Uitspraak 201602137/1/A1


Volledige tekst

201602137/1/A1.
Datum uitspraak: 22 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Schiedam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2016 in zaak nr. 14/6732 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam.

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2010 heeft het college naar aanleiding van het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de door de winkelwagens van supermarkt Bas van der Heijden aan de Laan van Bol’es 13 te Schiedam (thans en hierna verder te noemen: Dirk van den Broek) veroorzaakte geluidoverlast, besloten daaraan tegemoet te komen door via aanvullende maatwerkvoorschriften de overlast te beperken.

Bij besluit van 28 juli 2010, verzonden op 10 augustus 2010, (hierna: het besluit van 10 augustus 2010) heeft het college aan Dirk van den Broek maatwerkvoorschriften inzake geluid opgelegd.

Bij besluit, verzonden op 27 augustus 2014, heeft het college beslist op het bezwaar van [appellant] en de besluiten van 16 maart en 10 augustus 2010 in stand gelaten.

Bij besluit van 14 juli 2015 heeft het college het besluit van 10 augustus 2010 gewijzigd voor zover het de maatwerkvoorschriften 1.2, 2.2, 3.3, 4.1, 4.2 en 4.4 betreft en de overige maatwerkvoorschriften van het besluit van 10 augustus 2010 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 12 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 27 augustus 2014 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard in zoverre daarbij het besluit van 10 augustus 2010 is gehandhaafd en het beroep tegen het besluit van 27 augustus 2014 voor het overige ongegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 juli 2015 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken overgelegd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.N.R. Nasrullah en mr. S.A. Chedie, beiden advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.F. van ’t Hoofd, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] woont aan de [locatie] tegenover de ingang van de supermarkt. Aan de overkant van zijn woning, aan de westzijde, op een afstand van ongeveer 10 meter, bevinden zich 11 openbare parkeerplaatsen. Aan de zuidgevelzijde van zijn woning, aan de Valeriusstraat, bevindt zich een parkeerplaats, die behoort bij de supermarkt, met 86 betaalde parkeerplaatsen en een verzamelplaats voor winkelwagentjes. [appellant] klaagt sinds de vestiging van de supermarkt in 2006 over geluidoverlast veroorzaakt door de winkelwagentjes van de supermarkt en heeft op 12 november 2009 en op 2 maart 2010 bij het college een verzoek om handhaving ingediend. Volgens het college blijkt uit een op 15 april 2010 verricht geluidonderzoek naar de geluidbelasting veroorzaakt door winkelwagentjes bij de woning van [appellant] dat met toepassing van fysieke maatregelen en gedragsverplichtingen geen overtreding van de geluidnormen op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer optreedt. Het heeft in zijn besluiten van 16 maart en 10 augustus 2010 besloten om aan supermarkt Dirk van den Broek maatwerkvoorschriften op te leggen waarin die maatregelen en verplichtingen zijn opgenomen. Volgens [appellant] voldoen de maatwerkvoorschriften niet en worden de geluidnormen nog steeds overschreden. De rechtbank heeft, na behandeling van de zaak ter zitting en na heropening van het onderzoek, het college in de gelegenheid gesteld om de maatwerkvoorschriften aan te scherpen en te verduidelijken. Het college heeft bij besluit van 14 juli 2015 een aantal maatwerkvoorschriften gewijzigd. De rechtbank heeft vervolgens, zonder het houden van een tweede zitting, het beroep van [appellant] voor zover dat betrekking heeft op de in bezwaar gehandhaafde maatwerkvoorschriften in het besluit van 10 augustus 2010 niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond en het beroep tegen het besluit van 14 juli 2015 eveneens ongegrond verklaard. [appellant] kan zich daarmee niet verenigen.

Doorzending van het stuk van 9 september 2015

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de zaak zonder het houden van een tweede zitting heeft afgedaan. Hij heeft weliswaar toestemming verleend om een tweede zitting achterwege te laten, maar nu de rechtbank heeft verzuimd het stuk van het college van 9 september 2015 aan hem te doen toekomen, stelt hij in zijn procespositie te zijn geschaad. In die brief van 9 september 2015 stelt het college dat het van oordeel is dat op zeer adequate wijze is tegemoet gekomen aan de belangen van [appellant]. [appellant] betwist dat dat het geval is en stelt dat de rechtbank ten onrechte van deze stelling is uitgegaan.

2.1. De rechtbank heeft op 16 juni 2015 het onderzoek heropend en het college in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken door middel van een nieuw besluit de maatwerkvoorschriften te wijzigen. [appellant] zal dan vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken na ontvangst hierop te reageren, aldus de rechtbank.

2.2. Het college heeft bij besluit van 14 juli 2015 de maatwerkvoorschriften gewijzigd. [appellant] heeft hier bij brief van 18 augustus 2015 op gereageerd. Het college heeft vervolgens, op uitnodiging van de rechtbank, bij brief van 9 september 2015 gereageerd op de brief van [appellant] van 18 augustus 2015. Vervolgens heeft de rechtbank partijen gevraagd toe te stemmen om een nadere zitting achterwege te laten. Partijen hebben daarvoor toestemming gegeven. De brief van het college van 9 september 2015 heeft de rechtbank pas op 16 maart 2016, na het doen van uitspraak, aan [appellant] gestuurd.

Door het niet verzenden van de brief van 9 september 2015 aan [appellant] heeft de rechtbank artikel 8:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschonden. Dat artikel bepaalt dat de griffier de op de zaak betrekking hebbende stukken zo spoedig mogelijk aan partijen zendt, tenzij op grond van de artikelen 8:29 of 8:32 anders is beslist. Vast staat dat deze uitzonderingen niet aan de orde zijn. De Afdeling is echter van oordeel dat deze schending niet leidt tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. [appellant]s betoog dat het college met de gewijzigde maatwerkvoorschriften niet - geheel - is tegemoet gekomen aan zijn belangen, was immers reeds bij de rechtbank bekend. [appellant] heeft bij brief van 18 augustus 2015 gereageerd op de gewijzigde maatwerkvoorschriften en daarbij betoogd dat de voorschriften wat betreft de magneetstrip niet voldoen, met name maatwerkvoorschrift 1.1 in combinatie met 2.1. Daarnaast ziet zijn reactie op de maatwerkvoorschriften 3.1, 4.2 en 4.4. Gelet hierop is [appellant] door het verzuim niet in zijn belangen geschaad.

Het betoog faalt.

Het besluit van 14 juli 2015

3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de gewijzigde maatwerkvoorschriften van 14 juli 2015 onvoldoende effectief zijn om de geluidoverlast op de openbare parkeerplaatsen van de Valeriusstraat vanwege de winkelwagentjes te beperken en dat de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer daar met enige regelmaat worden overschreden. Hij voert daartoe aan dat voorschrift 1.2, waarin staat dat de magneetstrip binnen één week moet worden hersteld tenzij sprake is van een calamiteit die niet binnen de invloedssfeer van de inrichting valt, niet effectief handhaafbaar is, omdat niet duidelijk is wanneer van een dergelijke calamiteit sprake is. Wat betreft de maatwerkvoorschriften 2.1 en 2.2, die zien op het blokkeringssysteem op de winkelwagentjes, voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat de extra controlevoorschriften op dit blokkeringssysteem niet afdoende zijn. Volgens hem is ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat de magneetstrip die de winkelwagens dient te blokkeren niet functioneert. Ook indien een winkelwagen door de magneetstrip wordt geblokkeerd, kunnen klanten van de supermarkt de winkelwagen nog steeds voortduwen of -trekken. In dat geval wordt zelfs nog meer geluidoverlast veroorzaakt dan bij een niet geblokkeerde winkelwagen.

3.1. Artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer luidt: Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (Lar, LT) en het maximaal geluidniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat de niveaus op de in de tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden.

Het eerste lid, aanhef, en onder b, luidt: De in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidniveaus LAmax zijn niet van toepassing op laad- en losactiviteiten.

Artikel 2.20, vijfde lid, luidt:

Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.

3.2. De maatwerkvoorschriften luiden als volgt:

1.1 Teneinde geluidoverlast van winkelwagens zoveel mogelijk te beperken, dient door middel van een magneetstrip te worden voorkomen dat de openbare parkeerplaatsen aan de Valeriusstraat zonder belemmering met winkelwagens kunnen worden bereikt.

1.2 Indien de magneetstrip niet of onvoldoende functioneert, dient de werking van de magneetstrip zo spoedig mogelijk te worden hersteld. De magneetstrip dient in ieder geval binnen één week te zijn hersteld, tenzij er sprake is van een calamiteit die niet binnen de invloedsfeer van de supermarkt valt.

2.1 Ten behoeve van het beperken van geluidoverlast dient iedere winkelwagen te zijn voorzien van een goedwerkend blokkeringsysteem dat ten minste één van de wielen blokkeert op het moment dat de magneetstrip wordt overreden.

2.2 Het blokkeringssysteem op alle winkelwagens dient eens per week te worden gecontroleerd door een medewerker van de supermarkt. De supermarkt houdt een logboek bij waarin wordt vermeld op welke wijze de winkelwagens zijn gecontroleerd, wie de controle heeft uitgevoerd en wat er is geconstateerd. Indien het blokkeringssysteem van een winkelwagen niet of onvoldoende functioneert, dient de betreffende winkelwagen direct uit de roulatie te worden genomen.

4.1 Om zoveel mogelijk te voorkomen dat bezoekers van de supermarkt buiten de door de magneetlijn gemarkeerde zone rijden, dienen de bezoekers door middel van op de winkelwagens gemonteerde bordjes op de werking van de magneetlijn te worden geattendeerd. De supermarkt controleert eens per week of er op alle winkelwagens zo’n bordje is gemonteerd. De supermarkt houdt een logboek bij waarin wordt vermeld op welke wijze de winkelwagens zijn gecontroleerd, wie de controle heeft uitgevoerd en wat er is geconstateerd. Winkelwagens zonder bordje worden direct uit de roulatie genomen. Bij het verlaten van de winkel dienen de bezoekers, door middel van een bord, nogmaals op de werking van de magneetlijn te worden geattendeerd.

3.3. De maatwerkvoorschriften 1.1, 1.2, 2.1, 2.2 en 4.1 zijn bedoeld om te voorkomen dat klanten van de supermarkt met hun winkelwagen naar de openbare parkeerplaatsen aan de Valeriusstraat rijden. Daartoe is in de openbare weg een magneetstrip aangebracht, onder meer vanuit de uitgang van de supermarkt tot een punt vóór de openbare parkeerplaatsen aan de Valeriusstraat. De wielen van de winkelwagens van de supermarkt zijn voorzien van een blokkeringssysteem. Op het moment waarop een klant met een dergelijke winkelwagen de magneetstrip overschrijdt, worden de wielen van de winkelwagen geblokkeerd en is het de bedoeling dat daarmee niet verder wordt gereden. In hoger beroep is in geschil of deze maatwerkvoorschriften afdoende zijn om te voldoen aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het rijden met de winkelwagentjes vanaf de uitgang van de supermarkt tot aan de openbare parkeerplaatsen aan de Valeriusstraat betreffen laad- en losactiviteiten in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, zodat ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit milieubeheer in de periode van 07.00 tot 19.00 uur de maximale geluidniveaus niet gelden.

3.4. De gestelde maatwerkvoorschriften hebben tot doel om te verzekeren dat de door de winkelwagens veroorzaakte geluidbelasting voldoet aan de op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldende geluidnormen. Voor zover het gaat om de thans aan de orde zijnde winkelwagens die van de uitgang van de supermarkt naar de openbare parkeerplaatsen aan de Valeriusstraat worden gereden is door de DCMR, milieudienst Rijnmond, geluidonderzoek uitgevoerd dat bestond uit een gesimuleerde geluidmeting. In het daarvan gemaakte verslag van 19 juni 2007, projectnummer 424406, is geconcludeerd dat de norm voor het piekniveau voor de dag- en de avondperiode wordt overschreden als met een winkelwagen zonder wielblokkering wordt gereden. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek is de magneetstrip verplaatst waardoor de winkelwagens niet meer naar de openbare parkeerplaatsen van de Valeriusstraat kunnen worden gereden. Uit de meetrapporten van de DCMR van 28 augustus 2008, 11 december 2009 en 6 mei 2010 volgt dat de magneetstrip werkt omdat de wielen van de winkelwagens worden geblokkeerd op het moment waarop de winkelwagens deze strip passeren. Op basis van het geluidonderzoek en de metingen is bij het stellen van de maatwerkvoorschriften voorgeschreven dat door middel van een magneetstrip dient te worden voorkomen dat de openbare parkeerplaatsen worden bereikt en dat de magneetstrip bij onvoldoende functioneren zo spoedig mogelijk wordt hersteld. Verder is voorgeschreven dat een blokkeringssysteem op de wielen van de winkelwagentjes aanwezig moet zijn en dat bij onvoldoende functioneren van het blokkeringssysteem de winkelwagen uit de roulatie moet worden genomen. Naar aanleiding van de zitting bij de rechtbank heeft het college bij besluit van 14 juli 2015 een aantal van de maatwerkvoorschriften aangescherpt dan wel aangevuld met controlevoorschriften.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat de gestelde maatwerkvoorschriften afdoende zijn om aan de geldende geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer te voldoen. Het college heeft gelet op de hem toekomende beoordelingsruimte in redelijkheid van verdergaande maatwerkvoorschriften kunnen afzien. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de door [appellant] gewenste maatregel, een verbod op het met winkelwagens betreden van de openbare weg, buiten de mogelijkheden van de milieuwetgeving ligt. Dat naar gesteld klanten van de supermarkt winkelwagens door de magneetstrip trekken en hierdoor volgens [appellant] de geldende geluidgrenswaarden worden overschreden, maakt niet dat de maatwerkvoorschriften als geheel, bij naleving daarvan, niet afdoende zijn om aan de geluidnormen te voldoen.

Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college te weinig controleert op de naleving van de maatwerkvoorschriften en dat de blokkering van de winkelwagens niet altijd werkt, wordt overwogen dat uit de in het dossier aanwezige stukken blijkt dat het college regelmatig controles uitvoert. Indien tijdens die controles een overtreding van de maatwerkvoorschriften wordt geconstateerd, is de supermarkt aangeschreven de overtreding ongedaan te maken, zoals onder meer blijkt uit de brieven van de DCMR van 16 juli 2007, 31 januari 2011, 19 februari 2013, 13 maart 2015 en 25 augustus 2015. Uit verslagen van de DCMR met betrekking tot de zogeheten nacontroles volgt dat de geconstateerde overtredingen door de supermarkt ongedaan waren gemaakt. Daarnaast heeft de supermarkt, naast de naleving van de maatwerkvoorschriften, verdergaande maatregelen doorgevoerd om de geluidhinder te beperken, zoals het vervangen van de winkelwagens door geluidarme exemplaren.

Het betoog faalt in zoverre.

3.5. Geen grond bestaat voorts voor het oordeel dat maatwerkvoorschrift 1.2 niet handhaafbaar is. De supermarkt wordt verplicht gesteld om in het geval de magneetstrip niet of onvoldoende functioneert deze binnen een week te herstellen. Pas als sprake is van een calamiteit die niet binnen de invloedssfeer van de supermarkt valt, geldt deze verplichting niet. Door het niet nader invullen van het begrip calamiteit, is geen sprake van een voorschrift dat niet handhaafbaar is. Hierbij wordt betrokken dat een groot deel van de magneetstrip in de openbare ruimte ligt en calamiteiten uit dien hoofde zich buiten de invloed van de supermarkt kunnen voordoen.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voorschrift 3.3 afdoende controleerbaar en afdwingbaar is. Hij voert daartoe aan dat door de toevoeging aan het voorschrift dat bij een calamiteit die niet binnen de invloedssfeer van de supermarkt valt de geluidarme bestrating niet binnen een week na constatering dient te worden hersteld, het voorschrift niet handhaafbaar is.

4.1. Voorschrift 3.3 luidt:

De geluidarme bestrating, de overgang van de geluidarme bestrating naar de parkeerplaats, de overgang van de geluidarme bestrating naar het overdekte gedeelte van de inrichting en alle drempels dienen eenmaal per week te worden gecontroleerd door de supermarkt op beschadigingen en/of verzakkingen. Onder een verzakking wordt verstaan een verandering in de infrastructuur waardoor de geluiddempende functie vermindert. De supermarkt houdt een logboek bij waarin wordt vermeld op welke wijze de hiervoor genoemde bestrating is gecontroleerd, wie de controle heeft uitgevoerd en wat er is geconstateerd. Indien wordt geconstateerd dat er beschadigingen, verzakkingen zijn of dat de geluidarme bestrating op een andere wijze zijn functie verliest, dient dit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één week na constatering, te worden hersteld, tenzij er sprake is van een calamiteit die niet binnen de invloedssfeer van de supermarkt valt.

4.2. Ten aanzien van dit voorschrift bestaat evenmin grond voor het oordeel dat dit niet handhaafbaar is. De supermarkt wordt verplicht gesteld om indien het constateert dat de geluidarme bestrating is beschadigd of verzakt of anderszins zijn functie heeft verloren deze binnen een week te herstellen. Pas als sprake is van een calamiteit die niet binnen de invloedssfeer van de supermarkt valt, geldt deze verplichting niet. Door het niet nader invullen van het begrip calamiteit, is geen sprake van een voorschrift dat niet handhaafbaar is.

Het betoog faalt.

5. Ten aanzien van voorschrift 4.3 voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet heeft voorgeschreven dat maximaal 15 winkelwagens vanaf de parkeerplaats door medewerkers van de supermarkt mogen worden teruggereden, nu dat minder geluidbelasting met zich brengt dan het terugrijden van maximaal 20 winkelwagens.

5.1. Voorschrift 4.3 luidt:

De rijen winkelwagens die door het personeel worden teruggereden van de parkeerplaats naar het overdekte gedeelte van de inrichting mogen bestaan uit maximaal 20 winkelwagens.

Voorschrift 4.4 luidt:

De rijen winkelwagens worden uitsluitend stapvoets en over de geluidarme bestrating teruggereden.

5.2. Vanaf de ingang van de supermarkt tot en met de verzamelplaats van winkelwagens op het bij de supermarkt behorende parkeerterrein aan de Valeriusstraat ligt geluidarme bestrating. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het onder 4.3 opgenomen voorschrift voor het terugrijden van verzamelde winkelwagentjes in samenhang bezien met het gedragsvoorschrift 4.4 niet afdoende is om binnen de geldende geluidnormen te blijven. Hierbij betrekt de Afdeling dat uit het akoestisch onderzoek van de DCMR van 15 april 2010, projectnummer 424406, volgt dat de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet worden overschreden als er maximaal 20 winkelwagens worden teruggereden.

Het betoog faalt.

6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet bevoegd is om maatvoorschriften inzake geluid op te leggen inzake de winkelwagens die vanaf de parkeerplaats aan de Diepenbrockstraat naar de supermarkt worden teruggereden.

6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Diepenbrockstraat geen deel uitmaakt van de inrichting. Ook is deze straat niet in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting gelegen. Het college was derhalve in zoverre niet bevoegd een maatwerkvoorschrift inzake geluid op te leggen.

Het betoog faalt.

Het besluit van 10 augustus 2010

7. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte zijn gronden tegen het besluit van 10 augustus 2010 onbesproken heeft gelaten. Hij stelt belang te hebben bij beoordeling daarvan nu hij - psychische - schade heeft geleden door de jarenlange geluidoverlast.

7.1. De rechtbank heeft het door [appellant] tegen het besluit van 27 augustus 2014 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover daarbij het besluit van 10 augustus 2010 is gehandhaafd. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] geen belang meer heeft bij toetsing van dat deel van het besluit omdat het besluit van 14 juli 2015 daarvoor in de plaats is gekomen.

7.2. Het college heeft bij besluit van 14 juli 2015 het besluit van 10 augustus 2010 gewijzigd voor zover het de maatwerkvoorschriften 1.2, 2.2, 3.3, 4.1, 4.2 en 4.4 betreft en de overige maatwerkvoorschriften van het besluit van 10 augustus 2010 in stand gelaten. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, vervangt het besluit van 14 juli 2015 niet het besluit van 10 augustus 2010, maar zijn enkele maatwerkvoorschriften uit het besluit van 10 augustus 2010 in stand gebleven. [appellant] heeft in zoverre nog belang bij een beoordeling van het besluit van 10 augustus 2010. Voorts heeft [appellant] gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het gedeeltelijk gewijzigde besluit van 10 augustus 2010 en heeft hij deze schade tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt. [appellant] heeft in die zin ook belang bij de beoordeling van het besluit van 10 augustus 2010. De rechtbank heeft derhalve het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 augustus 2014 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, voor zover daarbij het besluit van 10 augustus 2010 is gehandhaafd.

Het betoog slaagt.

8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 augustus 2014 niet-ontvankelijk heeft verklaard, in zoverre daarbij het besluit van 10 augustus 2010 is gehandhaafd. Het hoger beroep is voor het overige ongegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 augustus 2014 behandelen, voor zover daarbij het besluit van 10 augustus 2010 is gehandhaafd.

Behandeling beroepsgronden

9. [appellant] betoogt dat met het opleggen van de in bezwaar gehandhaafde maatwerkvoorschriften van 10 augustus 2010, die regelen dat een magneetstrip op de weg moet worden aangelegd in combinatie met een wielblokkeringssysteem aan de winkelwagens, niet kan worden voldaan aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Bovendien voorkomen de maatwerkvoorschriften niet dat klanten van de supermarkt hun winkelwagentjes door de magneetstrip heen trekken.

9.1. In de maatwerkvoorschriften van 10 augustus 2010 zijn dezelfde gedragsmaatregelen voorgeschreven als in de voorschriften van 14 juli 2015, maar de controlevoorschriften zijn verscherpt. De verschillen in de voorschriften bestaan daaruit dat de termijn waarbinnen de werking van de magneetstrip dan wel de verzakkingen in de bestrating moet worden hersteld in het besluit van 10 augustus 2010 was gesteld op onderscheidenlijk 4 en 2 weken en deze termijnen in het besluit van 14 juli 2015 zijn verkort. Daarnaast zijn in het besluit van 14 juli 2015 de voorschriften ten opzichte van het eerdere besluit aangevuld in die zin dat de supermarkt wekelijks dient te controleren of het blokkeringssysteem van de winkelwagens functioneert en of er verzakkingen of beschadigingen in de bestrating aanwezig zijn. Voorts wordt de supermarkt verplicht daarvan een logboek bij te houden. De aanvulling van de gedragsvoorschriften in het besluit van 14 juli 2015 bestaat daarnaast uit de verplichting voor de supermarkt om wekelijks te controleren of er op alle winkelwagentjes een bordje is geïnstalleerd waarbij wordt gewezen op de magneetlijn en de verplichting om een logboek bij te houden van deze controles.

9.2. De Afdeling ziet in de omstandigheid dat het besluit van 10 augustus 2010 gedeeltelijk is vervangen door het besluit van 14 juli 2015 geen aanleiding voor het oordeel dat reeds om die reden het besluit van 10 augustus 2010 onrechtmatig is. Daarbij betrekt de Afdeling dat de gedragsvoorschriften bestaande uit het aanleggen van de magneetstrip en het uitrusten van winkelwagens met een blokkeringssysteem ook reeds waren opgenomen in het besluit van 10 augustus 2010 en met het besluit van 14 juli 2015 niet zijn gewijzigd dan wel vervangen. Zoals onder 3.4 is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat de gestelde maatwerkvoorschriften in het besluit van 14 juli 2015 afdoende zijn. In de omstandigheid dat in het besluit van 10 augustus 2010 de aanvullingen zoals omschreven onder 9.1 ontbreken, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel om het besluit onrechtmatig te achten. Ook zonder deze aanvullingen zijn de daarin opgenomen maatwerkvoorschriften afdoende. Volgens het rapport van de DCMR van 19 juni 2007 en de meetrapporten van 28 augustus 2008, 11 december 2009 en 6 mei 2010 worden de winkelwagens door de magneetstrip geblokkeerd en zijn de openbare parkeerplaatsen daardoor niet met een winkelwagen bereikbaar. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat klanten van de supermarkt de winkelwagens toch door de magneetstrip trekken om de openbare parkeerplaatsen bereiken en daarmee de geluidnormen worden overschreden, doet aan die conclusie niet af.

9.3. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 augustus 2014 is, voor zover dat ziet op het besluit van 10 augustus 2010, eveneens ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2016 in zaak nr. 14/6732, voor zover de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 augustus 2014 niet-ontvankelijk heeft verklaard, in zoverre daarbij het besluit van 10 augustus 2010 is gehandhaafd;

III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

IV. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 augustus 2014 ongegrond, in zoverre daarbij het besluit van 10 augustus 2010 is gehandhaafd;

V. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2017

414.