Uitspraak 201602037/1/R2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2017:267
- Datum uitspraak
- 1 februari 2017
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 21 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Wendel-Zuid, Gilze" vastgesteld.
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- RO - Noord-Brabant
201602037/1/R2.
Datum uitspraak: 1 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,
2. [appellant sub 2], wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,
en
de raad van de gemeente Gilze en Rijen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Wendel-Zuid, Gilze" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2016, waar [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2], allen vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel, rechtsbijstandverlener te ’s-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door drs. N.P. Schmitt, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plangebied met een omvang van ongeveer 2,5 ha ligt aan de oostkant van Gilze en bestaat uit enkele percelen die agrarisch worden gebruikt. Het plan voorziet in een planologische regeling om 52 grondgebonden woningen mogelijk te maken.
[appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] wonen schuin tegenover het plangebied en vrezen met name voor aantasting van hun woon- en leefklimaat door het plan.
Intrekking
2. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] hebben hun beroepsgrond over hun vrees voor parkeerproblemen ter zitting ingetrokken.
Ladder duurzame verstedelijking, Verordening Ruimte
3. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] betogen dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat de behoefte aan de woningen onvoldoende is aangetoond, nu er reeds genoeg plannen zijn voor woningen in de kern van Gilze. Het vaststellen van het plan als "reservelocatie" maakt het moeilijk te kunnen anticiperen op toekomstige ontwikkelingen. Volgens [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] betekent de omstandigheid dat er geen krimp is in de woningbehoefte nog niet dat er groei is. Verder komt daarbij dat in Gilze veel woningen te koop of te huur staan. Hoewel er behoefte bestaat aan landelijk gelegen seniorenwoningen is dit onvoldoende in het plan gewaarborgd.
Voorts voeren [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] aan dat onvoldoende is aangetoond dat binnen bestaand stedelijk gebied geen inbreidingslocatie bestaat. Zij wijzen in dat verband op de locatie aan de Oranjestraat 113 en betogen dat het plan niet voldoet aan de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening 2014). Zij stellen in dat verband dat onvoldoende is verantwoord dat er financiële, juridische of feitelijke onmogelijkheden ontbreken om de stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren. Volgens [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] heeft de raad deze locatie onvoldoende in zijn afweging betrokken en heeft hij deze locatie alleen vanwege financiële redenen niet geschikt geacht, omdat de gemeente geen eigenaar is van de gronden.
3.1. De raad betwist dat het plan als reservelocatie is vastgesteld. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat er geen krimp in de vraag naar woningen wordt verwacht tot 2050. In de notitie "Toetsing ladder duurzame verstedelijking" van 28 oktober 2015, opgesteld door onderzoeksbureau CroonenBuro5, (hierna: de laddernotitie) is voldoende aangetoond dat er een actuele regionale behoefte bestaat. Uit de kwantitatieve beoordeling blijkt dat er voldoende behoefte is aan 52 woningen. Verder blijkt uit de kwalitatieve analyse dat vooral behoefte bestaat aan landelijke woonmilieus voor starters of senioren. De raad acht de woonlocatie, gelet op de omgeving, het meest geschikt voor seniorenwoningen. Een borging hiervan in de planregels is niet vereist. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de Verordening 2014, nu de locatie Oranjestraat 113 niet als inbreidingslocatie is aan te merken.
3.2. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld."
Artikel 1.1.1, eerste lid. luidt:
"In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
h. bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
3.3. Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is blijkens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling (nota van toelichting, blz. 34 en 49; Stb. 2012, 388) beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
3.4. De gronden in het plangebied hadden in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Agrarisch" en de dubbelbestemming "Waarde - Landschap - 4". Wegens het ontbreken van een bouwvlak waren bebouwingsmogelijkheden niet toegestaan.
In voorliggend plan hebben de gronden de bestemming "Woongebied" en is binnen deze bestemming, afgezien van twee stroken grond aan de noord- en zuidzijde, voorzien in bebouwing in de vorm van 52 grondgebonden woningen.
3.5. De Afdeling stelt vast dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro en dat deze ontwikkeling gerealiseerd gaat worden buiten bestaand stedelijk gebied.
3.6. De Afdeling stelt voorop dat uit de stukken niet kan worden afgeleid dat dit plan als "reserveplan" dient te worden aangemerkt. Ter zitting heeft de raad in dat verband toegezegd dat binnen de planperiode een start zal worden gemaakt met de realisering van het plan. Dat het plan niet zal worden gerealiseerd en reeds hierom geen behoefte zou zijn, hebben [appellant sub 1B], [appellant sub 1A] en [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt.
In de laddernotitie is zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte onderzocht. Voor de kwantitatieve behoefte is uitgegaan van de regionale woningbouwafspraken in de regio Midden-Brabant. Op basis van die afspraken is er in de periode 2015 tot en met 2024 behoefte aan 1079 woningen, waarvan 409 op uitbreidingslocaties. Van dit aantal zijn 345 reeds omgezet in harde plancapaciteit. Met de in het plan voorziene aantal woningen van 52 wordt binnen de behoefte van 64 woningen op uitbreidingslocaties gebleven, aldus de laddernotitie. Voorts is er onderzoek gedaan naar de kwalitatieve behoefte. De conclusie luidt dat er vooral behoefte bestaat aan landelijke woonmilieus voor starters of senioren, waarbij is gebleken dat de wens naar seniorenwoningen in een landelijke omgeving het meest wenselijk is. Daarbij verdient het de aandacht dat er een goede mix ontstaat van middeldure en dure huur of goedkope koop, aldus de laddernotitie.
[appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat voornoemd overzicht van harde plancapaciteit zodanige onjuistheden bevat of dat het uitgangspunt van de bestaande plannen voor 345 woningen onjuist is, dat de raad zich daarop niet in redelijkheid heeft mogen baseren. De Afdeling stelt vast dat de woningen waarin het voorliggende plan voorziet passen binnen de vastgestelde woningbehoefte uit de laddernotitie. In hetgeen [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd met betrekking tot de krimpende woningmarkt en de leegstaande woningen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de woningbehoefte uit de laddernotitie achterhaald zou zijn. Over de stelling dat in de planregels onvoldoende gewaarborgd is dat er seniorenwoningen komen oordeelt de Afdeling dat de raad daartoe terecht geen aanleiding heeft gezien, nu een beperking in het plan, inhoudende een verbod op het gebruik van de woningen voor niet-senioren, niet mogelijk is. Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is immers als zodanig niet van belang wie de woningen bewoont terwijl voorts de vraag is of en zo ja, op welke wijze een dergelijke bepaling kan worden gehandhaafd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:369). Het betoog faalt.
3.7. Wat betreft locaties binnen bestaand stedelijk gebied zijn in de laddernotitie vijf inbreidingslocaties onderzocht. De conclusie luidt dat deze locaties allemaal onvoldoende capaciteit hebben. Verder kan de locatie van het plangebied als een goede afronding van het bebouwde stedelijke gebied van Gilze worden gezien, aldus de laddernotitie. In hetgeen [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende heeft onderzocht en dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro onvoldoende in acht is genomen. Het betoog faalt.
3.8. De Verordening 2014 bevat de volgende bepalingen:
Artikel 3.1, tweede lid:
"Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:
a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd."
Artikel 7.7, eerste lid:
"Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied bepaalt dat:
a. alleen bestaande burgerwoningen, bedrijfswoningen of solitaire recreatiewoningen zijn toegestaan;
b. (…)."
Artikel 8.2:
"1. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging), artikel 6.7, eerste lid, en artikel 7.7, eerste lid (wonen), kan een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding "zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling" in een bebouwingsconcentratie voorzien in de bouw van één of meer woningen mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
a. het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren;
b. er geen sprake is van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling;
c. geen inbreuk wordt gemaakt op de toepassing van de regeling bedoeld in artikel 6.8 en artikel 7.8 (ruimte-voor-ruimte).
2. Artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod nieuwvestiging), is niet van toepassing."
3.9. Op de kaarten behorende bij de Verordening 2014 ligt een deel van de gronden in het plangebied in het "Bestaand stedelijk gebied" en een deel van de gronden in het "Gemengd landelijk gebied" met de aanduiding "zoekgebied stedelijke ontwikkeling".
De Afdeling stelt vast dat op de gronden die binnen het "Bestaand stedelijk gebied" liggen in beginsel op grond van de artikelen 4.1 en 4.2 van de Verordening 2014 de nieuwbouw van woningen is toegestaan. Ingevolge artikel 8.2 van de Verordening 2014, dat ziet op de gronden met de aanduiding "zoekgebied stedelijke ontwikkeling", zijn alleen onder bepaalde voorwaarden woningen toegestaan. Artikel 3.1, tweede lid, van de Verordening 2014, is, afgezien van hetgeen onder a is bepaald, eveneens van toepassing. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] dan ook aldus dat het zich richt tegen het deel van het plangebied dat is aangeduid als "Gemengd landelijk gebied" en "zoekgebied stedelijke ontwikkeling". De Afdeling zal, gelet hetgeen is aangevoerd, dan ook beoordelen of het plan in strijd is met artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening 2014.
3.10. In de laddernotitie is ingegaan op de behoefte en locaties binnen bestaand stedelijk gebied. De conclusie, zoals in 3.6 en 3.7 samengevat, is dat er voldoende behoefte is en dat er geen mogelijkheid bestaat de voorziene appartementen in bestaand stedelijk gebied te realiseren. Voor zover [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] wijzen op de locatie Oranjestraat 113 te Gilze overweegt de Afdeling dat dit perceel, net als voorliggend plangebied, deels ligt binnen "Bestaand stedelijk gebied" en deels binnen "Gemengd landelijk gebied" met de aanduiding "zoekgebied stedelijke ontwikkeling". Voorts heeft de raad toegelicht dat ter plaatse thans een autobedrijf is gevestigd. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat hier geen sprake is van een bestaande inbreidingslocatie, die met toepassing van aanvaardbare financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden een meer aangewezen locatie is dan voorliggend plangebied. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zich in zoverre niet verdraagt met artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening 2014. Het betoog faalt.
Water
4. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] vrezen dat het plan voor meer wateroverlast zal zorgen. Daartoe voeren ze aan dat er een capaciteitsprobleem is met het rioolstelsel en dat dit probleem met de realisatie van de woningen alleen zal verergeren. Het overleg met het bestuur van het waterschap waar de raad naar verwijst, is verouderd en niet actueel. Verder had volgens [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] een voorwaardelijke verplichting in het plan moeten worden opgenomen voor een waterberging. De omstandigheid dat de raad betoogt dat nader onderzoek voor te treffen maatregelen nog volgt, getuigt niet van een zorgvuldige besluitvorming, aldus [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2].
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er ook na 2011 nog contact is geweest met het bestuur van het waterschap. Ook de zienswijze van het waterschap is in het plan verwerkt. Bij de planvaststelling is uitgegaan van de meest actuele watertoets van het waterschap. Verder stelt de raad dat er weliswaar nog onderzoeken moeten worden gedaan, maar dat deze buiten de kaders van het bestemmingsplan vallen. Een extra waterberging acht de raad niet noodzakelijk.
4.2. In artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro is het volgende bepaald:
"Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
a. (…);
b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
c. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
…
f. (…)."
Artikel 3.1.1, eerste lid, luidt:
"Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing."
4.3. In paragraaf 5.4 van de plantoelichting is de waterparagraaf opgenomen, waarin is ingegaan op de vraag hoe met het waterbeleid is omgegaan en wat de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding zijn. Als bijlage bij de plantoelichting is de "Toelichting Watertoets; Wendel-Zuid te Gilze" van 31 mei 2011, opgesteld door onderzoeksbureau Oranjewoud, (hierna: watertoets) gevoegd. Ook is een samenvatting van dit rapport in de plantoelichting weergegeven. Dat het rapport van 31 mei 2011 dateert, betekent niet dat het verouderd is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de watertoets is opgesteld op basis van het ontwerpplan en het plan bij de vaststelling niet wezenlijk is veranderd. Verder heeft de raad toegelicht dat er ook na 31 mei 2011 contact is geweest met het waterschap.
Volgens de plantoelichting heeft het waterschap ingestemd met de manier waarop het water wordt geborgen. Dat er een capaciteitsprobleem is hebben [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] niet nader onderbouwd en volgt niet uit de watertoets. Uit de watertoets volgt dat er een toename aan verhard oppervlak komt door de realisering van de woningen en er wordt geadviseerd om een retentie binnen dan wel buiten het plangebied op te nemen. In het plangebied zijn aan de zuid- en zuidoostzijde twee plandelen met de bestemming "Groen" opgenomen, welke bestemming een waterretentie mogelijk maakt. Aan de oost- en westzijde zijn met de bestemming "Verkeer" onder de parkeerstroken bergings- en infiltratievoorzieningen mogelijk gemaakt. Uit de watertoets is niet af te leiden, en evenmin hebben [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] dit aannemelijk gemaakt, dat een retentie in het kader van de goede ruimtelijke ontwikkeling noodzakelijk is. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding gezien voor het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in dit plan. Wat betreft de eventuele maatregelen in verband met het rioolsysteem en een eventueel onderzoek naar deze maatregelen zien deze aspecten op uitvoeringsaspecten die niet in een bestemmingsplanprocedure aan de orde kunnen komen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de waterhuishoudkundige gevolgen van het plan aanvaardbaar zijn. Het betoog faalt.
Verkeer
5. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] vrezen voor sluipverkeer en verwijten het gemeentebestuur dat hiertegen onvoldoende maatregelen worden genomen. Volgens [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] heeft de raad de verkeerskundige situatie onvoldoende onderzocht.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wegen in en rondom Wendel-Zuid zullen volstaan voor de afwikkeling van het verkeer. De raad heeft geen aanleiding gezien om een verkeerskundig onderzoek te doen. Aangezien sluipverkeer nooit helemaal is uit te sluiten, zal het gemeentebestuur, zodra dit zich voordoet, maatregelen treffen.
5.2. In paragraaf 3.2 van de plantoelichting is ingegaan op hoe de ontsluiting van het plangebied zal verlopen. Via de Veldstraat, die langs de oostzijde van het plangebied loopt, zal het verkeer richting het noorden worden ontsloten via de Aalstraat. Aan de westzijde zal het verkeer via de Valenbraak worden ontsloten. De raad heeft zich, gelet op de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verkeer op aanvaardbare wijze kan worden afgewikkeld via genoemde wegen. Voor zover er sluipverkeer kan ontstaan en er maatregelen dienen te worden genomen, gaat het om verkeersbesluiten die in het kader van een bestemmingsplan niet aan de orde kunnen komen, omdat dit uitvoeringsaspecten betreffen. Voor het uitvoeren van een uitvoerig verkeerskundig onderzoek heeft de raad terecht geen aanleiding gezien. Het betoog faalt.
Natuur
6. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] betogen dat het plan in strijd is met het gemeentelijke beleid, omdat de in het plangebied aanwezige waarden verloren zullen gaan. Voorts doet het plan volgens hen afbreuk aan de groenvoorziening, die volgens het gemeentelijke beleid als overgang dient van oude naar nieuwe bebouwing, en de ecologie, die op grond van de door de gemeente ondertekende "Countdown 2010 verklaring" (hierna: de Countdown verklaring) juist versterkt dient te worden. Verder voldoet het plan niet aan de vereiste provinciale landschappelijke inpassing en gaan ten onrechte twee karakteristieke zandwegen verloren, aldus [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2].
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met provinciaal- en gemeentelijk beleid. Bij de opzet van de ruimtelijke structuur is er van uitgegaan dat de aanwezige groen- en waterstructuren behouden blijven. Bovendien wordt er geld in het groenfonds gestort ter compensatie. Verder betwist de raad dat er in het plangebied unieke vegetaties of verblijfplaatsen van dieren zijn en dat er strijd is met de Countdown verklaring. De genoemde zandwegen hebben geen beschermenswaardige status, aldus de raad.
6.2. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Om aan de regionale afspraken te voldoen over voldoende woningen, voorziet het plan in een ontwikkellocatie voor woningbouw.
In paragraaf 2 van de plantoelichting is ingegaan op het gemeentelijke beleid. In hetgeen [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met dat beleid. Verder overweegt de Afdeling dat de Countdown verklaring een intentieverklaring is voor het behoud van biodiversiteit. Bij de voorbereiding van dit plan is een quickscan gemaakt. Deze quickscan is tweemaal geactualiseerd en de resultaten van de laatste actualisatie zijn neergelegd in een rapport van 19 oktober 2015, opgesteld door onderzoeksbureau Faunaconsult, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Uit deze gegevens is af te leiden dat het gebied vanwege het voorheen agrarische gebruik slechts een kleine ecologische betekenis heeft en dat er geen beschermde soorten zijn aangetroffen. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plan een zodanig negatieve invloed zal hebben op de biodiversiteit, dat de raad wegens strijd met de Countdown verklaring van de vaststelling van het plan had moeten afzien. Voorts hebben [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] hun betoog over de vereiste provinciale landschappelijk inpassing niet nader onderbouwd. Ook is niet gebleken dat de zandwegen in het plangebied beschermenswaardig zijn. Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
7. Gelet op het voorgaande is beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mercker, griffier.
w.g. Hagen w.g. Mercker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017
661.