Uitspraak 200106376/2


Volledige tekst

200106376/2.
Datum uitspraak: 10 juli 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

burgemeester en wethouders van Beemster,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2001, kenmerk G/MeB/JM/809, hebben verweerders afwijzend beslist op de verzoeken van appellanten om handhavend op te treden tegen [vergunninghouder], gevestigd op het perceel [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats] kadastraal bekend Westbeemster sectie […], nummers […], […], […] en […], alle gedeeltelijk. Dit besluit is aangehecht.

Bij besluit van 18 december 2001, kenmerk G/MeB/MK/2723, verzonden op 19 december 2001, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 24 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 18 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2002, waar appellanten en verweerders, vertegenwoordigd door mr. M.P.J. Kuin, J.R. Mesa en R.A.G. van Puffelen, ambtenaren van de gemeente zijn verschenen. Voorts is namens vergunninghoudster mr. X. Wentink-Quelle, advocaat, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten voeren aan dat verweerders ten onrechte weigeren maatregelen te treffen ter naleving van de op 8 oktober 1991 aan [vergunninghouder] verleende vergunning ingevolge de Hinderwet voor het in werking hebben van een werkplaats voor onderhoud van machines. Zij stellen dat de inrichting ten tijde van het bestreden besluit al in werking was overeenkomstig de nog niet in werking getreden revisievergunning van 14 november 2000. Hierbij voeren zij een groot aantal door de inrichting uitgevoerde activiteiten aan die, volgens appellanten, illegaal zijn.

2.1.1. Verweerders voeren aan dat zij de onderhavige inrichting naar aanleiding van de klachten van appellanten regelmatig hebben gecontroleerd. Zij stellen daarbij een enkele maal corrigerend te zijn opgetreden, maar geen overtredingen te hebben geconstateerd die aanleiding zouden kunnen geven tot het treffen van handhavingsmaatregelen.

2.1.2. De Afdeling stelt vast dat op 14 november 2000 een revisievergunning is verleend voor de inrichting. Het verzoek om schorsing van die vergunning is afgewezen bij uitspraak van de Voorzitter van 7 juni 2001, no. 200100257/1. Op grond van de coördinatieregeling van artikel 20.8 van de Wet milieubeheer was die revisievergunning ten tijde van het bestreden besluit nog niet in werking getreden, in afwachting van de verlening van de gevraagde bouwvergunning. Dit betekent dat de vergunning van 8 oktober 1991 ten tijde van het bestreden besluit nog geldt. Uit de stukken, waaronder het advies van de commissie voor bezwaar en beroepschriften, blijkt echter dat verweerders in het kader van de handhaving niet hebben beoordeeld of die vergunning werd nageleefd doch dat zij uitsluitend hebben beoordeeld of de revisievergunning van 14 november 2000 wordt nageleefd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.

2.2. Het beroep is gegrond.

2.3. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling merkt op dat zij, buiten de op de dag van de zitting gemaakte reiskosten, geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de door appellanten gemaakte kosten, nu deze niet aangemerkt kunnen worden als kosten die zij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Beemster van 18 december 2001, kenmerk G/MeB/MK/2723;

III. veroordeelt de gemeente Beemster in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 20,35;

IV. gelast dat de gemeente Beemster aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. K. Brink en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van G.K. Klap, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002

315.