Uitspraak 201509399/1/A1


Volledige tekst

201509399/1/A1.
Datum uitspraak: 8 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Maria Hoop, gemeente Echt-Susteren,
appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2015 heeft het college opnieuw aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor een loods en een berging met put op het perceel [locatie 1] te Maria Hoop (hierna: het perceel).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college en [vergunninghouder] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M. Smits, rechtsbijstandverlener, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Pietermans en B.G.J. Knubben, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. D. van de Weerdt, rechtsbijstandverlener, verschenen.

Overwegingen

1. [vergunninghouder] heeft op 30 november 2012 een aanvraag ingediend voor het legaliseren van een reeds gebouwde berging met een oppervlakte van 28,37 m2 met een put en een loods van 71,33 m2. Het college heeft hiervoor bij besluit van 17 januari 2013 een omgevingsvergunning verleend, maar dit besluit heeft de Afdeling bij uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3488, vernietigd. De Afdeling heeft in die uitspraak bepaald dat tegen het door het college nieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

Bij besluit van 22 december 2015 heeft het college voor de loods en de put een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Voor de loods heeft het college tevens met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, in verbinding met artikel 4, eerste lid, aanhef en eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo verleend. Bij dit besluit heeft het college zich voorts op het standpunt gesteld dat voor de berging en de eveneens op het perceel aanwezige garage geen omgevingsvergunning is vereist. Verder gaat het college ervan uit dat ook voor de op het perceel aanwezige aanbouw aan de woning geen omgevingsvergunning is vereist.

[appellant] woont op het aangrenzende perceel [locatie 2] en kan zich niet met het besluit van 22 december 2015 verenigen.

2. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Echt-Susteren" de bestemming "Wonen".

In artikel 19.2 van de planregels is bepaald dat op het perceel bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 100 m².

Uit artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo volgt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk, en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Uit artikel 2, aanhef en derde lid, onder f, onder 3°, van bijlage II van het Bor, zoals dat gold ten tijde van belang, volgt dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet is vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de in dit lid gestelde eisen en de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied niet meer bedraagt dan 150 m2 in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2.

3. Op het perceel zijn, naast de woning van [vergunninghouder], de berging met put en loods, voorts een aanbouw aan de woning en een garage aanwezig. De gezamenlijke oppervlakte van deze bouwwerken is meer dan 150 m2, zodat geen van de bouwwerken op grond van artikel 2, aanhef en derde lid, van bijlage II van het Bor vergunningvrij is.

Deze bouwwerken zijn aan te merken als bijbehorende bouwwerken in de zin van artikel 1.17 van de planregels van het bestemmingsplan. De gezamenlijke oppervlakte van deze bouwwerken overschrijdt de in het bestemmingsplan opgenomen maximale oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken van 100 m2.

4. [appellant] betoogt dat het college niet bevoegd was voor de loods met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, in verbinding met artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor, een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de wet te verlenen. Daartoe voert hij aan dat de loods niet op grond van artikel 4, aanhef en eerste lid, voor vergunningverlening in aanmerking komt, omdat de totale oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken op het perceel meer is dan de in het eerste lid, onder b, vermelde oppervlakte van 150 m2. [appellant] voert voorts aan dat de loods in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat een recent ter inzage gelegd ontwerpbestemmingsplan voor dit perceel niet meer dan 100 m² aan bijbehorende bouwwerken op het perceel toelaat en de Structuurvisie Echt-Susteren 2012-2025 volgens hem geen verruiming biedt van de mogelijkheden tot het vergunnen van meer dan 100 m² aan bijbehorende bouwwerken op het perceel.

4.1. Uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo volgt dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor, luidt: "Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. (...),

b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2."

4.2. Anders dan [appellant] betoogt, is aan de oppervlakte-eis in artikel 4, aanhef en eerste lid, onder b, van bijlage II van het Bor, voldaan indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet meer bedraagt dan 150 m2. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de loods, met een oppervlakte van 71,33 m2, aan deze eis voldoet.

4.3. In het besluit van 22 december 2015 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de loods niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij heeft het college van belang geacht dat het op grond van artikel 2, aanhef en derde lid, van bijlage II van het Bor is toegestaan om 150 m2 aan al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken op het perceel te hebben en dat deze oppervlakte door de loods met slechts 17,55 m2 wordt overschreden. Verder heeft het college van belang geacht dat de loods niet leidt tot een onaanvaardbare verstening van het perceel, omdat de verstening van het bebouwingsgebied, dat ongeveer 900 m2 groot is, slechts 20,4% bedraagt. Het college acht het voorts, gelet op de afstand van ruim 30 m tussen de loods en de woning van [appellant] en het feit dat de loods in overeenstemming met de woonbestemming van het perceel wordt gebruikt, niet aannemelijk dat de loods leidt tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant].

4.4. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De omstandigheid dat, zoals [appellant] heeft aangevoerd, in een ter inzage gelegd ontwerpbestemmingsplan is opgenomen dat maximaal 100 m2 aan bijgebouwen op een woonperceel is toegestaan, leidt niet reeds om die reden tot het oordeel dat de loods in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college kan immers op grond van artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor van een bestemmingsplan afwijken, mits de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft gemotiveerd uiteengezet dat de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is. Deze motivering acht de Afdeling toereikend. Het college heeft in de door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat de Structuurvisie Echt-Susteren 2012-2025 geen verruiming biedt van de mogelijkheid om meer dan 100 m2 aan bijgebouwen op het perceel te hebben, geen aanleiding hoeven vinden de omgevingsvergunning niet te verlenen.

4.5. Gezien hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo voor de loods kon verlenen.

Het betoog faalt.

5. Als gevolg van de verlening van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo voor de loods, blijft de oppervlakte van de aanbouw aan de woning, berging met put en de garage tezamen onder de in artikel 19.2 van het bestemmingsplan opgenomen maximale oppervlakte van 100 m2. Voor deze bouwwerken is, nu er ook geen strijd is met andere bepalingen uit het bestemmingsplan, derhalve geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo vereist.

6. [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de berging en garage niet op grond van artikel 3, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor vergunningvrij zijn voor de activiteit bouwen. Daartoe voert hij aan dat dit artikellid op grond van artikel 5, tweede lid, van bijlage II van het Bor toepassing mist, nu deze bouwwerken illegaal zijn gebouwd. Volgens hem kunnen illegaal gebouwde bouwwerken nooit vergunningvrij worden. In dit verband betoogt [appellant] verder dat de aanbouw aan de woning illegaal is gebouwd.

6.1. Uit artikel 3, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor volgt dat een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet, niet is vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de in dit artikellid opgenomen eisen.

Uit artikel 5, tweede lid, volgt dat de artikelen 2 en 3 niet van toepassing zijn op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de wet is gebouwd of wordt gebruikt.

6.2. Niet in geschil is dat de woning met een bouwvergunning is gebouwd. Artikel 5, tweede lid, van bijlage II van het Bor staat er niet aan in de weg dat op grond van artikel 3, aanhef en eerste lid, aan of bij deze woning bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn die zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo zijn gebouwd. Voor zover [appellant] zich erop beroept dat beide bouwwerken illegaal zijn gebouwd, overweegt de Afdeling dat artikel 5, tweede lid, van bijlage II van het Bor niet zover strekt dat zonder vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken nooit op grond van artikel 3, aanhef en eerste lid, vergunningvrij kunnen worden. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat een ander oordeel zou inhouden dat deze bouwwerken zouden moeten worden gesloopt en vervolgens zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen opnieuw kunnen worden gebouwd.

De berging en garage voldoen, naar niet in geschil is, op zichzelf bezien aan de eisen in artikel 3, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor. Het college heeft zich in het besluit van 22 december 2015 derhalve terecht op het standpunt gesteld dat voor deze bouwwerken geen omgevingsvergunning is vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.

Voor zover [appellant] betoogt dat de aanbouw aan de woning is gebouwd in afwijking van een daarvoor verleende bouwvergunning, overweegt de Afdeling dat ook dit bouwwerk voldoet aan de eisen in artikel 3, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor, zodat daarvoor geen omgevingsvergunning is vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Voorts is de aanbouw niet in strijd met het bestemmingsplan aanwezig.

Het betoog faalt.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Driel
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017

414-784.