Uitspraak 201606041/1/R2


Volledige tekst

201606041/1/R2.
Datum uitspraak: 29 maart 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en anderen, allen wonend dan wel gevestigd te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2016 heeft het college aan [camping] een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de uitbreiding van een camping aan de [locatie] in [plaats].

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gelijktijdig met zaak nrs. 201601932/1/R1 en 201602966/1/R1, behandeld op 20 februari 2017, waar [appellant A] en anderen, bijgestaan door mr. M. Kuiper, advocaat te Harderwijk, en het college, vertegenwoordigd door C.A. Borggreve en M. de Jonge, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [camping], vertegenwoordigd door mr. A.M. Ubink, advocaat te Zwolle, vergezeld door [directeur] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het college heeft de vergunning verleend voor uitbreiding van [camping]. Daarbij vindt zowel uitbreiding binnen als buiten het Natura 2000-gebied "Veluwe" plaats. Buiten dit natuurgebied - op de hoek van de Harderwijkerweg en de Fazantlaan - zal een parkeerterrein met 105 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Binnen het natuurgebied zal het bestaande kampeerterrein met ongeveer 3 hectare worden uitgebreid in zuidoostelijke richting, waardoor 70 nieuwe kampeerplaatsen ontstaan. Onder meer om uitbreiding van deze camping mogelijk te maken is - naast de voorliggende Nbw-vergunning - ook een nieuw bestemmingsplan, te weten "Tonselse Veld" vastgesteld. [appellant A] en anderen wonen dan wel zijn gevestigd in de omgeving van [camping].

Ontvankelijkheid

2. De Afdeling stelt vast dat [appellant B], [appellante C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellante I], [appellant J] en [appellante K] op een afstand die varieert van meer dan 300 meter tot ongeveer 700 meter van de uitbreidingslocatie van [camping] wonen. Niet is gebleken dat zij vanaf hun percelen daar zicht op hebben. Mede gelet op de aard en omvang van de activiteiten die de verleende vergunning mogelijk maakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts hebben zij geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.

De conclusie is dat [appellant B], [appellante C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellante I], [appellant J] en [appellante K] geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen.

Het beroep van [appellant A] en anderen, voor zover dat is ingesteld door [appellant B], [appellante C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellante I], [appellant J] en [appellante K], is niet-ontvankelijk.

Toepasselijk recht

3. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden en is de Nbw 1998 ingetrokken. Omdat het bestreden besluit is genomen voor 1 januari 2017 volgt uit artikel 9.10 van de Wnb dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.

Ingetrokken beroepsgronden

4. Ter zitting hebben [appellant A] en anderen hun beroepsgronden met betrekking tot de herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (thans: Gelders Natuurnetwerk) en het doen van meer veldonderzoek naar het leefgebied van de zwarte specht en wespendief ingetrokken.

Aanvraag

5. [appellant A] en anderen betogen dat de aanvraag onvoldoende inzicht biedt in de aangevraagde activiteit. Hierbij wijzen zij erop dat in de aanvraag onder het kopje 'omschrijving van het project of handeling op hoofdlijnen' ten onrechte geen omschrijving van de aangevraagde activiteit is vermeld. Hierdoor is volgens [appellant A] en anderen niet begrijpelijk hoe het college zich op het standpunt kan stellen dat de vergunning in overeenstemming met de aanvraag is verleend.

5.1. De Afdeling overweegt dat het college er terecht op wijst dat de aanvraag bestaat uit het aanvraagformulier met de daarbij horende bijlagen en eventueel verzochte aanvullende gegevens. Tevens wijst het college met juistheid erop dat in het rapport 'Uitgebreide Voortoets bestemmingsplan Tonselse Veld te Ermelo' van 3 november 2015, opgesteld door Ecogroen, dat als bijlage bij het aanvraagformulier is gevoegd, wel een beschrijving van de aangevraagde activiteit is opgenomen. In het bestreden besluit is vermeld welke stukken zijn gebruikt voor de beoordeling van de aanvraag, waaronder het Ecogroen-rapport. Anders dan [appellant A] en anderen stellen, blijkt uit het aanvraagformulier en de stukken die daar onderdeel van uitmaken naar het oordeel van de Afdeling duidelijk voor welke activiteit een vergunning is aangevraagd. De Afdeling volgt [appellant A] en anderen dan ook niet in hun betoog dat het college niet heeft kunnen beoordelen of de vergunning in overeenstemming met de aanvraag kon worden verleend. Dit betoog faalt.

Passende beoordeling

Verlies leefgebied zwarte specht

6. [appellant A] en anderen betogen dat bij de verlening van de vergunning ten onrechte ervan is uitgegaan dat de populatie broedparen van de zwarte specht stabiel is en dat in de huidige situatie het aantal broedparen van de zwarte specht ongeveer even groot is als het aantal dat is vermeld in de instandhoudingsdoelstelling. Volgens [appellant A] en anderen blijkt uit gegevens van SOVON dat sprake is van een significante afname van het aantal broedparen. Daarbij is de trend van de omvang van de populatie op de Veluwe sinds 2005 onzeker en is de trend dalend, aldus [appellant A] en anderen. Gezien deze dalende trend en de omstandigheid dat de Veluwe het belangrijkste broedgebied is van de zwarte specht, is elke verkleining van het leefgebied onwenselijk. Daarnaast betogen zij dat uitsluitend is gekeken naar de afname van het leefgebied in oppervlakte in verhouding tot het totale leefgebied van de zwarte specht, wat neerkomt op een verlies van 0,0042%. Volgens hen is ten onrechte niet beoordeeld of de afname van het leefgebied ertoe leidt dat de instandhoudingsdoelstelling voor de zwarte specht niet wordt behaald. Uit onderzoek van SOVON uit 2015 blijkt dat er ongeveer 393 broedparen van de zwarte specht op de Veluwe zijn, waardoor in de huidige situatie reeds de instandhoudingsdoelstelling niet wordt gehaald, aldus [appellant A] en anderen.

6.1. Het college stelt dat de omstandigheid dat in de huidige situatie het aantal van 400 broedparen niet wordt gehaald, op zichzelf nog niet leidt tot de conclusie dat het Natura 2000-gebied "Veluwe" onvoldoende draagkracht heeft voor een populatie broedvogels van die omvang. Het college verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2259. Voorts stelt het college dat mitigerende maatregelen zijn opgenomen in voorschrift 2 tot en met 4 bij de vergunning, waardoor het behalen van de instandhoudingsdoelstelling voor de zwarte specht niet in gevaar komt.

6.2. Artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 luidt: "Het is verboden zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten."

Artikel 19f, eerste lid, luidt: "De initiatiefnemer maakt voor projecten waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens gedeputeerde staten een besluit nemen, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied." Artikel 19g, eerste lid, luidt: "Indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, kan een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend indien gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast."

6.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:735, kan een Natura 2000-gebied toch voldoen aan de doelstelling voor de draagkracht indien minder vogels aanwezig zijn dan het aantal dat in de instandhoudingsdoelstelling voor deze vogelsoort is genoemd. De instandhoudingsdoelstelling bevat immers een opdracht tot het behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een bepaalde populatie. Dat deze populatie op een zeker moment feitelijk niet wordt gehaald, hoeft op zichzelf niet te betekenen dat de draagkracht van het betrokken Natura 2000-gebied niet voldoende is voor die populatie. Het ligt op de weg van het college om zich ervan te verzekeren dat het Natura 2000-gebied ondanks de gevolgen van het project voor de omvang en kwaliteit van het leefgebied voldoende draagkracht behoudt voor het in de doelstelling genoemde aantal.

6.4. De Afdeling stelt vast dat als gevolg van het aangevraagde project ongeveer 3 hectare van het Natura 2000-gebied "Veluwe" minder geschikt wordt als leefgebied van de zwarte specht. Voorts is niet in geschil dat op de Veluwe minder dan 400 broedparen van zwarte spechten aanwezig zijn. Gelet hierop kan op grond van objectieve gegevens niet worden uitgesloten dat het aangevraagde project geen significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied Veluwe. Anders dan [appellant A] en anderen stellen komt evenwel aan de aantallen voor soorten die worden genoemd in de instandhoudingsdoelstellingen geen bindende betekenis toe. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG3416) verplichten artikel 10a van de Nbw 1998 noch de Vogel- of de Habitatrichtlijn ertoe om de doelen voor bepaalde soorten te kwantificeren. Verder zijn de genoemde aantallen volgens het Natura 2000 Doelendocument uit 2006 en de Nota van Antwoord uit 2007 geen streefaantallen, maar zijn zij slechts een indicatie voor de gewenste draagkracht van het gebied. Vergelijk de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:321.

6.5. Gezien de recente populatiegegevens van de zwarte specht van SOVON waar appellanten naar hebben verwezen, waarvan het college de juistheid niet heeft weerlegd, volgt de Afdeling het college niet in de stelling dat de broedpopulatie van zwarte spechten op de Veluwe een positieve trend laat zien. Temeer nu ook in het Ecogroen-rapport over de zwarte specht is vermeld dat de trend van de populatie op de Veluwe onduidelijk is. Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.3 en 6.4 is overwogen, is deze omstandigheid echter niet doorslaggevend voor de vraag of het college de vergunning terecht heeft verleend.

In het besluit tot aanwijzing van de Veluwe als Natura 2000-gebied is vermeld dat - gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding van deze vogelsoort - behoud van de omvang en kwaliteit van het leefgebied op de Veluwe voldoende is. In het Ecogroen-rapport zijn de mogelijke negatieve effecten van uitbreiding van [camping] onderzocht voor onder andere de zwarte specht. In dit rapport is vermeld dat de beoogde uitbreidingslocatie van 3 hectare in de wintermaanden - wegens gebrek aan recreatie - en door het behoud van de oude bomen de functie als foerageergebied behoudt. Daarnaast is in het Ecogroen-rapport vermeld dat als mitigerende maatregel de kwaliteit van 15 hectare productiebos langs de Leuvenumseweg, dat ook binnen het Natura 2000-gebied "Veluwe" ligt, wordt verbeterd. Daarbij zal op korte termijn de structuur van dat bosperceel verbeteren door het kappen van naaldbomen. Ook zal de rust in dat bosperceel toenemen door het onmiddellijk afsluiten van wandelpaden die zich daar bevinden. Het bosperceel op die locatie verbetert daardoor als leefgebied voor de zwarte specht. Op basis van de voorgaande omstandigheden, wordt in het Ecogroen-rapport geconcludeerd dat de aangevraagde activiteit geen negatief effect heeft op de instandhoudingsdoelstelling voor de zwarte specht en een positief effect heeft op de draagkracht van het Natura 2000-gebied "Veluwe" voor de zwarte specht.

In hetgeen [appellant A] en anderen naar voren hebben gebracht op dit punt ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de bevindingen in het Ecogroen-rapport niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de oppervlakte aan leefgebied van de zwarte specht dat wordt verbeterd binnen het Natura 2000-gebied "Veluwe", de aantasting van het leefgebied als gevolg van de uitbreiding van de camping ruim overtreft. [appellant A] en anderen hebben niets aangevoerd op basis waarvan moet worden aangenomen dat de omvorming van deze 15 hectare productiebos, bestaande uit naaldbomen, naar een natuurlijk beheerd bos met zowel naald- als loofbomen en het afsluiten van enkele wandelpaden, niet leiden tot een verbetering van het leefgebied van de zwarte specht ter plaatse. Dat de draagkracht van de Veluwe voor de zwarte specht als gevolg van de verleende vergunning zal verminderen en daardoor het behalen van instandhoudingsdoelstelling in gevaar komt, hebben [appellant A] en anderen dan ook niet aannemelijk gemaakt. Dit betoog faalt.

Uitvoering maatregelen

7. [appellant A] en anderen betogen dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat de mitigerende maatregelen moeten zijn getroffen, voordat de werkzaamheden met betrekking tot de uitbreiding van de camping mogen worden uitgevoerd. De mitigerende maatregelen zijn volgens [appellant A] en anderen enkel vastgelegd in een pachtovereenkomst en voorts is niet duidelijk voor hoe lang de nieuwe vorm van natuurlijk beheer is verzekerd. Daarnaast voeren zij aan dat de mitigerende maatregelen in één keer moeten worden uitgevoerd en dat de beoogde, nieuwe natuurwaarden ook feitelijk moeten zijn ontwikkeld voordat de aantasting van het leefgebied door uitbreiding van de camping mag plaatsvinden. In dit verband verwijzen [appellant A] en anderen naar de uitspraken van de Afdeling van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4672 en van 14 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3194.

7.1. Anders dan [appellant A] en anderen stellen zijn de mitigerende maatregelen om de gevolgen voor de zwarte specht te ondervangen, die zijn vermeld in het Ecogroen-rapport, vastgelegd in de voorschriften die aan de vergunning zijn verboden. Nu de vergunning voor onbepaalde tijd is verleend, geldt daarmee de verplichting tot natuurlijk beheer van het bosperceel aan de Leuvenumseweg zolang deze vergunning geldt. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van onduidelijkheid over het verzekerd zijn van de uitvoering van de mitigerende maatregelen. Voor zover [appellant A] en anderen vrezen dat de voorgeschreven mitigerende maatregelen niet zullen worden uitgevoerd, betreft dit een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde is. Vergelijk de uitspraak van 29 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA1362.

Voor zover [appellant A] en anderen verwijzen naar twee eerdere uitspraken van de Afdeling, die beide betrekking hebben op de verlening van Nbw-vergunningen voor activiteiten waarbij leefgebied van de zwarte specht op de Veluwe wordt aangetast, overweegt de Afdeling dat daarin geen oordeel valt te lezen dat steun biedt voor de juistheid van hun betoog. De feiten in beide zaken verschillen dusdanig van de voorliggende zaak, dat die verwijzingen [appellant A] en anderen niet kunnen baten. Anders dan in de voorliggende zaak, stelde in eerdergenoemde uitspraak uit 2014 het college zich tijdens de procedure op een ander standpunt omtrent de wijze van uitvoering van de mitigerende maatregelen. Voorts heeft de Afdeling in de eerdergenoemde uitspraak uit 2015 uitsluitend geoordeeld dat het leefgebied voor de zwarte specht op alle locaties feitelijk reeds was ontwikkeld, zodat de Afdeling geen oordeel heeft gegeven over een situatie zoals die in voorliggende zaak aan de orde is. Dit betoog treft dan ook geen doel.

Licht en geluid

8. [appellant A] en anderen voeren aan dat het college ten onrechte ervan is uitgegaan dat de verstoring van het leefgebied van de zwarte specht door licht en geluid niet toeneemt. Volgens hen grenst het bestaande campingterrein over een lengte van ongeveer 430 meter aan het Natura 2000-gebied "Veluwe" en is dat na de beoogde uitbreiding een lengte van ongeveer 740 meter. Hierdoor schuift de licht- en geluidgrens op, waardoor meer verstoring plaatsvindt.

8.1. Het college stelt dat negatieve effecten op het leefgebied van de zwarte specht aan de randen van het Natura 2000-gebied "Veluwe" bestaan uit verstoring door licht en geluid. Hierbij wijst het college erop dat ter voorkoming van negatieve effecten door lichtuitstraling vanaf de camping aan de vergunning een voorschrift is verbonden.

8.2. In het Ecogroen-rapport is bij de beoordeling van de mogelijke effecten op de zwarte specht niet uitgegaan van de lengte waarover de camping aan het Natura 2000-gebied "Veluwe" grenst. In dit rapport is vermeld dat uitstraling van licht vanaf de camping naar het omliggende bosgebied wordt voorkomen door beperking van de maximale hoogte van de lantaarnpalen en het gebruik van lampen die naar beneden schijnen. Daarnaast is in het Ecogroen-rapport vermeld dat nachtelijke verlichting geen effect heeft op de zwarte specht, aangezien die overdag foerageert. Voorts is in dit rapport vermeld dat de kleine toename aan recreanten als gevolg van de uitbreiding op gaat in de recreatiestromen van de omgeving en niet zorgt voor nadelige effecten op de zwarte specht.

In voorschrift 4 dat aan de vergunning is verbonden is opgenomen dat het terrein waarop de uitbreiding van de camping is voorzien slechts beperkt mag wordt verlicht. De verlichting langs de hoofdtoegangsweg mag maximaal 4 meter hoog zijn en de overige verlichting mag maximaal 1 meter hoog zijn. Ook moeten lampen worden gebruikt die naar beneden schijnen.

8.3. Dat de camping na de beoogde uitbreiding over een langer stuk aan het omliggende bosgebied van de Veluwe zal grenzen, daargelaten de juistheid van die stelling, is niet doorslaggevend voor de vraag of de aangevraagde activiteit negatieve effecten op de zwarte specht heeft. Nu [appellant A] en anderen de bevindingen in het Ecogroen-rapport wat betreft de mogelijke aantasting van het leefgebied van de zwarte specht door licht en geluid niet hebben weersproken, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college dit rapport in zoverre niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Dit betoog faalt.

Stikstofdepositie

9. [appellant A] en anderen betogen dat de stikstofberekeningen die zijn gemaakt voor de Nbw-vergunning fors afwijken van de berekeningen die zijn gemaakt voor het bestemmingsplan "Tonselse Veld" en dat niet inzichtelijk is waardoor dit verschil wordt veroorzaakt.

9.1. In de bijlagen bij de vergunningaanvraag zijn berekeningen over de stikstofemissie gevoegd. In de toelichting daarbij is vermeld dat de uitbreiding van de camping leidt tot een toename van de stikstofdepositie door een toename van het aantal verkeersbewegingen op de Fazantlaan. Dat is ook op het kaartje bij berekeningen inzichtelijk gemaakt door ter plaatse van de Fazantlaan een emissiebron aan te geven. Voor het bestemmingsplan "Tonselse Veld" zijn ook stikstofberekeningen gemaakt. Die berekeningen laten een hogere stikstof- en ammoniakemissie zien. Op het kaartje dat bij de berekeningen voor bestemmingsplan is opgenomen is een emissiebron aangegeven die zowel betrekking heeft op het bestaande deel van de camping als de uitbreidingslocatie.

Het verschil tussen de stikstofberekeningen kan derhalve worden verklaard door het feit dat de berekeningen in het kader van de voorliggende vergunning uitsluitend betrekking hebben op de aangevraagde activiteit - de uitbreiding van de camping met 3 hectare - wat tot enige verkeerstoename leidt, terwijl de stikstofberekeningen voor het bestemmingsplan betrekking hebben op de gehele camping, dus het bestaande en het toekomstige deel.

In hetgeen [appellant A] en anderen op dit punt naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de stikstofberekeningen die voor de vergunning zijn gemaakt. Dit betoog faalt derhalve.

Planologische mogelijkheden

10. [appellant A] en anderen voeren aan dat in het Ecogroen-rapport van bepaalde beperkingen in het gebruik van de camping is uitgegaan, die niet in het bestemmingsplan "Tonselse Veld" zijn vastgelegd. Zo wordt ervan uitgegaan dat het terrein waar de uitbreiding is voorzien in de wintermaanden slechts beperkt wordt gebruikt, terwijl een intensiever gebruik planologisch gezien het gehele jaar is toegelaten. Ook is niet verzekerd dat 30 kampeerplekken op het bestaande terrein zullen worden verplaatst naar de uitbreidingslocatie, waardoor ten onrechte in het Ecogroen-rapport ervan is uitgegaan dat de dichtheid van de kampeerplekken op het bestaande terrein zal worden verminderd.

10.1. Anders dan [appellant A] en anderen stellen, moet het college bij de beoordeling van een Nbw-vergunning niet uitgaan van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt maar van hetgeen is aangevraagd. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het dient te beslissen op basis van de aanvraag zoals deze is ingediend. Vergelijk de uitspraak van 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:21. De vergunning is aangevraagd voor het uitbreiden van een camping in 3 hectare bos dat tot het Natura 2000-gebied "Veluwe" behoort, welke leidt tot vermindering van het leefgebied voor een aantal vogelsoorten waarvoor de Veluwe is aangewezen. Die activiteit is in het Ecogroen-rapport ook beoordeeld. Het Ecogroen-rapport is niet gebrekkig omdat niet zou zijn uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden, nog daargelaten of die stelling juist is. Reeds hierom faalt dit betoog.

Wat betreft het opheffen van 30 kampeerplekken op het bestaande deel van [camping] - dat overigens buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied "Veluwe" ligt - overweegt de Afdeling dat de voorliggende vergunning niet is aangevraagd voor het bestaande deel van de camping, zodat het betoog in zoverre feitelijke grondslag mist.

Natuurcompensatie Flevoweg

11. [appellant A] en anderen betogen dat in het Ecogroen-rapport in de beoordeling van de aangevraagde activiteit ten onrechte rekening is gehouden met de natuurcompensatie aan de Flevoweg, omdat daar leefgebied voor de zwarte specht zou worden ontwikkeld. In dit verband wijzen zij erop dat de ruim 4 hectare natuurcompensatie aan de Flevoweg zal worden ingericht als bloemen- en vlinderweide en daar dus geen geschikt leefgebied voor de zwarte specht zal ontstaan.

11.1. De Afdeling overweegt dat [appellant A] en anderen met juistheid stellen dat op bladzijde 15 van het Ecogroen-rapport is vermeld dat elders 4 hectare natuur zal worden ontwikkeld, waardoor het leefgebied voor de zwarte specht wordt vergroot. Daarmee wordt in het Ecogroen-rapport gedoeld op de natuurcompensatie aan de Flevoweg, waarvoor door het college van burgemeester en wethouders van Ermelo het wijzigingsplan "Flevoweg ongenummerd" is vastgesteld. Niet in geschil is dat op die locatie aan de Flevoweg in de huidige situatie geen bos aanwezig is en dat daar ook geen bos zal worden aangeplant, maar dat daar een bloemrijk grasland zal worden ontwikkeld. Dit is ter zitting ook bevestigd. In de beoogde toekomstige situatie zal de locatie aan de Flevoweg derhalve geen geschikt leefgebied voor de zwarte specht zijn zoals in het Ecogroen-rapport is vermeld.

Deze onjuiste aanname doet echter geen afbreuk aan de bevindingen in het Ecogroen-rapport. Daarin wordt immers - kort gezegd - geconcludeerd dat het leefgebied van de zwarte specht per saldo toeneemt door de 15 hectare productiebos aan de Leuvenumseweg die zal worden omgevormd tot geschikt leefgebied voor de zwarte specht en dat mede daarom significante effecten voor deze vogelsoort zijn uitgesloten. Daarnaast valt in het bestreden besluit niet te lezen dat het college ervan is uitgegaan dat de natuurontwikkeling aan de Flevoweg nodig is als mitigerende maatregel voor de zwarte specht. De mitigerende maatregelen, waartoe voorschriften aan de vergunning zijn verbonden, hebben ook uitsluitend betrekking op het bosperceel aan de Leuvenumseweg. Gezien het voorgaande treft dit betoog geen doel.

Slotoverwegingen

12. In hetgeen [appellant A] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998. Het beroep is voor het overige ongegrond.

Nu alle beroepsgrond falen, ziet de Afdeling geen aanleiding om zich uit te spreken over de vraag of het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou hebben gestaan.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is ingesteld door [appellant B], [appellante C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellante I], [appellant J] en [appellante K];

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.

w.g. Hagen w.g. Vreugdenhil
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017

571.