Uitspraak 201701450/2/R1


Volledige tekst

201701450/2/R1.
Datum uitspraak: 13 april 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1. [verzoeker sub 1], gevestigd te Wehl, gemeente Doetinchem (hierna: [verzoeker sub 1]),
2. de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen (hierna: MOB),
verzoekers,

en

de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2] - 2016" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en MOB beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en MOB hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 4 april 2017, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door drs. R.A.M. van Woerden, rechtsbijstandverlener te Zwolle, MOB, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door E.H.J. Ketels, en M. Daalwijk, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B], bijgestaan door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Dit plan voorziet in een vrijstaande woning met bijbehorende praktijkruimte ter plaatse van het perceel [locatie 2]. Voorts is in dit plan een agrarische bestemming toegekend aan het naastgelegen perceel [locatie 1]. [verzoeker sub 1] is gevestigd op het perceel [locatie 1]. Hij richt zich tegen het hele plan. Ter zitting heeft hij aangegeven dat in het kader van deze procedure voor het perceel [locatie 1] van belang is dat de bestaande zogenoemde varkenshutten buiten het bouwvlak staan waardoor die in dit plan niet zijn toegestaan. Hij wenst op het perceel [locatie 1] een groter bouwvlak waarin in ieder geval de bestaande varkenshutten zijn opgenomen. Voorts richt [verzoeker sub 1] zich tegen de voorziene woning met bijbehorende praktijkruimte op het perceel [locatie 2] vanwege onder meer de beperkingen die dit kan hebben voor zijn bedrijfsvoering. MOB richt zich eveneens tegen dit plandeel. Hij voert met name aan dat het voorzien in de woning met bijbehorende praktijkruimte in strijd is met het beleid voor vrijgekomen agrarische bebouwing (hierna: VAB-beleid).

Het plandeel ter plaatse van het perceel [locatie 1]

3. [verzoeker sub 1] betoogt dat ter plaatse van het perceel [locatie 1] een groter bouwvlak moet worden toegekend waarin in ieder geval de bestaande varkenshutten zijn opgenomen. [verzoeker sub 1] betoogt dat deze varkenshutten legaal aanwezig zijn omdat het gebruik hiervan niet in strijd was met het voorheen geldende planologische regime.

3.1. Aan het plandeel ter plaatse van het perceel [locatie 1] is de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "bouwvlak" toegekend.

Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt: "De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarische bedrijvigheid in de vorm van:

1. grondgebonden agrarische bedrijven;

2. niet-grondgebonden veehouderijbedrijven, of agrarisch bedrijven met een niet-grondgebonden veehouderijtak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'niet grondgebonden'".

Lid 3.2.2. luidt: "Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de navolgende regels:

a. realisatie is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak."

3.2. Aan het plandeel ter plaatse van de varkenshutten is geen bouwvlak toegekend. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels zijn de varkenshutten ter plaatse van het bestreden plandeel niet toegestaan. Vast staat dat de varkenshutten zonder omgevingsvergunning zijn opgericht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn zij derhalve niet legaal opgericht. Gelet hierop heeft de raad geen zwaarder gewicht aan de aanwezigheid van de varkenshutten hoeven toekennen dan hij heeft gedaan. Voorts kan in de bodemzaak een debat worden gevoerd over een passend bouwvlak, maar het is niet aannemelijk dat de Afdeling zal oordelen dat ten onrechte geen bouwvlak is toegekend aan het bestreden plandeel ter plaatse van de bestaande varkenshutten. Dit plandeel grenst namelijk aan het perceel [locatie 2]. Ook gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening zoals door [verzoeker sub 1] verzocht, te treffen.

Het betoog faalt.

Het plandeel ter plaatse van het perceel [locatie 2]

4. [verzoeker sub 1] betoogt dat ter plaatse van de voorziene woning geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dit verband voert hij aan dat de raad ten onrechte uitgaat van een richtafstand van 50 m tussen de bedrijfsbebouwing en de voorziene woning. Volgens [verzoeker sub 1] moet namelijk worden gemeten vanaf de bestemming "Agrarisch" die is toegekend aan het plandeel ter plaatse van zijn perceel.

4.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad als uitgangspunt een afstand van 50 m heeft gekozen tussen de voorziene woning en het bouwvlak ter plaatse van het perceel [locatie 1]. De raad is met name vanwege de mogelijke geurgevolgen van de naastgelegen varkenshouderij van deze afstand uitgegaan. [verzoeker sub 1] is het eens met deze richtafstand, maar stelt dat vanaf de bestemmingsgrens moet worden gemeten. De Afdeling heeft in eerdere uitspraken, onder meer de uitspraak van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7289, r.o. 2.5.8, overwogen dat de geurcontour als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij vanaf de grens van het bouwvlak moet worden gemeten. Ook als de varkens derhalve in het veld verblijven, bestaat geen aanleiding om vanaf dat veld te meten. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de raad terecht vanaf de grens van het bouwvlak heeft gemeten. Voor zover [verzoeker sub 1] betoogt dat moet worden gemeten vanaf de zogenoemde varkenshutten die buiten het bouwvlak staan, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Vast staat dat de varkenshutten zonder omgevingsvergunning zijn opgericht. Hierdoor zijn zij niet legaal tot stand gekomen. Om die reden heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om vanaf de varkenshutten te meten.

Het betoog faalt.

5. [verzoeker sub 1] en MOB betogen dat de woning met praktijkruimte niet in overeenstemming is met het VAB-beleid. In dit verband voert [verzoeker sub 1] aan dat ten onrechte niet het geldende VAB-beleid is toegepast. Ook voert hij aan dat niet aan alle voorschriften uit het VAB-beleid is voldaan omdat niet alle bedrijfsgebouwen worden gesloopt, de nieuwe woning niet op precies dezelfde locatie wordt gebouwd als de te slopen stallen en de nieuwbouw niet in dezelfde bouwstijl als het huidige hoofdgebouw op het perceel [locatie 1] wordt gebouwd. MOB voert aan dat de nieuwe woning ten onrechte niet meer richting een dorps- of stadsrand wordt teruggebouwd omdat die niet op de bestaande bebouwingslocatie kan worden gerealiseerd.

5.1. In paragraaf 2.2.2. van de plantoelichting staat dat de bebouwing op [locatie 2] momenteel bestaat uit twee lange varkensschuren. De eigenaar wil de twee bedrijfsgebouwen slopen en het agrarische bouwvlak laten vervallen. In ruil hiervoor wordt een woning met praktijkruimte gebouwd.

5.2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij in dit geval het VAB-beleid niet onverkort heeft toegepast, maar dat hij aanleiding heeft gezien om aan te sluiten bij het regionale beleid "Functies zoeken plaatsen, plaatsen zoeken functies" van de regio Achterhoek waarop het gemeentelijke VAB-beleid is gebaseerd. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de voorziene combinatie van wonen en werken niet met zoveel woorden in het geldende VAB-beleid staat, maar wel in de bedoeling van het VAB-beleid past en derhalve daarmee niet in strijd is. In dit verband heeft hij er op gewezen dat twee lange bedrijfsgebouwen worden gesloopt en het varkensbedrijf zijn activiteiten beëindigt. Hiermee wordt volgens de raad alle agrarische bebouwing op het perceel [locatie 2] gesloopt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. De raad heeft voorts toegelicht dat ervoor is gekozen om de woning enigszins naar het westen te situeren in plaats van de voorziene woning op de plek toe te staan waar thans de stallen aanwezig zijn, zodat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet wordt benadeeld. Ook heeft de raad toegelicht dat als gevolg van de evaluatie van het VAB-beleid bij het bestemmingsplan Buitengebied - 2012 de regel over de beweging naar dorps- of stadsrandzone is vervallen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Voorts heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vanwege de splitsing van het voormalige perceel [locatie 1] er geen relatie meer is tussen [locatie 1] en [locatie 2]. Om die reden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bedrijfswoning [locatie 1] niet het hoofdgebouw is waarop de nieuwbouw van [locatie 2] zich moet aansluiten. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat in strijd met het VAB-beleid in de woning met praktijkruimte is voorzien op het perceel [locatie 2].

Het betoog faalt.

Conclusie

6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.W.A.M.M. Delauw, griffier.

w.g. Koeman w.g. Delauw
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2017

812.