Uitspraak 201606585/1/R2


Volledige tekst

201606585/1/R2.
Datum uitspraak: 12 april 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A] en Scheepswerf Grave Holding B.V.(hierna: [appellanten]), beide gevestigd te Grave,

en

de raad van de gemeente Grave,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Wisseveld en Nieuwe Haven" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2017, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door, mr. J. Keur, advocaat te Arnhem, R.J.M. Roefs en J. Kamp, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Met dit plan wordt beoogd de juridisch planologische regeling voor het bedrijventerrein Wisseveld en de Nieuwe Haven in Grave te actualiseren. De Nieuwe Haven is bestemd als water met recreatieve doeleinden.

[appellanten] vrezen hierdoor in de uitoefening van hun bedrijfsactiviteiten ter plaatse te worden belemmerd.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep

3. [appellanten] kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover aan de Nieuwe Haven de bestemming "Water - Recreatie" en de aanduiding "jachthaven" is toegekend. [appellanten] oefenen in de Nieuwe Haven hun bedrijfsactiviteiten uit en vrezen dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare beperkingen in de uitoefening van deze bedrijfsactiviteiten.

[appellanten] betogen hiertoe allereerst dat het plan in de Nieuwe Haven binnen de bestemming "Water - Recreatie" ten onrechte dagrecreatie op het water toestaat. Zij stellen dat zij hierdoor in het bedrijfsmatig verkeer voor hun bedrijven worden gehinderd en dat dit, met name bij het manoeuvreren van de schepen van en naar de scheepswerf, leidt tot onveilige situaties ter plaatse.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan, voor zover het betreft de bestemming "Water - Recreatie" en de aanduiding "jachthaven" ter plaatse van de Nieuwe Haven, in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld en niet leidt tot onaanvaardbare beperkingen in de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten van [appellanten]. De raad wijst erop dat de bestaande planologische situatie in het plan is vastgelegd.

3.2. In het plan is aan de Nieuwe Haven de bestemming "Water - Recreatie" en deels de aanduiding "jachthaven" toegekend. Binnen deze bestemming is watergerelateerde dagrecreatie toegestaan. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding "jachthaven" verblijfsrecreatie in de vorm van maximaal 150 ligplaatsen toegestaan.

3.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Koninginnedijk Grave" had de Nieuwe Haven de bestemming "Water met recreatieve doeleinden (WAR)". Ter plaatse was watergerelateerde dagrecreatie toegestaan.

De raad heeft verklaard dat het reeds bestaande en toegestane gebruik voor watergerelateerde dagrecreatie in de jachthaven opnieuw in het thans voorliggende plan is opgenomen door toekenning van de bestemming "Water - Recreatie" en de in artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder c, van de planregels opgenomen bepaling, inhoudende dat de voor die bestemming aangewezen gronden mede zijn bestemd voor watergerelateerde dagrecreatie. Bij de voorbereiding van het plan heeft de raad beoordeeld of het toegestane gebruik voor watergerelateerde dagrecreatie binnen de bestemming "Water - Recreatie" naar de geldende planologische inzichten en aanwezige feiten en omstandigheden nog steeds passend is. De raad heeft dit gebruik willen laten voortbestaan en daarin geen wezenlijke wijziging aangebracht. De raad stelt dat niet is gebleken dat het toegestane en bestaande gebruik voor watergerelateerde dagrecreatie in de Nieuwe Haven eerder een relevante belemmering heeft gevormd voor de bedrijven van [appellanten]. Verder wijst de raad erop dat [appellanten] hun betoog dat zij door het toegestane gebruik voor watergerelateerde dagrecreatie in het bedrijfsmatig verkeer, met name bij het manoeuvreren van de schepen van hun bedrijven, worden gehinderd en dat dit leidt tot onveilige situaties ter plaatse, niet hebben onderbouwd of met feiten hebben gestaafd.

3.4. De Afdeling overweegt dat [appellanten] geen nieuwe inzichten, feiten of omstandigheden naar voren hebben gebracht, die tot het oordeel zouden moeten leiden dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Water - Recreatie", met inbegrip van het daarmee mogelijk gemaakte en reeds plaatsvindende legale gebruik voor watergerelateerde dagrecreatie, niet langer ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar is of dat terzake beperkingen hadden moeten worden aangebracht. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestaande en legale gebruik voor watergerelateerde dagrecreatie binnen de bestemming "Water - Recreatie" niet in het plan mocht opnemen en dat de bestemming in strijd met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld.

Het betoog faalt.

4. [appellanten] betogen voorts dat binnen het plandeel de bestemming "Water - Recreatie" en de aanduiding "jachthaven" ten onrechte het aantal ligplaatsen is uitgebreid. Verder staat het plan, naar zij stellen, ten onrechte ook toe om ter plaatse te overnachten. [appellanten] wijzen erop dat in het voorheen geldende plan "Koninginnedijk, Grave" het jachthavengebied veel kleiner was en dat verblijfsrecreatie was aangemerkt als strijdig gebruik.

[appellanten] betogen dat ten onrechte niet is onderzocht of ter plaatse van de ligplaatsen in de jachthaven een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd. Zij stellen dat onvoldoende rekening is gehouden met hun bedrijfsbelangen en vrezen voor een onaanvaardbare beperking in hun bedrijfsactiviteiten vanwege het verblijfsklimaat, voor zover het betreft het aspect geluid, ter plaatse van de ligplaatsen.

4.1. In het voorheen geldende bestemmingsplan had de Nieuwe Haven de bestemming "Water met recreatieve doeleinden (WAR)". Verblijfsrecreatie ter plaatse was aangemerkt als een met deze bestemming strijdig gebruik.

Het thans voorliggende plan maakt binnen de bestemming "Water - Recreatie" ter plaatse van de aanduiding "jachthaven" verblijfsrecreatie mogelijk in de vorm van maximaal 150 ligplaatsen.

De raad heeft gesteld dat in het plan de reeds bestaande omvang van het jachthavengebied is vastgelegd en dat er geen nieuwe ligplaatsen zijn toegevoegd. De raad heeft dit vastgelegd in artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder f, van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding. Daaruit volgt dat het bestaande jachthavengebied als zodanig is bestemd en het aantal ligplaatsen is gemaximeerd tot 150. Dit is ook in overeenstemming is met eerder verleende vergunningen voor uitbreiding voor steigers in de Nieuwe Haven. De raad wijst er op dat bij besluiten van 10 november 2005 en 9 juni 2008 het college van burgemeester en wethouders bouwvergunningen heeft verleend voor uitbreiding van de steigers en dat bij besluiten van 10 december 2012 en 12 oktober 2015 de minister van Infrastructuur en Milieu watervergunningen heeft verleend voor het maken en vergroten van steigers. Deze besluiten zijn rechtens onaantastbaar.

Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, naar [appellanten] stellen, met de vaststelling van het plan het jachthavengebied en daarmee het aantal ligplaatsen met overnachtingsmogelijkheden ten onrechte is uitgebreid.

De raad stelt voorts dat het altijd de bedoeling is geweest om overnachtingen in de jachthaven mogelijk te maken en dat de ligplaatsen aan de steigers in de jachthaven ook al jaren feitelijk voor overnachtingen worden gebruikt. Met het voorliggende plan heeft de raad beoogd dit bestaande gebruik planologisch vast te leggen.

In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van de aanduiding "jachthaven" verblijfsrecreatie ruimtelijk aanvaardbaar is. Vaststaat dat in overeenstemming met de Havenverordening 2008 reeds overnachtingen in de jachthaven plaatsvinden, hetgeen de raad bij zijn afweging heeft betrokken.

De betogen falen.

4.2. Voor zover [appellanten] vrezen voor een onaanvaardbare beperking in hun bedrijfsactiviteiten vanwege geluidgevoeligheid ter plaatse van de ligplaatsen, overweegt de Afdeling als volgt.

Uit artikel 1.2, derde lid, aanhef en onder b, van het Besluit geluidhinder volgt dat een ligplaats in het water alleen als een geluidgevoelig terrein wordt aangewezen, als deze bestemd is om door een woonschip te worden ingenomen. Op de verbeelding is te zien dat het plan ter plaatse van de aanduiding "jachthaven" niet voorziet in ligplaatsen voor woonboten. Gelet hierop heeft de raad terecht geen aanleiding gezien om het gebied met de aanduiding "jachthaven" als geluidgevoelig aan te merken vanwege de bedrijfsactiviteiten van [appellanten].

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is in het plan echter wel een geluidzone opgenomen voor de scheepswerf van deze bedrijven. Dit is op de verbeelding vertaald door de gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie". Op de verbeelding is te zien dat slechts een klein een deel van de aanduiding "jachthaven" binnen het geluidcontour van de scheepswerf ligt, hetgeen betekent dat ter plaatse geen ligplaatsen voor woonboten zijn toegestaan. Het plan voorziet niet in ligplaatsen voor woonboten binnen de gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie" in de jachthaven. In de planregels is gewaarborgd dat daar ook geen nieuwe ligplaatsen voor woonboten mogen worden gerealiseerd. In artikel 19, lid 19.1, van de planregels is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding "jachthaven" geen nieuwe geluidgevoelige objecten en functie mogen worden gebouwd in verband met geluidbelasting vanwege industrielawaai.

Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de bedrijfsbelangen van [appellanten]. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door de toegestane verblijfsrecreatie het gebruik van de jachthaven voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten door de bedrijven van [appellanten] niet op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.

Het betoog faalt.

5. Voor zover [appellanten], naast de hierboven besproken beroepsgronden, in het beroepschrift hebben volstaan met een enkele verwijzing naar de zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellanten] hebben in hun beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

6. Het beroep van [appellanten] is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017

408.