het bezwaar van [appellant] opnieuw ongegrond verklaard en de weigering van de door hem aangevraagde omgevingsvergunning in stand gelaten. Het algemeen bestuur stelt zich in het besluit op het standpunt dat aan het verlenen van omgevingsvergunning ten behoeve van short stay, kort gezegd, ruimtelijke bezwaren kleven. De rechtbank heeft het door [appellant] tegen het besluit van 23 december 2015 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank is het besluit onzorgvuldig voorbereid, omdat het algemeen bestuur gedurende de procedure meerdere malen van standpunt is veranderd en komt het besluit van 23 december 2015 daarom voor vernietiging in aanmerking. Het algemeen bestuur heeft ter zitting van de rechtbank evenwel alsnog uitgelegd waarom het van standpunt is gewijzigd. Gelet op deze uitleg en omdat de rechtbank van oordeel was dat het algemeen bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellant] aangevraagde omgevingsvergunning niet moet worden verleend, heeft de rechtbank besloten de rechtsgevolgen van het besluit van 23 december 2015 in stand te laten.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 23 december 2015 in stand heeft gelaten. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd dat het algemeen bestuur in beroep heeft toegelicht dat het eerdere standpunt dat short stay op het perceel [locatie 1] ruimtelijk wel aanvaardbaar werd geacht, slechts was gebaseerd op een rekenmodel, opgesteld door de bezwaarschriftencommissie in een andere bezwaarprocedure. Volgens [appellant] heeft dit rekenmodel nooit als motivering van het besluit van 6 mei 2014 gediend en had de rechtbank het rekenmodel niet bij haar oordeel mogen betrekken. Om die reden heeft de rechtbank ook ten onrechte overwogen dat het algemeen bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunning moet worden geweigerd en voldoende heeft gemotiveerd waarom geen medewerking wordt verleend aan het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruiken van het appartement op het perceel [locatie 1] voor short stay, aldus [appellant].

2.1. Het rekenmodel waar [appellant] naar verwijst is een model dat door de bezwaarschriftencommissie is opgesteld in een andere bezwaarprocedure en is ontwikkeld om de toelaatbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling te toetsen. Dit rekenmodel is echter bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:7307, onaanvaardbaar geacht. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak samengevat overwogen dat het algemeen bestuur, omdat het het eerdere standpunt had gebaseerd op het rekenmodel van de bezwaarschriftencommissie en dat rekenmodel inmiddels onaanvaardbaar is geacht, het besluit van 23 december 2015 op een nieuwe motivering heeft kunnen baseren.

Het algemeen bestuur heeft zich in zijn schriftelijke uiteenzetting en ter zitting op het standpunt gesteld dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat het rekenmodel een rol heeft gespeeld bij het besluit van 6 mei 2014, maar dat het rekenmodel alleen door zijn gemachtigde is genoemd ter zitting van de rechtbank van 4 maart 2016. Het algemeen bestuur stelt zich evenwel op het standpunt dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het besluit van 23 december 2015 in stand heeft gelaten, omdat het zich in de motivering van dat besluit mocht baseren op de resultaten uit de Evaluatie short stay 2013 en de resultaten uit het onderzoek naar de wijze van exploiteren van de appartementen op [locatie 3] en [locatie 4].

2.2. [appellant] betoogt weliswaar terecht dat de rechtbank ten onrechte aan de instandlating van de rechtsgevolgen ten grondslag heeft gelegd dat het besluit van 6 mei 2014 gebaseerd was op het zogenoemde rekenmodel. Dat betoog leidt echter niet tot het daarmee door [appellant]. beoogde doel, omdat de andere grond waarop de rechtbank haar beslissing om de rechtsgevolgen in stand te laten heeft gebaseerd, die beslissing zelfstandig kan dragen. Hierbij wordt het volgende in aanmerking genomen.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het algemeen bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het verlenen van omgevingsvergunning ten behoeve van short stay ruimtelijke bezwaren kleven. Geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat, zoals door [appellant] ter zitting is aangevoerd, het dagelijks bestuur (lees: het algemeen bestuur), reeds omdat het zich eerder op het standpunt heeft gesteld dat aan het toestaan van short stay ter plaatse geen ruimtelijke bezwaren kleven, na heroverweging in deze fase van de procedure niet alsnog de omgevingsvergunning in verband met ruimtelijke bezwaren heeft kunnen weigeren. Het algemeen bestuur heeft daarbij kunnen betrekken dat het gebruik van het appartement voor short stay, gelet op de 24-uurs functie ervan, niet gelijkgesteld kan worden met de reeds op basis van het bestemmingsplan toegelaten functies, zoals wonen, kantoren, voorzieningen, galeries, detailhandel en bedrijven, omdat dergelijke functies doorgaans niet in de avonduren of ’s nachts worden uitgeoefend. Verder heeft het algemeen bestuur zich onder verwijzing naar de Evaluatie short stay 2013 op het standpunt kunnen stellen dat verdere uitbreiding van short stay in woonbuurten ongewenst is. Onder verwijzing naar deze evaluatie heeft het algemeen bestuur zich op het standpunt kunnen stellen dat door het wisselende gebruik bij short stay, de kans op het ontstaan van overlast reëel is. Het heeft daarbij kunnen betrekken dat gebruikers van short stay appartementen gedurende 24 uur per dag kunnen aankomen en vertrekken, waardoor overlast kan ontstaan van toeterende taxi’s en van (rol)koffers, ook in de nachtelijke uren, en voorts dat het dag- en nachtritme van toeristen anders is dan van direct omwonenden. Het enkele feit dat het algemeen bestuur, zoals door [appellant] is aangevoerd, heeft nagelaten deze evaluatie eerder bij haar besluitvorming te betrekken, is geen reden voor het oordeel dat het algemeen bestuur deze evaluatie niet bij het besluit van 23 december 2015 heeft kunnen betrekken.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Kamphorst-Timmer
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017

776.