Uitspraak 201603610/1/A2


Volledige tekst

201603610/1/A2.
Datum uitspraak: 15 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 12 april 2016 in zaak nr. 16/1409 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, het aan [appellante] toegekende voorschot huurtoeslag over 2014 herzien en op nihil gesteld.

Bij besluit van 25 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 april 2016 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 januari 2016 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. T. de Heer, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellante] huurde in 2014 een woning op het adres [locatie] te Amsterdam. Zij heeft daarvoor huurtoeslag aangevraagd bij de Belastingdienst/Toeslagen. Bij besluit van 27 december 2013, heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar een voorschot huurtoeslag over het jaar 2014 toegekend van € 3.253,00. Bij besluit van 22 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dat voorschot herzien en [appellante] voor de periode tot en met 31 juli 2014 een voorschot toegekend van € 1.898,00.

Bij besluit van 6 februari 2015, gehandhaafd bij besluit van 25 januari 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor 2014 opnieuw herzien en op nihil gesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de rekenhuur van de door [appellante] bewoonde woning hoger was dan de maximale rekenhuur van € 699,48 om voor huurtoeslag in aanmerking te komen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in beroep de motivering van het besluit van 25 januari 2016 gewijzigd en zich op het standpunt gesteld dat [appellante] in 2014 de door haar verschuldigde huurprijs niet tijdig en volledig heeft voldaan, zodat zij niet in aanmerking komt voor huurtoeslag over het berekeningsjaar 2014. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen in aanmerking genomen dat uit een door [appellante] overgelegd afschrift ‘Rekening courant cumulatief’ is op te maken dat zij in 2014 een betalingsachterstand had en dat, zelfs als voor alle maanden van 2014 voorschotten zouden zijn uitbetaald, de huur daarmee niet volledig zou kunnen worden voldaan.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het besluit van 25 januari 2016 vernietigd, omdat met het wijzigen van de motivering in beroep aan dat besluit de grondslag is komen te ontvallen. De rechtbank heeft evenwel bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellante] in 2014 € 8.587,92 aan huur verschuldigd was, dat zij daarvan € 6.385,24 daadwerkelijk heeft voldaan en dat zij dus een huurachterstand had van € 2.202,68. Dit betekent dat zij over 2014 de overeengekomen huurkosten niet volledig heeft voldaan en derhalve de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd was het aan haar toegekende voorschot huurtoeslag te herzien en op nihil te stellen.

Hoger beroep

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het voorschot huurtoeslag over 2014 heeft herzien en op nihil heeft gesteld, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij huurkosten heeft gemaakt. Ten onrechte is geen onderscheid gemaakt tussen het maken van kosten en het doen van uitgaven. Vereist is slechts dat er kosten worden gemaakt, niet dat die kosten ook onmiddellijk worden voldaan. Omdat zij in 2014 € 8.587,92 aan huur verschuldigd was, heeft zij kosten gehad en had zij reeds om die reden aanspraak op huurtoeslag. Daar doet niet aan af dat zij een bedrag van € 2.202,68 nog niet heeft betaald, aldus [appellante].

Wettelijk kader

4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep door de Afdeling

5. Niet in geschil is dat [appellante] een deel van de door haar in 2014 verschuldigde huurprijs niet onmiddellijk heeft voldaan. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag, of de Belastingdienst/Toeslagen om die reden in dit geval het voorschot huurtoeslag voor 2014 op nihil heeft kunnen stellen.

6. Artikel 1, aanhef en onder e, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) bepaalt dat huurtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk is in de kosten van het huren van een woning. Uit artikel 21, gelezen in verbinding met artikel 5, eerste lid, en artikel 1, aanhef en onder d, van de Wht volgt dat de hoogte van de huurtoeslag onder meer afhankelijk is van de huurprijs die verschuldigd is. Op de Wht is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing. In artikel 18, eerste lid, van die wet is bepaald dat een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen verstrekken die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

7. Uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 21, artikel 5, eerste lid, en artikel 1, aanhef en onder d, van de Wht volgt dat degene die aanspraak maakt op huurtoeslag, in de eerste plaats moet kunnen aantonen dat hij een huurprijs verschuldigd is.

Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden meebrengt dat degene die aanspraak op huurtoeslag maakt in beginsel de verschuldigde huurprijs daadwerkelijk ten tijde van of kort na het verstrijken van de periode waarop de betalingsverplichting betrekking heeft, moet voldoen. Dat laat evenwel onverlet dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan aanleiding bestaat om op dit uitgangspunt een uitzondering te maken. De vraag ligt voor of zich in deze zaak dergelijke omstandigheden voordoen.

8. [appellante] huurt sinds 29 november 2012 een sociale huurwoning aan het adres [locatie] te Amsterdam. Zij huurt deze woning van Woningstichting Eigen Haard. Ter zitting heeft [appellante] verklaard deze woning nog steeds te huren. Eigen Haard is bereid de uitkomst van de door [appellante] gevoerde procedures tegen de Belastingdienst/Toeslagen af te wachten. De huurprijs bedroeg in de maanden januari tot en met juni 2014 € 703,36 en in de maanden juli tot en met december 2014 € 727,96. Uit het door [appellante] overgelegde afschrift ‘Rekening courant cumulatief’ kan worden afgeleid dat Eigen Haard in 2014 bedragen van de rekening van [appellante] heeft geïncasseerd voor de door haar verschuldigde huur. Een deel van die betalingen is gestorneerd. Uit het afschrift valt tevens af te leiden dat [appellante] bedragen heeft overgemaakt aan Eigen Haard om door de storneringen ontstane achterstanden in de huurbetaling in te lopen. Uit het afschrift valt voorts af te leiden dat [appellante] in augustus 2014 een betalingsregeling is overeengekomen met Eigen Haard en dat zij in het kader daarvan betalingen heeft gedaan om de opgelopen betalingsachterstand in te lopen.

9. Niet in geschil is dat [appellante] de verschuldigde huurprijs niet volledig ten tijde van of uiterlijk kort na het verstrijken van de periode waar de betalingsverplichting betrekking op heeft, heeft voldaan. Naar het oordeel van de Afdeling betekent dat in dit geval evenwel niet dat [appellante] reeds daarom geen aanspraak kan maken op huurtoeslag. Van belang hierbij is dat niet in geschil is dat [appellante] in 2014 betalingen heeft gedaan aan Eigen Haard ter voldoening van de door haar verschuldigde huurprijs en dat zij, voor zover zij de verschuldigde huurprijs als gevolg van financiële problemen niet onmiddellijk heeft kunnen voldoen, een betalingsregeling heeft getroffen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat Eigen Haard een professionele verhuurder is waar [appellante] geen persoonlijke relatie mee heeft en zij de door haar gehuurde woning nog steeds bewoont, bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat Eigen Haard niet zal aandringen op volledige betaling van de verschuldigde huurprijs door [appellante]. Dat Eigen Haard toeziet op betaling blijkt uit de ‘Rekening courant cumulatief’ waarin steeds het verloop van betalingen en het nog openstaande saldo nauwkeurig zijn bijgehouden. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellante] de in 2014 verschuldigde huurprijs, voor zover zij die nog niet heeft betaald, niet meer verschuldigd is en dat het door haar ontvangen voorschot huurtoeslag voor 2014 niet juist wordt besteed. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich niet op het standpunt mogen stellen dat reeds omdat [appellante] de door haar verschuldigde huurprijs niet tijdig en volledig heeft voldaan, zij geen recht heeft op huurtoeslag. De slotsom is dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn in beroep ingenomen standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft dit standpunt ten onrechte gevolgd.

Het betoog slaagt.

Conclusie

10. Het hoger beroep is gegrond. De rechtbank heeft het besluit van 25 januari 2016 reeds vernietigd op gronden die in hoger beroep niet in geschil zijn. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit geheel in stand blijven.

Nieuw besluit

11. De herziening en het op nihil stellen van het voorschot huurtoeslag over het jaar 2014 berust niet op een deugdelijke motivering. De Belastingdienst/Toeslagen dient een nieuw besluit op bezwaar nemen.

Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

Proceskosten

12. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2016 in zaak nr. 16/1409, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 25 januari 2016, kenmerk BOB OH, geheel in stand blijven;

III. bepaalt dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling;

IV. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 124,00 (zegge: honderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Wieland
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017

502.


BIJLAGE

Wet op de huurtoeslag

Artikel 1

In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:

[…]

d. huurprijs: de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning;

e. huurtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van het huren van een woning;

[…].

Artikel 1a

1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.

[…].

Artikel 5

1. In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekenhuur: de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd, of, als dat lager is dan de huurprijs, een bedrag dat gelijk is aan de maximale huurprijsgrens, bedoeld in de krachtens de artikelen 10, eerste lid, en 12, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte daarover gestelde regels, […].

Artikel 21

1. De hoogte van de huurtoeslag wordt als volgt bepaald:

a. het deel van de rekenhuur boven de basishuur tot aan de kwaliteitskortingsgrens wordt voor 100 procent gesubsidieerd;

b. het deel van de rekenhuur boven de kwaliteitskortingsgrens tot aan de aftoppingsgrens wordt voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage gesubsidieerd;

c. het deel van de rekenhuur boven de aftoppingsgrens wordt voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage gesubsidieerd […].

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Artikel 1

Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.

Artikel 2

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:

[…];

h. tegemoetkoming: een financiële bijdrage van het Rijk op grond van een inkomensafhankelijke regeling;

[…].

Artikel 18

1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

[…].