Uitspraak 201700276/1/V1


Volledige tekst

201700276/1/V1.
Datum uitspraak: 8 maart 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 januari 2017 in zaak nr. 16/26966 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 4 januari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.G. Brands, advocaat te Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2. De vreemdeling heeft de Algerijnse nationaliteit en heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2014 is mishandeld door drie drugshandelaren. Een van hen is hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar. Na de vrijlating van die persoon is de vreemdeling bedreigd door diens handlangers.

De staatssecretaris heeft deze aanvraag met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) als kennelijk ongegrond afgewezen. De staatssecretaris heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de vreemdeling afkomstig is uit een door de staatssecretaris aangewezen veilig land van herkomst en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije voor hem wegens zijn problemen geen veilig land van herkomst is.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de staatssecretaris, door in het besluit als reactie op de zienswijze van de vreemdeling slechts te verwijzen naar het voornemen en niet te motiveren waarom die zienswijze daaraan niet afdoet, het besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft om die reden het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Vervolgens heeft de rechtbank bij haar beoordeling of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven, de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst onverbindend verklaard omdat naar haar oordeel uit de door de staatssecretaris gegeven toelichting onvoldoende blijkt of politie en justitie zodanig functioneren dat daadwerkelijke rechtsmiddelen beschikbaar zijn tegen schending van mensenrechten en daarom geen aanleiding gezien die rechtsgevolgen in stand te laten.

3. Bij regeling van 11 oktober 2016, nummer 750970, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: de regeling respectievelijk het VV 2000; Stcrt. 2016, 55444), heeft de staatssecretaris Algerije aangemerkt als veilig land van herkomst in de zin van artikel 3.37f, derde lid, van het VV 2000, maar niet voor lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen. Voorts is in de toelichting bij de regeling vermeld dat in individuele zaken bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan personen die via de media of internet kritiek hebben uitgeoefend op de autoriteiten.

In deze uitspraak beoordeelt de Afdeling de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst. Deze uitspraak heeft daarom ook betekenis voor andere vreemdelingen uit Algerije van wie de staatssecretaris de asielaanvraag met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De Afdeling ziet daarin aanleiding het 'Algeria country report 2016' van de Bertelsmann Stiftung, waarnaar de staatssecretaris in het hogerberoepschrift heeft verwezen, te betrekken bij de beoordeling van de grieven.

4. Bij uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474 (onder 3.1. tot en met 3.5.) is de Afdeling op het rechtskarakter en de toetsing van de regeling ingegaan en heeft zij de vereisten voor het aanwijzen van een land als veilig land van herkomst uiteengezet. In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat voor een dergelijke aanwijzing als norm geldt dat in het desbetreffende land algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951 (Trb. 1951, 131), zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb. 1967, 76; hierna: het Vluchtelingenverdrag) en de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU; PB 2011 L 337), of behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) plaatsvindt. Bij uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:209 (onder 5.3 en 5.4), is de Afdeling nader ingegaan op het onderzoek naar en de beoordeling van een land als veilig land van herkomst. De Afdeling verwijst hier kortheidshalve naar.

De grieven

5. De staatssecretaris klaagt in zijn grieven dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank ten onrechte de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst onverbindend heeft verklaard. Hij betoogt dat hij bij zijn onderzoek of Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt de vereiste informatiebronnen heeft gebruikt en dat daaruit kan worden afgeleid dat Algerije veilig is. Voorts betoogt de staatssecretaris dat uit de verklaring van de vreemdeling niet volgt dat de autoriteiten in zijn specifieke omstandigheden geen bescherming kunnen of willen bieden tegen de door de vreemdeling gestelde problemen.

Onderzoek en beoordeling Algerije

5.1. De staatssecretaris heeft de aanmerking van Algerije als veilig land van herkomst gemotiveerd in de bijlage van zijn brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 11 oktober 2016 (Kamerstukken II, 2015/16, 19637, nr. 2241). In die bijlage heeft hij verwezen naar informatie afkomstig uit het 'Algeria Human Rights Report 2015' van het U.S. Department of State, de Fragile States Index 2016, een bericht van 26 februari 2015 van Amnesty International over Algerije, het 'Algeria country report 2016' van Freedom House en het rapport 'Freedom in the world 2016' van Freedom House. Die motivering heeft de staatssecretaris in het hoger beroepschrift aangevuld, door de juridische en feitelijke situatie in Algerije nader toe te lichten onder verwijzing naar voormelde rapporten en naar het onder 3 vermelde rapport van de Bertelsmann Stiftung.

Juridische situatie (artikel 3.37f van het VV 2000)

5.2. De staatssecretaris heeft uit de door hem betrokken informatie terecht afgeleid dat er in Algerije wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en het voor de autoriteiten van dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden. In die informatie staat dat Algerije partij is bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het daarbij behorende (eerste) Facultatief Protocol, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen en het daarbij behorende Protocol.

Voorts staat in de door de staatssecretaris betrokken informatie dat de grondwet van Algerije discriminatie verbiedt op grond van geboorte, ras, gender, taal en sociale status. Daarbij is wel opgemerkt dat vrouwen te maken hebben met wettelijke en sociale discriminatie. Volgens het 'Algeria country report 2016' van Freedom House en het rapport van de Bertelsmann Stiftung hebben vrouwen niet dezelfde rechten als mannen waar het gaat om huwelijk, scheiding en erfrecht. Verder is in het rapport van het U.S. Department of State vermeld dat vrouwen dezelfde eigendomsrechten bezitten als mannen, zij het recht hebben om te scheiden en na echtscheiding voogdij kunnen krijgen over hun kinderen. Volgens de door de staatssecretaris betrokken informatie is huiselijk geweld, verkrachting buiten het huwelijk en seksuele intimidatie strafbaar en is de strafbaarstelling en strafmaat voor huiselijk geweld in 2014 aangescherpt. Verder staat in die informatie dat sinds 2012 bij parlementsverkiezingen kandidatenlijsten voor tenminste 20% moeten bestaan uit vrouwelijke kandidaten.

Ook staat in de door de staatssecretaris betrokken informatie dat de grondwet voorziet in het recht op een eerlijk proces. Voor verdachten van een strafbaar feit geldt de presumptie van onschuld. De wet verbiedt willekeurige arrestatie en detentie en voorziet erin dat een verdachte zonder rechterlijke tussenkomst niet langer dan 48 uur in voorarrest mag worden gehouden en een advocaat krijgt toegewezen indien een rechter het voorarrest heeft verlengd. Sinds 2015 is voorarrest beperkt tot maximaal 1 maand voor strafbare feiten die met maximaal 3 jaar gevangenisstraf worden bedreigd en maximaal 4 maanden voor alle overige strafbare feiten. Gevangenen kunnen ongecensureerd klachten indienen bij de penitentiaire instellingen, artsen en de rechter. Mishandeling en marteling is strafbaar; overheidsagenten kunnen hiervoor worden veroordeeld tot gevangenisstraffen tot maximaal 20 jaar.

Volgens de door de staatssecretaris betrokken informatie is de vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, vereniging en vergadering neergelegd in de grondwet. Ook voorziet de grondwet in vrijheid van religie, al wordt de islam als staatsgodsdienst gezien. Verder zijn homoseksuele gedragingen strafbaar en is het bekeren van anderen tot een ander geloof dan de islam verboden.

Feitelijke situatie (artikel 3.37f van het VV 2000)

5.3. Volgens het rapport van het U.S. Department of State zijn de belangrijkste mensenrechtenproblemen in Algerije de beperkingen op de vrijheid van vereniging en vergadering, gebrek aan rechterlijke onafhankelijkheid en overmatig gebruik van voorarrest. Dit rapport vermeldt dat overmatig voorarrest vooral voorkomt bij personen die zich door middel van protest, staking of rellen verzetten tegen de overheid en dat zij na enkele uren te zijn vastgehouden, zonder aanklacht worden vrijgelaten. Volgens dit rapport en het rapport van de Bertelsmann Stiftung ondervinden bepaalde groepen, waaronder politieke activisten, journalisten en personen die zich kritisch uitlaten over de regering, problemen van de zijde van de Algerijnse autoriteiten. Verder staat in voormelde rapporten dat overmatig politiegeweld en corruptie voorkomen en dat de regering nauwelijks informatie verstrekt over acties tegen overheidsdienaren die worden beschuldigd van wangedrag. Daarnaast staat in de door de staatssecretaris betrokken informatiebronnen dat de overheid niet altijd de rechten van verdachten respecteert, de rechterlijke macht niet altijd onafhankelijk en onpartijdig is in civiele zaken en er in sommige mensenrechtenzaken een gebrek aan rechterlijke onafhankelijkheid was. Voorts vermeldt het bericht van Amnesty International dat mensenrechtenschendingen die in de jaren negentig zijn begaan tijdens een intern conflict in Algerije niet worden onderzocht en strafrechtelijke immuniteit is verleend aan overheidstroepen. In de toelichting bij de regeling staat ook dat het grondwettelijk verbod op discriminatie in praktijk wordt gehandhaafd, hoewel vrouwen te maken hebben met wettelijke en sociale discriminatie. Verder vermeldt die toelichting dat de overheid de grondwettelijke vrijheden van meningsuiting, pers, vereniging en vergadering ernstig heeft beperkt. Het bekeren van anderen tot een ander geloof dan de islam is formeel een strafbaar feit, maar deze wet wordt in het algemeen niet toegepast.

Tegelijkertijd vermelden de door de staatssecretaris betrokken informatiebronnen dat er een systeem van rechtsmiddelen is. Volgens het rapport van de Bertelsmann Stiftung heeft de regering maatregelen genomen om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en naleving van mensenrechten te verbeteren. Daarnaast is Algerije sinds 2014 lid van de Human Rights Council van de Verenigde Naties, is er een National Consultative Commission for the Promotion and Protection of Human Rights en zijn verschillende mensenrechtenorganisaties actief. Volgens het rapport van het U.S. Department of State heeft de overheid verbeteringen doorgevoerd die ertoe hebben geleid dat normale gevangenissen en detentiecentra in het algemeen voldoen aan internationale normen. Het Rode Kruis en mensenrechtenorganisaties worden toegelaten in normale, niet-militaire gevangenissen en detentiecentra alsmede in politiebureaus en dragen via trainingen aan politie en justitie en aanbevelingen bij aan het bevorderen van de handhaving van mensenrechten en aan verbeteringen in de behandeling en leefomstandigheden van gedetineerden. Voorts vermeldt het rapport van het U.S. Department of State dat de overheid maatregelen heeft genomen om het overmatig gebruik van voorarrest terug te dringen en dat de autoriteiten de regels over (verlengd) voorarrest en toegang tot een advocaat in het algemeen respecteren. Dit rapport vermeldt ook een geval waarin twee politiefunctionarissen zijn gearresteerd wegens beschuldiging van verkrachting. Verder vermeldt dit rapport dat de regering wetgeving heeft aangescherpt om corruptie terug te dringen, de overheid in een aantal grote corruptiezaken tot vervolging is overgegaan wat heeft geresulteerd in tientallen veroordelingen en voorts dat veel organisaties, waaronder de overheidsorganisaties 'Central Office for the Suppression of Corruption' en de 'National Organization for the Prevention and Fight Against Corruption', zich bezig houden met het bestrijden van corruptie.

Volgens de door de staatssecretaris betrokken informatie hebben vrouwen te maken met discriminatie en wordt een deel van de vrouwen in Algerije geconfronteerd met huiselijk en seksueel geweld. Het rapport van het U.S. Department of State vermeldt dat buitenechtelijke verkrachting strafbaar is, de autoriteiten hiertegen over het algemeen bescherming bieden, maar vrouwen vaak afzien van het doen van aangifte van verkrachting door sociale druk en druk van familie. Verder staat in dit rapport dat huiselijk geweld veelvuldig voorkomt, dat volgens het Ministerie van Justitie in 2014 15.707 mannen zijn vervolgd wegens huiselijk geweld en dat in december 2014 de strafbaarstelling en strafmaat van huiselijk geweld is aangescherpt. Ook staat in de door de staatssecretaris betrokken informatie dat in Algerije een aantal organisaties opkomt voor vrouwenrechten en dat in 2012 146 vrouwen zijn verkozen in het parlement waarmee zij een derde van het totale aantal parlementszetels bezetten, vier vrouwen deel uitmaken van het kabinet en er vier vrouwelijke partijleiders en 1.514 vrouwelijke burgemeesters zijn.

5.4. Weliswaar blijkt uit de betrokken informatiebronnen dat in Algerije de situatie van mensen die via de media of internet kritiek uiten op de overheid te wensen overlaat, vrouwen niet in dezelfde situatie verkeren als mannen, de aanpak van corruptie verbetering behoeft en de feitelijke toepassing van het wettelijke stelsel ter bescherming van mensenrechten nog te wensen overlaat en dat er dus nog onvolkomenheden zijn in het systeem van rechtsbescherming, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat Algerije om die reden in het algemeen niet veilig is als hiervoor bedoeld onder 4. Dit kan uiteraard anders zijn in individuele gevallen. Uit de toelichting van de staatsecretaris blijkt overigens ook dat hij acht heeft geslagen op de situatie van personen die via de media of internet kritiek hebben geuit op de autoriteiten, nu hij voor die groep bij de beoordeling van de individuele situatie verhoogde aandacht heeft gevraagd. De bestrijding van corruptie, het functioneren van politie en justitie en de feitelijke toepassing van het wettelijk stelsel behoeft weliswaar verbetering, maar uit de informatiebronnen kan niet worden geconcludeerd dat de op dit moment geboden bescherming zodanig gebrekkig is, dat in de regel daadwerkelijke rechtsmiddelen niet beschikbaar zijn.

Conclusie toetsing van de aanwijzing

5.5. Uit het vorenstaande volgt dat de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst voldoet aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000, dat er in Algerije wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt, dat die wet- en regelgeving wordt toegepast en dat daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar is. De staatssecretaris heeft zorgvuldig onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat in Algerije algemeen gezien geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het ERVM plaatsvindt als bedoeld in artikel 3.37f van het VV 2000, waardoor zijn aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst aan de wettelijk voorgeschreven vereisten voldoet. De Afdeling ziet in de totstandkoming van de regeling, die onlosmakelijk verbonden is met de motivering over de juridische en feitelijke situatie in Algerije, evenmin grond voor het oordeel dat de regeling voor wat betreft de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst onverbindend moet worden verklaard, aangezien de door de staatssecretaris betrokken informatiebronnen, gelet op de onder 4 vermelde uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2017, voldoen aan de daaraan wettelijk gestelde vereisten. Voorts volgt uit de uitspraak van de Afdeling van diezelfde datum, ECLI:NL:RVS:2017:210, dat de gemaakte uitzondering voor LHBTI's niet in de weg staat aan die aanwijzing.

5.6. Gelet hierop heeft de rechtbank de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst ten onrechte onverbindend verklaard en daarin ten onrechte grond gevonden voor het oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand kunnen blijven.

5.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst, bestaat een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Algerije in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is.

5.8. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval geen bescherming kan worden geboden tegen zijn geloofwaardig geachte problemen, reeds omdat hij zich na de aangifte wegens de mishandeling in 2014 niet meer tot de autoriteiten heeft gewend om bescherming te vragen, terwijl dit, gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, wel van hem mocht worden verwacht.

5.9. Uit het vorenstaande volgt dat de staatssecretaris zorgvuldig heeft onderzocht en deugdelijk heeft gemotiveerd dat Algerije, ook in de specifieke omstandigheden van de vreemdeling, een veilig land van herkomst is. Nu de in beroep aangevoerde gronden slechts betrekking hebben op de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst, heeft de rechtbank gelet op het voorgaande ten onrechte geoordeeld dat de rechtsgevolgen niet in stand kunnen blijven.

De grieven slagen.

6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, doch, gelet op hetgeen hiervoor in 5.8 overwogene, alleen voor zover de rechtbank heeft nagelaten de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De Afdeling zal daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.

7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 januari 2017 in zaak nr. 16/26966, voor zover de rechtbank heeft nagelaten te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 21 november 2016, V-nummer […], in stand blijven;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.

w.g. Verheij w.g. Willems
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2017

412-827.


BIJLAGE - Wettelijk kader

Vreemdelingenwet 2000

Artikel 30b

1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:

(…)

b) de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn;

(…)

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.

(…)

Vreemdelingenbesluit 2000

Artikel 3.105ba

1. Bij ministeriële regeling kan een lijst worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.

2. De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.

3. Onze Minister onderzoekt de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst als bedoeld in het eerste lid regelmatig opnieuw.

Artikel 3.106b

1. Een derde land kan voor een vreemdeling alleen als een veilig land van herkomst worden aangemerkt wanneer hij:

a) ofwel de nationaliteit van dat land heeft, ofwel staatloos is en voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats had; en

b) niet heeft onderbouwd dat het land in zijn specifieke omstandigheden niet als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd ten aanzien van de vraag of hij voor internationale bescherming in aanmerking komt.

2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid.

Voorschrift Vreemdelingen 2000

Artikel 3.37f

1. Een land wordt als veilig land van herkomst beschouwd als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Wet, wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.

2. Bij de beoordeling of een land als veilig land van herkomst wordt beschouwd, wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:

a) de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;

b) de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het EVRM en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van het EVRM zijn toegestaan;

c) de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag;

d) het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.

3. Met inachtneming van het eerste en het tweede lid zijn als veilige landen van herkomst als bedoeld in artikel 3.105ba, eerste lid, van het Besluit aangewezen de landen die zijn opgenomen in bijlage 13 bij deze regeling.

Bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, VV 2000 (veilige landen van herkomst)

[…]

Algerije

[…]