Uitspraak 201605410/1/R3


Volledige tekst

201605410/1/R3.
Datum uitspraak: 8 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Almelo,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], en anderen,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Almelo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Bavinckel" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2016, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, bij monde van [appellant sub 2] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M.M. Weerink, L. Sneelenberg en M.T. Hendriks, zijn verschenen. Voorts is de Christelijke Gemeente Nederland (hierna: CGN), vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het bestemmingsplan is vastgesteld met het oog op de voornemens van CGN om op het Elhorsterveld/Groenpark aan de Almelosestraat, in het buitengebied tussen Almelo en Zenderen, een ontmoetingscentrum met bijbehorende voorzieningen te realiseren voor de leden van haar geloofsgemeenschap. Daarnaast omvat dit bestemmingsplan de planologische kaders voor het reeds bestaande hoveniersbedrijf van Oude Wesselink aan de Almelosestraat 9.

CGN is momenteel nog gevestigd aan de Bavinkelsweg 4/6 te Almelo. Aan deze gronden is met het oog op de verplaatsing van het ontmoetingscentrum in het plan een agrarische bestemming toegekend.

2. [appellant sub 1] woont naast het plangebied. Hij kan zich niet met het plan verenigen voor zover daarin de bouw van een bedrijfswoning mogelijk wordt gemaakt.

[appellant sub 2] en anderen wonen allen in de omgeving van het plangebied. Zij richten zich tegen het plan voor zover dat de door CGN voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt. Daarnaast richten zij zich tegen het plan voor zover dat voorziet in bouwmogelijkheden voor het hoveniersbedrijf.

Ontvankelijkheid

3. De raad betoogt dat het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover dat is ingesteld door een aantal appellanten, niet-ontvankelijk is om reden dat deze appellanten geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Daartoe voert de raad aan dat deze appellanten op te grote afstand van de gronden met de bestemming "Groen" en de aanduiding "sportveld" wonen en de ontwikkeling voor het overige op de Almelosestraat is georiënteerd. Daarnaast hebben appellanten vanwege de boscompensatieverplichting geen zicht op de locatie en wordt de ontwikkeling aan de oostzijde op de Almelosestraat ontsloten, aldus de raad.

Wat betreft het belang van [appellant sub 1] betoogt de raad dat zijn woning op een afstand van 100 meter van de voorziene bedrijfswoning staat en dat beide woningen van elkaar zullen worden gescheiden door een brede bosstrook, zodat ook [appellant sub 1] geen belanghebbende is bij het door hem bestreden plandeel.

3.1. Anders dan de raad betoogt, betekent de omstandigheid dat het ontmoetingscentrum en de bijbehorende voorzieningen, waaronder een sportveld, aan het zicht zullen worden onttrokken door bosschages niet dat [appellant sub 2] en anderen geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Deze bosschages zijn voorzien binnen het plangebied op gronden met een voorheen agrarische bestemming. De aanleg en instandhouding hiervan is als voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen. Het betoog van [appellant sub 2] en anderen strekt ertoe dat de gronden een agrarische bestemming houden. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat zij gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden als gevolg van het gebruik van het sportveld en de verkeersbewegingen die verband houden met de ontwikkeling. Bovendien woont een aantal appellanten binnen een afstand van 100 meter van het plangebied. Naar het oordeel van de Afdeling zijn [appellant sub 2] en anderen dan ook belanghebbenden bij het bestreden besluit. Dit geldt eveneens voor [appellant sub 1], die binnen 100 meter van het door hem bestreden plandeel woont. Het betoog faalt.

Toetsingskader

4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Procedurele aspecten

5. [appellant sub 2] en anderen betogen dat niet op de juiste wijze kennis is gegeven van de terinzagelegging van het ontwerpplan en het vastgestelde plan. Bij de kennisgeving van terinzagelegging in het huis-aan-huisblad ontbreekt de mededeling dat er zienswijzen over het ontwerpplan naar voren kunnen worden gebracht. Daarnaast ontbreekt in de kennisgeving van terinzagelegging van het vastgestelde plan in het huis-aan-huisblad de rechtsmiddelenvoorlichting.

5.1. De raad stelt dat hij op 10 februari 2015 de Verordening elektronische kennisgeving gemeente Almelo (hierna: de Verordening) heeft vastgesteld. Op grond van de Verordening wordt de voorgeschreven kennisgeving van terinzagelegging van een ontwerpplan gepubliceerd in het elektronisch gemeenteblad. Daarnaast wordt in het Almelo’s Weekblad een minimale weergave van de publicatie gezet, waarbij tevens wordt vermeld waar de exacte juridische teksten te vinden zijn.

5.2. Artikel 2:14, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch."

Artikel 1, eerste lid, van de Verordening luidt: "Het is mogelijk berichten van het gemeentebestuur die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, uitsluitend elektronisch te verzenden, tenzij een wettelijk voorschrift zich daartegen verzet. De verzending geschiedt door plaatsing in het elektronisch gemeenteblad. Daarnaast kan tot andere wijzen van kennisgeving worden overgegaan."

Het derde lid luidt: "Onder berichten worden in elk geval verstaan kennisgevingen van ontwerpbesluiten, besluiten, aanvragen en meldingen."

5.3. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat in de kennisgeving van terinzagelegging van het vastgestelde plan in strijd met artikel 3:45 van de Awb de rechtsmiddelenvoorlichting ontbreekt, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit. Deze mogelijke onregelmatigheid kan om deze reden geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

5.4. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat de kennisgeving van terinzagelegging van het ontwerpplan in strijd met artikel 3:12 van de Awb heeft plaatsgevonden, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4676) kan een kennisgeving via het internet een geschikte wijze van kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb zijn. Ingevolge artikel 2:14, tweede lid, en artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, gelezen in onderlinge samenhang, dient van een ontwerpbesluit echter op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, kennis te worden gegeven, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

In dit geval is in de Verordening, en daarmee bij wettelijk voorschrift, bepaald dat het mogelijk is berichten van het gemeentebestuur die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, uitsluitend elektronisch te verzenden door plaatsing in het elektronisch gemeenteblad. Deze Verordening is op 14 februari 2015 en daarmee voor de datum van kennisgeving van terinzagelegging van het desbetreffende ontwerpbesluit bekendgemaakt en dus hierop van toepassing. De kennisgeving van terinzagelegging van het ontwerpplan in het elektronisch gemeenteblad van 7 oktober 2015 heeft de in artikel 3:12 van de Awb bedoelde inhoud. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de kennisgeving van terinzagelegging van het ontwerpplan in strijd met artikel 3:12 van de Awb heeft plaatsgevonden.

Het betoog faalt.

6. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de kennisgeving van terinzagelegging niet alleen in het Almelo’s Weekblad, maar ook in de Bornse Courant had moeten plaatsvinden, nu het plangebied slechts van het grondgebied van de gemeente Borne wordt gescheiden door een zandweggetje en een aantal omwonenden dus in de gemeente Borne woont. Daarnaast behoorden de gronden in het plangebied tot 2001 tot de gemeente Borne.

6.1. De raad stelt dat er over het plan contact is geweest met de gemeente Borne en Twence B.V. en dat in de directe omgeving van het plangebied geen personen woonachtig zijn die in de gemeente Borne wonen en die door deze ontwikkeling in hun belangen kunnen worden geschaad.

6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2972) volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wro (Kamerstukken II 2002/03, 28 916, nr. 3, blz. 28) dat de wetgever bij bestemmingsplannen, gelet op de aard en impact daarvan, naast hetgeen ingevolge de artikelen 3:12 en 3:42 van de Awb is vereist, in artikel 3.8, eerste en derde lid, van de Wro als aanvullende voorwaarde heeft gesteld dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, respectievelijk artikel 3:42, tweede lid, van de Awb eveneens in de Staatscourant moet worden geplaatst en voorts langs elektronische weg dient te geschieden. Aan deze verplichting ligt blijkens de geschiedenis van totstandkoming ten grondslag dat de Staatscourant, die thans elektronisch beschikbaar is, een bron betreft die breed toegankelijk en kenbaar is en waarmee op geschikte wijze kan worden kennis gegeven van een ontwerpbestemmingsplan en het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, zodat particulieren, bedrijven en instanties die op bovengemeentelijk niveau opereren, hiervan kennis kunnen nemen. Niet in geschil is dat de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit langs elektronische wijze is geschied en op 7 oktober 2015 in de Staatscourant is geplaatst. De Afdeling overweegt dat niet uit enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel de verplichting volgt dat in het onderhavige geval eveneens een kennisgeving in een dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad in de gemeente Borne had moeten plaatsvinden. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding voor een dergelijk oordeel ten aanzien van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, nog daargelaten dat een onregelmatigheid van na het bestreden besluit niet zou kunnen leiden tot vernietiging van dat besluit. Het betoog faalt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

7. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de ladder voor duurzame verstedelijking ten onrechte niet is toegepast. Volgens [appellant sub 2] en anderen is daarom niet aangetoond dat het plan voorziet in een actuele regionale behoefte.

7.1. De Afdeling stelt vast dat in paragraaf 4.1.2 van de plantoelichting staat beschreven dat aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan. Het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet is toegepast, mist daarom feitelijke grondslag. [appellant sub 2] en anderen hebben verder niet onderbouwd waarom het standpunt van de raad dat het plan voorziet in een actuele regionale behoefte onjuist is. Het betoog faalt.

Milieuzones, risico’s en externe veiligheid

8. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat het plangebied ligt binnen de milieucontouren van de vuilstortlocatie Elhorst/Vloedbelt. Volgens hen dient een afstand van 250 meter te worden aangehouden vanaf de teen van de stort tot aan woonbebouwing of daarmee gelijk te stellen activiteiten. Daarnaast betogen zij dat er geen rekening is gehouden met de plannen van Twence B.V. om een mestverwerkings- en vergistingsinstallatie met een capaciteit van 250.000 ton per jaar te realiseren op korte afstand van de nieuwe ontwikkeling. Een dergelijk bedrijf kan volgens hen worden ingedeeld in milieucategorie 5.2, zodat de ontwikkeling binnen de aanbevolen richtafstand tot deze bedrijvigheid is voorzien.

8.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

8.2. De in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitseis staat in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond. Voor [appellant sub 2] en anderen gaat het immers om het belang dat hun percelen gevrijwaard blijven van de invloed van de ontwikkeling zoals in het plan voorzien. De veiligheid en de milieusituatie ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling zijn geen belangen waarvoor [appellant sub 2] en anderen bescherming zoeken. Daarom strekken de door [appellant sub 2] en anderen ingeroepen regels niet tot de bescherming van hun belangen.

Voor zover [appellant sub 2] en anderen betogen dat het relativiteitsvereiste in dit geval niet van toepassing is omdat het plan een relatie heeft met de eerder voor het gebied genomen besluiten, overweegt de Afdeling dat het thans bestreden besluit bekend is gemaakt na de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht op 1 januari 2013, zodat artikel 8:69a van de Awb op dit besluit van toepassing is.

9. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat een aantal van hen gronden in de omgeving van het plangebied heeft die gebruikt worden voor het hobbymatig weiden van dieren en het inbrengen van mest. Met een stanknorm is geen rekening gehouden. Daarnaast wijzen zij op het risico van de verspreiding van dierziekten.

9.1. De raad betoogt dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het plan op deze grond. Voorts stelt de raad dat sprake zal zijn van incidentele bemesting en dat dit geen reden vormt om niet mee te werken aan het initiatief.

9.2. Wat betreft het betoog van de raad dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het besluit op deze grond, overweegt de Afdeling als volgt. Het belang van [appellant sub 2] en anderen is gelegen in een ongestoorde voortzetting van het gebruik van de naastgelegen gronden voor het weiden van dieren. Normen die betrekking hebben op hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist, beschermen zowel het belang van de gebruikers van het ontmoetingscentrum en de bijbehorende voorzieningen als de belangen van omwonenden bij voortzetting van hun activiteiten in de directe omgeving van het plangebied. Voor zover [appellant sub 2] en anderen wijzen op de milieugevolgen die ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling kunnen worden ondervonden vanwege haar activiteiten, beroepen zij zich dan ook op normen die mede tot bescherming van hun belangen strekken. Het betoog van de raad faalt.

9.3. Voor zover [appellant sub 2] en anderen zich hebben beroepen op wettelijke geurnormen, overweegt de Afdeling dat de door hen bedoelde geurnormen geen betrekking hebben op het hobbymatig weiden van vee. Aangezien sprake is van het hobbymatig weiden van vee, bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het door [appellant sub 2] en anderen aangevoerde volksgezondheidsaspect nadrukkelijker in zijn afweging had moeten betrekken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het naast elkaar bestaan van de nieuwe ontwikkeling en het bestaande hobbymatig weiden van dieren ruimtelijk aanvaardbaar is. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat tussen het voorziene sportveld en de door [appellant sub 2] en anderen bedoelde agrarische gronden op grond van een voorwaardelijke verplichting bebossing met een breedte van 50 meter dient te worden aangelegd. Het betoog faalt.

De Kaderstelling en de Uitgangspunten

10. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de door de raad op 10 juli 2012 vastgestelde Kaderstelling Landelijk Gebied Almelo (hierna: de Kaderstelling) en de door de raad op 4 december 2012 op basis van de Kaderstelling voor deze ontwikkeling vastgestelde ruimtelijke uitgangspunten (hierna: de Uitgangspunten).

11. De Kaderstelling luidt als volgt:

"Besloten is:

1. de volgende richtinggevende kaders vast te stellen voor het landelijk gebied:

a) Het landelijk gebied is in principe primair bestemd voor de uitoefening van de agrarische sector

b) Nieuwe initiatieven mogen de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven niet hinderen

c) De groene longen worden gevrijwaard van verder oprukkende verstedelijking

d) Nieuwe initiatieven die:

i. niet binnenstedelijk zijn op te lossen;

ii. of van oorsprong al in het gebied aanwezig zijn;

kunnen eventueel worden ingepast, indien enerzijds, met behulp van het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving de aanwezige kwaliteit in het gebied wordt versterkt, anderzijds, nieuwe initiatieven niet leiden tot significante verzwaring van activiteiten zoals verkeersstromen, welke aanleiding kunnen zijn voor aanpassing van de openbare infrastructuur of toeneming van verkeersonveiligheid met behulp van het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving de aanwezige ruimtelijke kwaliteit in het gebied wordt versterkt.

2. het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving over te nemen als toetsingsinstrument voor nieuwe initiatieven in het landelijk gebied."

12. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat niet wordt voldaan aan de Kaderstelling, nu van de agrarische bestemming uit het vorige plan wordt afgeweken.

12.1. In de toelichting op de Kaderstelling staat dat hiermee niet is beoogd andere soorten van bedrijvigheid of nevenactiviteiten, al dan niet in combinatie met een agrarisch bedrijf, uit te sluiten. Voorts staat in de toelichting op de Kaderstelling dat nieuwe ontwikkelingen geen belemmeringen mogen opleveren voor een goede bedrijfsvoering van de agrarische sector. Dat betekent dat onder meer rekening dient te worden gehouden met de diverse milieuzoneringen zoals die ter plekke en/of in de omgeving voor de nieuwe ontwikkeling gelden. Gelet hierop volgt de Afdeling [appellant sub 2] en anderen niet in hun betoog dat de omstandigheid dat een niet-agrarische ontwikkeling is voorzien op gronden waaraan in het voorheen geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming was toegekend, betekent dat het plan om deze reden niet in overeenstemming met de Kaderstelling is. Het betoog faalt.

13. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat de gronden weliswaar niet officieel in een groene long liggen, maar dat zij feitelijk wel als groene long fungeren en een buffer vormen tussen twee stedelijke gebieden, namelijk Zenderen en Almelo.

13.1. Vast staat dat de ontwikkeling niet is voorzien in een groene long als bedoeld in de Kaderstelling. Naar het oordeel van de Afdeling is het standpunt van de raad dat de voorwaarde geen betrekking heeft op de in het plan betrokken gronden, dan ook juist. Het betoog faalt.

14. [appellant sub 2] en anderen betogen dat niet is gemotiveerd dat het ontmoetingscentrum niet binnenstedelijk is op te lossen. Zij wijzen op de toelichting op de Kaderstelling waarin staat dat als een nieuw niet-agrarisch bedrijf zich wil vestigen in het landelijk gebied, dit geen optie zal zijn aangezien er voldoende oppervlakte aan bedrijventerrein beschikbaar is waarop het niet-agrarische bedrijf zich zal kunnen vestigen. Zij voeren verder aan dat de reden dat de ontwikkeling op deze locatie mogelijk wordt gemaakt, louter is gelegen in de omstandigheden dat CGN de eigendom van deze gronden heeft en dat het gemeentebestuur zich contractueel heeft verbonden om mee te werken aan deze ontwikkeling. Dat het initiatief niet binnenstedelijk op te lossen is, wordt ook niet inhoudelijk onderbouwd, aldus [appellant sub 2] en anderen.

Daarnaast betogen [appellant sub 2] en anderen dat het standpunt van de raad dat het initiatief van oorsprong al in het gebied aanwezig is, onjuist is. Zij voeren hiertoe aan dat de huidige locatie van CGN in de stadsrand van Almelo ligt en dat de nieuwe locatie van CGN is voorzien in het buitengebied. Zij voeren verder aan dat het bebouwde oppervlak op de huidige locatie van CGN 450 m2 op een terrein van ongeveer 5 ha bedraagt. Het plan voorziet in een bebouwd oppervlak van 4.710 m2 op een terrein van ongeveer 10 ha. Onder deze omstandigheden is volgens [appellant sub 2] en anderen geen sprake van een verplaatsing, maar van een nieuwe ontwikkeling in het landelijk gebied. Daarnaast is de ontwikkeling voorzien op gronden die voorheen een agrarische bestemming hadden en die niet bebouwd waren. Voor zover de raad wat betreft de bebouwingsgraad een vergelijking maakt met eerdere voornemens in het plangebied, wijzen [appellant sub 2] en anderen erop dat de hiervoor genomen besluiten door de Afdeling zijn vernietigd. De verstening van dit deel van het buitengebied kan dan ook niet worden gerechtvaardigd door te wijzen op de eerdere besluiten ten aanzien van dit gebied, aldus [appellant sub 2] en anderen.

14.1. In de toelichting op de Kaderstelling staat dat de voorwaarde geldt dat het initiatief niet binnenstedelijk oplosbaar is. Daarbij wordt als voorbeeld genoemd dat een nieuw niet-agrarisch bedrijf zich niet kan vestigen in het landelijk gebied, aangezien voldoende bedrijventerrein beschikbaar is waarop zich niet-agrarische bedrijven kunnen vestigen. Het bestreden plan maakt echter geen bedrijvigheid, maar een maatschappelijke functie met onder meer een sportveld mogelijk. Uit de toelichting op de Kaderstelling volgt niet dat ook dergelijke functies op een bedrijventerrein dienen te worden voorzien. De Afdeling acht het standpunt van de raad dat de Kaderstelling niet voorschrijft dat de ontwikkeling op een bedrijventerrein dient te worden gerealiseerd, dan ook juist.

De raad heeft voorts uiteengezet dat de ontwikkeling, vanwege de omvang van de beoogde sport- en spelactiviteiten en het aantal leden, veel ruimte vraagt. Volgens de raad zijn in bestaand stedelijk gebied geen locaties beschikbaar die, naast de ruimtevraag van CGN, voldoen aan de overige locatiespecifieke kenmerken, zoals een goede bereikbaarheid. [appellant sub 2] en anderen hebben geen concrete binnenstedelijke locaties genoemd waar het initiatief gerealiseerd zou kunnen worden. Het aangevoerde bevat dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het standpunt van de raad dat het ontmoetingscentrum met bijbehorende voorzieningen niet binnenstedelijk is op te lossen, onjuist is.

Gelet hierop en nu de eisen in artikel 1, onder d, van de Kaderstelling niet cumulatief zijn, hoeft het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat betrekking heeft op het standpunt van de raad dat het initiatief van oorsprong in het gebied aanwezig is, geen bespreking.

Het betoog faalt.

15. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de ontwikkeling niet leidt tot een versterking van de aanwezige kwaliteit in het gebied. Hiertoe voeren zij aan dat het plan mogelijk maakt dat op onbebouwde agrarische gronden in het buitengebied maximaal 4.710 m2 aan bebouwing wordt gerealiseerd en dat daarnaast ook sportvelden en een parkeerterrein worden aangelegd. Zij wijzen er verder op dat de agrarische gronden reeds als groene bufferzone dienen en dat een landschappelijke inpassing daar niets aan bijdraagt. Verder voeren zij aan dat het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (hierna: het Werkboek) aan de nieuwvestiging van een maatschappelijke functie in het landelijk gebied in de weg staat, aangezien de nieuwvestiging van een maatschappelijke functie daarin niet wordt beschreven. Ook is het Werkboek niet bedoeld als toetsingsinstrument voor een verzwaring van activiteiten, aldus [appellant sub 2] en anderen. Verder wijzen zij op de ligging van de nieuwe ontwikkeling naast de ecologische verbindingszone De Doorbraak, een nieuw gegraven beek tussen de Bornse Beek en de Regge. Volgens hen vormt het plan een zware aanslag op de ecologische zones van De Doorbraak, aangezien het gebruik van de sportvelden tot verstoring van alle fauna in deze ecologische zone zal leiden.

Verder voeren zij in dit verband aan dat het plan in strijd met het Streekplan Twente is vastgesteld. Volgens hen voorziet het Streekplan in de inrichting van een robuuste groene zone tussen Almelo en Borne en mogen in deze zone geen stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden. Daarnaast is het plan in strijd met de Visie Stadsranden Netwerkstad Twente vastgesteld. Op grond van dit beleid dient het deel van het buitengebied tussen Almelo en Borne te worden ontwikkeld tot groene long in het stedelijk netwerk.

15.1. Wat betreft het Streekplan Twente heeft de raad toegelicht dat dit in 2009 is vervangen door de Omgevingsvisie en wat betreft de Visie Stadsranden Netwerkstad Twente heeft de raad toegelicht dat hij dit document niet tot zijn beleid heeft gemaakt. [appellant sub 2] en anderen hebben deze toelichting niet weersproken. Daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd hiermee is vastgesteld.

De Afdeling stelt vast dat de ontwikkeling op basis van een voorwaardelijke verplichting landschappelijk dient te worden ingepast overeenkomstig bijlage 1 bij de planregels. Weliswaar leidt de op basis van het Werkboek ontwikkelde landschappelijke inpassing ertoe dat het landschap ter plaatse een verandering zal ondergaan, maar naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze verandering ruimtelijk aanvaardbaar is. Als gevolg van de landschappelijke inpassing zullen het ontmoetingscentrum en de bijbehorende voorzieningen aan het zicht van de omwonenden worden onttrokken. Daarnaast volgt uit bijlage 1 bij de planregels dat de landschappelijke inpassing in samenhang met De Doorbraak is ontwikkeld. Hierbij heeft de raad toegelicht dat De Doorbraak geen stiltegebied is, maar tevens dient ten behoeve van recreatie. In zoverre bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de aanwezigheid van De Doorbraak onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken. Anders dan [appellant sub 2] en anderen betogen, betekent de omstandigheid dat de ontwikkeling niet uitdrukkelijk in het Werkboek wordt beschreven, voorts niet dat deze ontwikkeling niet mogelijk is. In deel 1, paragraaf 2, van het Werkboek staat immers dat het Werkboek slechts richtinggevende aanbevelingen en referenties bevat voor de toepassing bij de behandeling en beoordeling van initiatieven. Het vormt derhalve geen bindend kader voor de voorbereiding en vaststelling van het bestemmingsplan.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en dat het besluit in zoverre in overeenstemming met de Kaderstelling is. Het betoog faalt.

16. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een significante verzwaring van activiteiten zoals verkeersstromen, welke aanleiding kunnen zijn voor aanpassing van de openbare infrastructuur of toename van de verkeersonveiligheid. Uit de plantoelichting volgt dat sprake zal zijn van een bezoekersaantal van ongeveer 70.000 leden per jaar. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt tot welke toename van de verkeersdruk dit zal leiden, aldus [appellant sub 2] en anderen. Daarnaast is een deel van het omliggende wegennet, zoals de Grote Bavenkelsweg, volgens hen ongeschikt voor een forse toename van verkeer en zal sprake zijn van piekbelastingen op het omliggende wegennet. De toename van het verkeer zal bovendien negatieve neveneffecten hebben als stank, geluid, stof, risico en veiligheid en daarmee tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat leiden.

16.1. De raad heeft aan zijn besluit het door de Regionale Uitvoeringsdienst Twente opgestelde advies "Almelosestraat; toename geluid door nieuwe ontwikkelingen" van 12 januari 2016 (hierna: RUT-advies) ten grondslag gelegd. Hierin is uitgewerkt dat de Almelosestraat, waarop de ontwikkeling zal worden ontsloten, volgens de Verkeersmilieukaart 2012 een verkeersintensiteit van 10.014 motorvoertuigbewegingen per etmaal (hierna: mvt/etm) heeft. De ontwikkeling leidt op maandagen tot en met zaterdagen tot gemiddeld 252 extra mvt/etm in de avonduren. Op zondagen zal sprake zijn van gemiddeld 380 extra mvt/etm. Gemiddeld per weekdag komt dit op 216 mvt/etm in de avondperiode en 54 mvt/etm in de dagperiode. Als gevolg van deze verkeerstoename, in samenhang met de verkeerstoename als gevolg van de heropening van de stortplaats, neemt de geluidbelasting op 10 meter van de Almelosestraat met ongeveer 0,23 dB toe.

Wat betreft de afwikkeling van het verkeer heeft de raad toegelicht dat het verkeer van de ontwikkeling over de zuidelijke parallelweg van de Almelosestraat wordt afgewikkeld en dus nauwelijks sprake zal zijn van extra verkeer over de Grote Bavenkelsweg, waarlangs de meeste appellanten woonachtig zijn. De omliggende verkeersstructuur, in het bijzonder de zuidelijke parallelweg langs de Almelosestraat, is volgens de raad voldoende gedimensioneerd om het huidige en toekomstige aantal verkeersbewegingen veilig en eenvoudig af te kunnen wikkelen en de ontwikkeling brengt dan ook niet met zich dat aanpassingen aan de verkeersstructuur benodigd zijn. Voorts heeft de raad toegelicht dat sprake is van een verplaatsing van het ontmoetingscentrum, zodat in de huidige situatie op de Grote Bavenkelsweg al verkeer ten behoeve van het ontmoetingscentrum van CGN rijdt.

16.2. Anders dan [appellant sub 2] en anderen aan hun betoog ten grondslag hebben gelegd, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende inzichtelijk gemaakt tot welke toename van het verkeer de ontwikkeling zal leiden. Op basis daarvan heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een significante verzwaring van de activiteiten wat betreft de toename van verkeersstromen. De Afdeling deelt dan ook het standpunt van de raad dat het besluit in zoverre in overeenstemming met de Kaderstelling is.

Wat betreft de toename van de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai volgt uit het RUT-advies dat deze 0,23 dB bedraagt langs de Almelosestraat. Voorts staat in paragraaf 5.3 van de plantoelichting dat met behulp van de NIBM-tool is berekend dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toename van het verkeer op de Almelosestraat niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de omwonenden van de Almelosestraat. Nu de Afdeling aannemelijk acht dat de gevolgen van de verkeerstoename zich in veel mindere mate zullen voordoen langs de Grote Bavenkelsweg, ziet de Afdeling geen aanleiding om ten aanzien van het woon- en leefklimaat van omwonenden langs de Grote Bavenkelsweg anders te oordelen.

Het betoog faalt.

17. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan in strijd is met een aantal van de door de raad op 4 december 2012 vastgestelde ruimtelijke uitgangspunten. Het betreft de uitgangspunten:

nr. 6: de milieuzones vanwege Urenco en de vuilstortlocatie E/V dienen zorgvuldig te worden ingepast.

nr. 7: Er dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de bestaande woningen in de directe omgeving van het plangebied.

nr. 9: Het bebouwd oppervlak van de functies zal in het bestemmingsplan maximaal 6.500 m2 mogen bedragen.

nr. 12: Binnen het park zijn sport en spel activiteiten ten behoeve van de daar aanwezige functies toegestaan.

Hiertoe voeren zij aan dat de ontwikkeling, waaronder de sport- en spelactiviteiten, in de milieuzones vanwege Urenco en de vuilstortlocatie Elhorst/Vloedbelt zijn voorzien, zodat geen sprake is van zorgvuldige inpassing. Daarnaast worden de woningen aan de Almelosestraat 15 en 17 aan drie zijden omsloten door de ontwikkeling, zodat het woon- en leefklimaat ter plaatse van die woningen in onaanvaardbare mate wordt aangetast. Verder is het uitgangspunt dat het bebouwd oppervlak maximaal 6.500 m2 mag bedragen onjuist, nu deze oppervlakte is gebaseerd op een oud voornemen op grond waarvan in het plangebied ook zorgwoningen zouden worden gerealiseerd. Daarnaast is hiervoor ten onrechte een vergelijking gemaakt met eerdere in het plangebied voorziene ontwikkelingen, die echter nooit rechtskracht hebben gekregen door uitspraken van de Afdeling.

17.1. Wat betreft de ruimtelijke uitgangspunten nr. 6 en nr. 12 verwijst de Afdeling naar hetgeen zij hiervoor onder 8.2 daarover heeft overwogen. Hieruit volgt dat deze ruimtelijke uitgangspunten niet strekken tot de bescherming van de belangen van [appellant sub 2] en anderen. Wat betreft het ruimtelijke uitgangspunt nr. 7 verwijst de Afdeling naar hetgeen zij hiervoor onder 16.2 heeft overwogen. Hieruit volgt dat de raad de belangen van de omwonenden in zijn afweging heeft betrokken en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontwikkeling geen onaanvaardbare gevolgen voor hen heeft. Wat betreft het ruimtelijke uitgangspunt nr. 9 stelt de Afdeling vast dat ingevolge artikel 7, lid 7.2.1, onder d, van de planregels het gezamenlijke brutovloeroppervlakte van bebouwing maximaal 4.200 m2 mag bedragen, met uitzondering van de bedrijfswoning. Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het standpunt van de raad dat het plan in overeenstemming is met de Uitgangspunten, onjuist is.

Het betoog faalt.

De bedrijfswoning

18. [appellant sub 1] kan zich niet met het plan verenigen voor zover het de bouw van een bedrijfswoning mogelijk maakt. Hij betoogt dat artikelen 2.1.2 tot en met 2.1.6 van de Omgevingsverordening alsmede de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel in de weg staan aan de bouw van een nieuwe woning op deze locatie. Hij betoogt voorts dat de bedrijfswoning is toegestaan zonder dat er onderzoek is gedaan naar de noodzaak van een bedrijfswoning. De motivering dat een bestaand recht van de oude locatie naar de nieuwe locatie wordt meegenomen, vormt volgens [appellant sub 1] geen deugdelijke ruimtelijke motivering. Ook de motivering van de gemeente dat de omvang en ligging van het terrein toezicht verlangen kan het besluit volgens hem niet dragen, aangezien het gaat om een gebied ingericht voor natuur, bos, parkeren, sportvelden en verenigingsgebouwen, welke functies in andere situaties ook geen beheerderswoning nodig hebben. Verder maakt [appellant sub 1] een vergelijking met andere plannen binnen de gemeente, waarvoor wel geldt dat het oprichten van een bedrijfswoning uit een oogpunt van bedrijfsvoering noodzakelijk dient te zijn.

18.1. Wat betreft de gestelde strijd met de Omgevingsverordening overweegt de Afdeling dat in paragraaf 4.2 van de plantoelichting voor de gehele ontwikkeling uiteen is gezet dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Omgevingsverordening. Nu de bedrijfswoning onderdeel is van deze ontwikkeling en de ruimtelijke kwaliteit, waarop de door [appellant sub 1] genoemde artikelen 2.1.2 tot en met 2.1.6 van de Omgevingsverordening betrekking hebben, wordt bepaald door de ontwikkeling als geheel, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft de bedrijfswoning is vastgesteld in strijd met voormelde artikelen uit de Omgevingsverordening.

Wat betreft de gestelde strijd met de Omgevingsvisie overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. De raad heeft het genoemde provinciaal beleid in de besluitvorming betrokken, hetgeen blijkt uit hetgeen hierover in paragraaf 4.2 van de plantoelichting is verwoord. Daarnaast volgt uit de door [appellant sub 1] aangehaalde passages niet dat de Omgevingsvisie in de weg staat aan de bouw van een bedrijfswoning op deze locatie.

De raad heeft voorts uiteengezet dat gelet op de grootte van het perceel en de ligging aan de rand van de stad, noodzaak bestaat tot het houden van toezicht op het terrein, zowel gedurende de openingstijden als daarbuiten. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Daarbij is van belang dat sprake is van de verplaatsing van een bestaande bedrijfswoning, nu de achterblijvende bedrijfswoning in het bestreden plan is wegbestemd en aannemelijk is dat de nieuwe eigenaar Urenco tot de sloop daarvan zal overgaan.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid en integriteitsbeoordeling

19. [appellant sub 2] en anderen wijzen erop dat in recente publicaties in landelijke media negatief wordt bericht over de initiatiefnemers van de ontwikkeling. De raad had dan ook een integriteitsbeoordeling in het kader Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) moeten laten opstellen alvorens het plan vast te stellen.

[appellant sub 2] en anderen verzoeken de Afdeling alsnog deze integriteitsbeoordeling te laten opstellen.

19.1. Wat betreft de door [appellant sub 2] en anderen bedoelde publicaties in landelijke media, stelt de Afdeling vast dat deze publicaties dateren van na de vaststelling van het bestreden besluit. Reeds hierom ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan om deze reden niet uitvoerbaar is dan wel nader onderzoek had moeten instellen naar de uitvoerbaarheid. Het betoog faalt.

Het hoveniersbedrijf

20. Het bestemmingsplan heeft eveneens betrekking op het hoveniersbedrijf aan de Almelosestraat 9. Dit bedrijf was hier al toegelaten op grond van een in 2006 verleende binnenplanse vrijstelling van het vorige plan. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat het hoveniersbedrijf hier weliswaar nog steeds zijn activiteiten uitoefent, maar dat van de op 25 juli 2006 verleende bouwvergunning voor de bouw van een hoveniersgebouw met tuinhoutopslag nooit gebruik is gemaakt. Aan alle voorwaarden voor de intrekking van deze vergunning wordt voldaan, zodat het gemeentebestuur van deze bevoegdheid gebruik had moeten maken, aldus [appellant sub 2] en anderen. In de omstandigheid dat van de bouwvergunning gedurende 10 jaar geen gebruik is gemaakt, had de raad volgens hen aanleiding moeten zien om de vergunde bebouwing niet als zodanig te bestemmen. Door gedurende een lange periode geen gebruik te maken van de bouwvergunning is volgens [appellant sub 2] en anderen immers gebleken dat het hoveniersbedrijf geen belang heeft bij deze bouwmogelijkheden.

[appellant sub 2] en anderen verzoeken de Afdeling de desbetreffende bouwvergunning in te trekken.

20.1. De raad stelt dat over het intrekken van de bouwvergunning al een procedure is gevoerd en dat de rechtbank Overijssel bij uitspraak van 18 februari 2015 de afwijzing van het verzoek tot intrekking van de bouwvergunning in stand heeft gelaten. Daarnaast heeft het hoveniersbedrijf laten weten nog gebruik te willen maken van de vergunning.

20.2. De Afdeling overweegt dat het uitgangspunt dat een bestaand legaal bouwwerk in beginsel bij de vaststelling van een bestemmingsplan als zodanig dient te worden bestemd, ook geldt voor een bouwwerk dat weliswaar nog niet is opgericht, maar wel onherroepelijk is vergund. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als een dienovereenkomstige bestemming op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Dat van een bouwvergunning gedurende een langere periode geen gebruik is gemaakt, betekent op zichzelf niet dat de bouwmogelijkheden op grond van deze vergunning niet langer in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de bouwmogelijkheden op het perceel niet langer in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft het vergunde dan ook in redelijkheid als zodanig kunnen bestemmen.

Het betoog faalt.

20.3. Voor zover [appellant sub 2] en anderen hebben verzocht de bouwvergunning in te trekken, overweegt de Afdeling dat dit verzoek een eigen procedure kent en niet voor behandeling in het kader van deze planprocedure in aanmerking komt.

Conclusie en proceskosten

21. De beroepen zijn ongegrond.

22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Pans w.g. Boer
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017

745.