Uitspraak 201603359/1/A1


Volledige tekst

201603359/1/A1.
Datum uitspraak: 19 april 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Maastricht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 maart 2016 in zaak nr. 15/2889 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Meerssen.

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2015 heeft het college [appellant] gelast binnen vier weken na de verzenddatum van deze brief het gebruik van het perceel [locatie] te Geulle in overeenstemming te brengen met de ingevolge de beheersverordening "Kernen" op het perceel rustende bestemming "Agrarisch met waarden" en alle illegale opslag te verwijderen en verwijderd te houden. Daarbij is een dwangsom opgelegd van € 1.000,00 per week met een maximum van € 10.000,00. Tevens is [appellant] gelast binnen acht weken na de verzenddatum van deze brief de illegaal gebouwde romneyloods te (doen) verwijderen en verwijderd te houden van het perceel, kadastraal bekend Geulle, sectie A, nummer 4950, de illegaal in aanbouw zijnde bedrijfsloods te (doen) verwijderen en verwijderd te houden van de percelen, kadastraal bekend Geulle, sectie A, nummers 1871 en 1872, en de illegaal geplaatste lantaarnpalen te (doen) verwijderen en verwijderd te houden van de percelen, kadastraal bekend Geulle, sectie A, nummers 1871, 1872 en 4952, dit onder oplegging van een dwangsom € 1.500,00 per week met een maximum van € 15.000,00.

Bij besluit van 11 augustus 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 20 november 2015 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van de maximaal verbeurde dwangsommen van
€ 10.000,000 en € 15.000,00.

Bij uitspraak van 29 maart 2016 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 11 augustus 2015 en 20 november 2015 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg, en het college, vertegenwoordigd door R.L.M. Baltesen, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [belanghebbende].

Overwegingen

Inleiding

1. Het college heeft naar aanleiding van onder meer een verzoek om handhaving van [belanghebbende], die in de nabijheid van de betrokken percelen woont, aan [appellant] een tweetal lasten onder dwangsom opgelegd. [appellant] kan zich niet vinden in de handhavingsbesluiten en - in het verlengde daarvan - evenmin in de invorderingsbeschikking.

De lasten onder dwangsom

2. Vast staat dat het college met betrekking tot de opslag van materialen, de romneyloods en de lantaarnpalen bevoegd was om handhavend op te treden, nu deze in strijd zijn met de ter plaatse geldende bestemming, dan wel zonder de daarvoor vereiste vergunning zijn opgericht. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college bevoegd was om handhavend op te treden met betrekking tot de bedrijfsloods, de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die het college er toe noopte van handhavend optreden af te zien en de vraag of de hoogte van de dwangsommen in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsommen.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het overgangsrecht niet van toepassing is op de bedrijfsloods. Daartoe voert hij aan dat op het moment van het inwerkingtreden van de verordening de bedrijfsloods was gebouwd met een bouwvergunning. [appellant] kan zich niet vinden in de jurisprudentie van de Afdeling waarnaar de rechtbank heeft verwezen.

3.1. Artikel 46.1, eerste lid, van de beheersverordening "Kernen" luidt: "Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan".

Het derde lid luidt:

"Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan of de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan of die verordening".

3.2. Bij besluit van 19 april 1994 is aan [appellant] een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfsloods op het perceel [locatie]f te Geulle. Deze bouwvergunning is door het college bij besluit van 8 december 2009 ingetrokken. Met de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2014 is dit besluit in rechte komen vast te staan. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV7255) overwogen dat de intrekking van de bouwvergunning terugwerkende kracht heeft. Het door [appellant] aangevoerde biedt geen grond om thans anders te oordelen dan in die uitspraak van 29 februari 2012. Dit brengt met zich dat de bedrijfsloods geacht moet worden te zijn gebouwd zonder bouwvergunning en de beschermende werking van het overgangsrecht, neergelegd in artikel 46.1, eerste lid, gelet op het derde lid van de beheersverordening toepassing mist.

Het betoog faalt.

4. Voor zover [appellant] in hoger beroep heeft verwezen naar de omstandigheid dat anonieme klachten aan de basis hebben gelegen van het handhavend optreden door het college, heeft hij ter zitting bevestigd dat dit geen beroepsgrond betreft.

5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden af had moeten zien. Handhavend optreden is volgens [appellant] onevenredig, gelet op zijn persoonlijke, met name financiële, belangen.

6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen voor [appellant] heeft, hetgeen ook in hoger beroep door hem niet is onderbouwd, geen grond biedt voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college daarvan om die reden behoorde af te zien.

[appellant] heeft eerst ter zitting ter onderbouwing van zijn betoog dat sprake is van bijzondere omstandigheden verwezen naar een vaststellingsovereenkomst tussen hem en de gemeente en heeft aangevoerd dat deze ten onrechte door de gemeente buitengerechtelijk is ontbonden. Ook na afloop van de beroepstermijn en indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.

[belanghebbende] heeft te kennen gegeven niet in staat te zijn om te reageren op het door [appellant] met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst aangevoerde. Gelet hierop, en op het feit dat [appellant] dit betoog veel eerder in de procedure naar voren had kunnen brengen, dient het wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te blijven.

Het betoog faalt.

7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen reden ziet te oordelen dat de dwangsommen niet in redelijke verhouding staan tot de overtredingen en tot het uitvoeren van de twee lasten. Daartoe voert hij aan dat het slechts om een niet afgebouwde loods en enkele materialen gaat en dat de daar tegenover gestelde dwangsommen buiten iedere proportie zijn.

7.1. De lasten zien naast een, niet afgebouwde, bedrijfsloods en de opslag van materialen, anders dan [appellant] aanvoert, tevens op een zonder omgevingsvergunning gerealiseerde romneyloods en een aantal lantaarnpalen. Het college heeft voorts uiteengezet dat het niet slechts om de opslag van enkele materialen gaat, maar bijvoorbeeld de romneyloods vol met (bouw)materialen ligt, hetgeen door [appellant] niet is betwist. Volgens het college is de hoogte van de dwangsommen gerelateerd aan de aard en de omvang van de overtredingen en is bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsommen aangesloten bij de beleidsnotitie "Integraal handhavingsbeleid gemeente Meerssen 2012-2016". Daarmee heeft het college de hoogte van de dwangsommen voldoende gemotiveerd. Het door [appellant] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de dwangsommen niet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsommen.

Het betoog faalt.

Invorderingsbeschikking

8. Bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom, dient aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een toereikende handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.

9. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat invordering van dwangsommen niet kan plaatsvinden, omdat de last onder dwangsom ten onrechte is opgelegd, althans moet worden gewijzigd.

9.1. Zoals hiervoor is overwogen onder 3.2, 6.1 en 7.1 biedt het door [appellant] aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de opgelegde lasten onder dwangsom onrechtmatig zijn. Voor het oordeel dat het college om die reden ten onrechte is overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen biedt het door [appellant] aangevoerde dan ook geen grond.

Het betoog faalt.

10. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de invordering onredelijk is, mede gezien de ernstige financiële gevolgen die hij daarvan ondervindt.

10.1. Dit betoog faalt. De enkele stelling dat de invordering vanwege de ernstige financiële gevolgen voor [appellant] onredelijk is, is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van invordering kan worden afgezien.

11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017

580.