Uitspraak 201604121/1/R1


Volledige tekst

201604121/1/R1.
Datum uitspraak: 1 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B], thans haar rechtsopvolgers [appellant C] en [appellant D], allen wonend te Huissen, gemeente Lingewaard,

en

het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2016 heeft het college het wijzigingsplan "Huissen, Steenbergerveld, Herstructurering glastuinbouwgebied" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2016, waar [appellant A] en anderen, vertegenwoordigd door mr. B. Oudenaarden, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door E.P.H. Weijde-Leenders en W.B. Dijkerman, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het wijzigingsplan maakt het planologisch mogelijk om maatregelen te treffen ten behoeve van de herstructurering van het glastuinbouwgebied ten aanzien van infrastructuur, water en groen in een deel van het gebied Leutensche Leigraaf. Onder meer wordt een nieuwe verkeersverbinding mogelijk gemaakt tussen de wegen Steenbergerveld en De Geer. De nieuwe verkeersverbinding heeft als functie om, voornamelijk ten behoeve van het zware vrachtverkeer, het glastuinbouwgebied in de richting van de A15 te ontsluiten.

[appellant A] en anderen wonen aan [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 2] te Huissen. Deze weg is thans doodlopend. Zij kunnen zich met de in het wijzigingsplan mogelijk gemaakte aanleg van een nieuwe verbinding tussen Steenbergerveld en De Geer niet verenigen. Zij vrezen dat door de nieuwe verbinding er veel meer verkeer zal zijn ter hoogte van hun woningen, als gevolg waarvan ter plaatse van hun woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal zijn verzekerd.

2. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

3. Voor zover het college betoogt dat de beroepsgronden die hierna onder 4 en 5 worden behandeld te laat zijn aangevoerd, omdat deze pas in beroep, en niet al in de zienswijzen naar voren zijn gebracht, en het college dus bij de vaststelling van het besluit geen rekening heeft kunnen houden met het aangevoerde, overweegt de Afdeling dat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden er geen rechtsregel aan in de weg staat dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.

4. [appellant A] en anderen stellen zich op het standpunt dat de wijzigingsbevoegdheden in het moederplan onvoldoende objectief zijn begrensd. De wijzigingsbevoegdheid heeft betrekking op het gehele buitengebied gelegen tussen de kernen Angeren en Huissen. Ook zijn de wijzigingsvoorwaarden bijzonder ruim, omdat hierin wordt gerefereerd aan open normen zoals het realiseren van een "aanvaardbaar leefklimaat" en het "niet onevenredig aantasten" van gebruiksmogelijkheden.

4.1. Artikel 3.6, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) luidt: "Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels:

a. burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen; […]"

4.2. Artikel 40, lid 40.3, van de planregels bij het bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard" (hierna: het moederplan) luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen de gronden binnen de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" alsmede ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied intensiveringsgebied" en "wro-zone - omgevingsvergunning onbebouwd" wijzigen in de bestemming "Verkeer" en/of "Water", zodanig dat ontsluitingswegen van percelen en waterlopen vanwege herstructurering van glastuinbouwbedrijven kunnen worden verlegd, verwijderd en/of worden toegevoegd, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van stedenbouwkundige en landschappelijke waarden;

b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;

c. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

d. de verkeerscapaciteit dient te zijn afgestemd op de plaatselijke situatie;

e. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden."

Lid 40.4 luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen de gronden binnen de bestemming "Verkeer" en "Water" wijzigen in de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw", ten behoeve van het verleggen, verwijderen en/of toevoegen van ontsluitingswegen van percelen en waterlopen vanwege herstructurering van glastuinbouwbedrijven, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van stedenbouwkundige en landschappelijke waarden;

b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;

c. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

d. de verkeerscapaciteit dient te zijn afgestemd op de plaatselijke situatie;

e. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden."

4.3. De mogelijkheid om in een procedure tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanregeling aan de orde te stellen, strekt niet zo ver dat deze regeling aan dezelfde toetsingsmaatstaf wordt onderworpen als de toetsingsmaatstaf die wordt gehanteerd in het kader van beroepen tegen een vastgesteld bestemmingsplan. Dit laat onverlet dat, mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden, in een wijzigingsbepaling in voldoende mate dient te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6 van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsregeling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.

4.4. De Afdeling overweegt dat de wijzigingsbevoegdheden alleen betrekking hebben op ontsluitingswegen van percelen en waterlopen en dat de aanleiding voor het toepassen van die bevoegdheid dient te zijn gelegen in de herstructurering van glastuinbouwbedrijven. Ook is een begrenzing aangebracht wat de te wijzigen bestemmingen betreft. De formulering van de wijzigingsvoorwaarden, waarbij termen worden gehanteerd die een nadere invulling behoeven door het college, is niet ongebruikelijk. Hetgeen [appellant A] en anderen hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de wijzigingsbevoegdheden in artikel 40, lid 40.3 en 40.4, van de planregels bij het moederplan door onvoldoende objectieve normen zijn begrensd en in zoverre rechtsonzeker zijn en dat het college om die reden van deze wijzigingsbevoegdheden geen gebruik mocht maken.

Het betoog faalt.

5. [appellant A] en anderen betogen dat het wijzigingsplan in strijd is met de wijzigingsregels in lid 40.3 en 40.4 van het moederplan, omdat het geen verlegging, verwijdering of toevoeging van ontsluitingswegen ten behoeve van afzonderlijke percelen betreft, maar ten behoeve van het gehele glastuinbouwgebied.

5.1. Het college stelt dat in dit geval gebruik kon worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden. Er is sprake van een ontsluitingsweg, die bestemd is voor de ontsluiting van percelen vanwege de herstructurering van glastuinbouwbedrijven. Het gaat niet om de ontsluiting van een individueel glastuinbouwbedrijf, maar om de verbetering van de ontsluitingsmogelijkheden van de in het gebied gelegen glastuinbouwbedrijven, hetgeen binnen de reikwijdte van de wijzigingsregels valt.

5.2. De Afdeling overweegt dat de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in lid 40.3 en 40.4 niet alleen mogelijk is bij specifiek aangewezen percelen, maar ook bij de herstructurering van grotere gebieden waarin glastuinbouwbedrijven zijn gelegen. De tekst van de bepalingen, waar wordt gesproken van "herstructurering van glastuinbouwbedrijven" en niet van "een glastuinbouwbedrijf", noopt niet tot de door [appellant A] en anderen voorgestane beperkte uitleg. Het betoog faalt.

6. [appellant A] en anderen betogen dat het wijzigingsplan in strijd is met de wijzigingsregels in lid 40.3 en lid 40.4, omdat niet is aangetoond dat de wijziging van de infrastructuur nodig is in verband met herstructurering van glastuinbouwbedrijven. Er zijn volgens hen geen concrete plannen voor de herstructurering.

6.1. Het college stelt dat in de plantoelichting is aangegeven dat het gebied Leutensche Leigraaf is aangewezen als glastuinbouw intensiveringsgebied en dat is gemotiveerd waarom er onder andere infrastructurele aanpassingen nodig zijn.

6.2. In de plantoelichting staat dat het gebied tussen Huissen en Angeren een oppervlakte heeft van circa 360 hectare en van oudsher een glastuinbouwgebied is. Het gebied is overwegend kleinschalig verkaveld en de glastuinbouwbedrijven hebben gemiddeld een beperkte omvang. De meeste glastuinbouwbedrijven in het gebied voldoen niet meer aan de door de glastuinbouwsector gewenste schaalgrootte om een rendabel bedrijf te kunnen voeren. Herstructurering van dit glastuinbouwgebied is nodig om de sector te behouden en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied te verbeteren. Een glastuinbouwcluster dient voldoende omvang/ruimte te hebben om de ontwikkelingen in de sector (schaalvergroting, energie innovatie, etc.) te kunnen volgen. Het totale herstructureringsgebied rond Huissen en Angeren is opgesplitst in vier deelgebieden. Twee van de vier gebieden zijn geschikt om te ontwikkelen tot vitale toekomstbestendige tuinbouwgebieden. Dit zijn de deelgebieden Leutensche Leigraaf en Rietkamp. In deze twee gebieden bevinden zich de grootste en meest dynamische glastuinbouwbedrijven, met mogelijkheid tot uitbreiding. Daarnaast is er in deze gebieden ruimte voor eventuele nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven. Om de gebieden Rietkamp en Leutensche Leigraaf toekomstbestendiger te maken, zijn er onder andere inspanningen benodigd om de infrastructuur te verbeteren. In de huidige infrastructuur zijn er meerdere knelpunten geconstateerd ten aanzien van bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid.

6.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college inzichtelijk gemaakt dat herstructurering van de glastuinbouwbedrijven in het gebied Leutensche Leigraaf noodzakelijk is en dat in dit verband aanpassingen van ontsluitingswegen van percelen en waterlopen nodig zijn. In paragraaf 2.2.1 van de plantoelichting is aangegeven waarom voor de voorgestelde ontsluiting is gekozen. Ook in de Reactienota zienswijzen is een toelichting gegeven. Ter zitting heeft het college voorts aan de hand van een kaart nader toegelicht welke concrete initiatieven ter zake van de voorgenomen herstructurering bestaan. [appellant A] en anderen hebben deze niet gemotiveerd betwist.

Het betoog faalt.

7. [appellant A] en anderen betogen dat niet is getoetst aan de wijzigingsregels in lid 40.2 van de planregels bij het moederplan. Zij wijzen in dit verband op de aspecten wegverkeersgeluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna, landschappelijke inpassing en bodem.

7.1. Artikel 40, lid 40.2, van de planregels bij het moederplan luidt: "Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

a. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;

b. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;

c. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;

d. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;

e. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;

f. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

g. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is."

7.2. De Afdeling deelt het standpunt van [appellant A] en anderen niet. Gelet op hetgeen ter zake van de door hen genoemde aspecten in de plantoelichting is opgenomen, kan niet worden staande gehouden dat niet is getoetst aan de voorwaarden in artikel 40, lid 40.2, van de planregels bij het moederplan. De Afdeling neemt voorts in aanmerking dat die aspecten ook worden bestreken door de voorwaarden in artikel 40, lid 40.3 en 40.4, van die regels. Dat op onderdelen sprake is van terminologische verschillen betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat de in lid 40.2 vervatte voorwaarden een andere of verdergaande betekenis hebben dan de voorwaarden in lid 40.3 en 40.4.

Het betoog faalt.

8. Volgens [appellant A] en anderen kan ter plaatse van hun woningen geen goed woon- en leefklimaat worden verzekerd, omdat de gevolgen van het wijzigingsplan wat betreft geluid van het wegverkeer niet goed zijn onderzocht. Zij betogen dat de verkeerstoename als gevolg van het wijzigingsplan verkeerd is berekend. Er is in de rapportages uitgegaan van een onjuist aantal verkeersbewegingen in de huidige situatie. Ook is geen dragende onderbouwing gegeven voor het aantal te verwachten verkeersbewegingen in de toekomstige situatie. Ten onrechte wordt volgens hen gesteld dat geen sprake is van een reconstructie als bedoeld in de Wet geluidhinder omdat de geluidtoename minder dan 2 dB zou bedragen.

8.1. Het college stelt dat de aanleg en verbreding van wegen niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Als basis voor het akoestisch onderzoek heeft het rapport van Bureau de Groot Volker van 11 februari 2016 "Verkeersgeneratie berekeningen 2015-2026, gebied Leutensche Leigraaf in Lingewaard" gediend. Dit betreft de naar aanleiding van de zienswijzen geactualiseerde versie. De actualisatie ziet volgens het college vooral op het actualiseren van de kengetallen die zijn gebruikt om het aantal verkeersbewegingen per hectare glastuinbouw te bepalen. In plaats van 9,1 werknemers gemiddeld per hectare is uitgegaan van 3,01 gemiddeld, gebaseerd op een provinciale werkgelegenheidsenquête uit december 2015. De berekende toekomstige intensiteiten zijn als gevolg daarvan ook lager uitgevallen. De intensiteiten uit het verkeersgeneratierapport zijn gebruikt in de rekenmodellen ten behoeve van het wegverkeerslawaai. Als gevolg van de actualisatie van het verkeersonderzoek is ook het akoestisch onderzoek geactualiseerd. Dit betreft het rapport van SAB van 9 maart 2016 "Akoestisch onderzoek wegverkeer Huissen, Steenbergerveld Herstructurering glastuinbouwgebied". De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer zal lager uitvallen dan aanvankelijk was aangenomen, aldus het college.

8.2. Uit het geactualiseerde akoestische onderzoek blijkt dat geen sprake is van een toename van 2 dB of meer van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, waardoor er geen sprake is van een reconstructie van een weg als neergelegd in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

De Afdeling overweegt voorts dat [appellant A] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat het college niet heeft mogen uitgaan van gemiddeld 3,01 werknemers per hectare. Wat betreft de etmaalintensiteit van 82 verkeersbewegingen in de huidige situatie voor het wegvak Steenbergerveld (Tienmorgen - [locatie 1]), waar in het akoestisch onderzoek vanuit is gegaan, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het bij de wijziging van het planologisch kader gaat om een vergelijking van hetgeen in de huidige en de toekomstige situatie planologisch mogelijk is en niet om de feitelijke situatie zoals die thans ter plaatse bestaat. Er is naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de onderzoeken dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertonen dat het college zich niet daarop heeft mogen baseren. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat betreft het geluid van het wegverkeer geen onaanvaardbare gevolgen heeft ter plaatse van de woningen van appellanten.

Het betoog faalt.

9. [appellant A] en anderen betogen dat het aspect luchtkwaliteit niet voldoende is onderzocht. Het onderzoek naar de luchtkwaliteit is volgens hen achterhaald.

9.1. Het college stelt dat de gevolgen van het wijzigingsplan als het gaat om luchtkwaliteit zijn onderzocht. In de plantoelichting is daar verslag van gedaan. Op het gebied van luchtkwaliteit is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

9.2. In de plantoelichting staat dat door SAB in maart 2015 een onderzoek luchtkwaliteit is uitgevoerd: "Onderzoek luchtkwaliteit Huissen, Steenbergerveld Herstructurering glastuin-bouwgebied. Projectnummer 140187", rapport van 20 maart 2015. Ook is de monitoringtool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) toegepast. De concentraties luchtverontreinigende stoffen liggen onder de grenswaarden die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging in de vier beschouwde jaren (2013, 2015, 2020 en 2030). De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s, aldus de plantoelichting.

9.3. De Afdeling overweegt dat het college zich heeft mogen baseren op het onderzoek naar de luchtkwaliteit en geen actualisatie daarvan noodzakelijk heeft hoeven achten. Ook met de door [appellant A] en anderen ter zitting in dit verband naar voren gebrachte extra ontsluiting van het glastuinbouwgebied acht de Afdeling het niet aannemelijk dat de luchtkwaliteit ten opzichte van de waarden waarvan in het onderzoek is uitgegaan zal verslechteren. Daarbij is in aanmerking genomen dat de berekende lagere verkeersintensiteit op zichzelf al ten opzichte van die waarden tot een verminderde aantasting van de luchtkwaliteit zal leiden.

Het betoog faalt.

10. Voor zover [appellant A] en anderen betogen dat wat betreft het aspect externe veiligheid geen onderzoek is gedaan in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, overweegt de Afdeling dat in paragraaf 4.6 van de plantoelichting verslag wordt gedaan van de toetsing van de aanvaardbaarheid van het plan uit een oogpunt van externe veiligheid. Niet kan worden staande gehouden dat het onderzoek door het college in zoverre tekort is geschoten. Het betoog faalt.

11. [appellant A] en anderen stellen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aantasting van de flora en fauna in het desbetreffende gebied.

11.1. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden en zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) en Flora- en faunawet ingetrokken. Uit artikel 9.10 van de Wnb volgt dat dit geschil nu het plan is vastgesteld voor 1 januari 2017 moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.

11.2. In de plantoelichting staat dat in juni 2014 door SAB een quick scan flora en fauna is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen ontwikkeling. Uit het rapport "Quick scan flora en fauna herstructurering glastuinbouwgebied Leutensche Leigraaf" van 6 juni 2014 volgt dat het aspect gebiedsbescherming geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Ten aanzien van het aspect soortenbescherming dient volgens dit rapport een nader onderzoek naar kleine modderkruiper en rugstreeppad te worden uitgevoerd. In september 2014 is door SAB nader onderzoek verricht naar de kleine modderkruiper en de rugstreeppad. Uit het rapport "Nader onderzoek flora en fauna herstructurering glastuinbouw-gebied Leutensche Leigraaf" volgt dat de kleine modderkruiper en wilde marjolein aanwezig zijn. Beide soorten vallen onder beschermingsregime 2. De rugstreeppad blijkt niet aanwezig te zijn. Voor het verplaatsen van de wilde marjolein, het graven en aansluiten van een nieuwe watergang en het verplaatsen van de kleine modderkruiper uit de te dempen watergang is een werkprotocol opgesteld. Als volgens het werkprotocol wordt gewerkt en de genoemde voorwaarden in acht worden genomen, wordt aan de richtlijnen van de Soortenstandaard Kleine modderkruiper van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en aan de richtlijnen van een geldende gedragscode voor de wilde marjolein, de Gedragscode Flora- en Faunawet voor de Bouw- en Ontwikkelsector, voldaan. Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk, aldus de plantoelichting.

[appellant A] en anderen hebben hun stelling niet onderbouwd. Voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet op zorgvuldige wijze is voorbereid, ziet de Afdeling gelet op het vorenstaande geen aanleiding.

Het betoog faalt.

12. [appellant A] en anderen betogen dat er bij de voorbereiding van het wijzigingsplan onvoldoende aandacht is geweest voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe weg.

12.1. Het college verwijst in dit verband naar het als bijlage bij de plantoelichting opgenomen definitief ontwerp van het tracé, waarop, met name rond de woningen Zeegsepad 1 en 3, langs de weg op enkele punten aanplant van nieuw groen is beoogd om de weg beter in te passen.

12.2. In paragraaf 2.2.3 van de plantoelichting staat dat in het plan rekening is gehouden met de huidige en eventueel toekomstige glastuinbouwbedrijven en daarmee het voorkomen van schaduwwerking door groen in de kas. Groen wordt grofweg aangeplant tussen de aansluiting van de Geer op de nieuwe weg en het Zeegsepad 1. Zowel ten noorden als ten zuiden van de weg zal groen worden aangeplant in de vorm van hagen en bomen.

12.3. De Afdeling overweegt dat het college zich rekenschap heeft gegeven van de landschappelijke waarden in het betrokken gebied en heeft getoetst aan de voorwaarde in artikel 40, leden 40.3 en 40.4, van de planregels bij het moederplan dat geen onevenredige aantasting van landschappelijke waarden plaats vindt. Gelet op het bestaande landschap, een kassengebied, heeft het college geen aanleiding hoeven zien om ter zake nader onderzoek te doen. Het betoog faalt.

13. Volgens [appellant A] en anderen is niet onderbouwd dat de bodemverontreiniging geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het plan en is in zoverre in strijd met artikel 40, lid 40.2, van de planregels bij het moederplan gehandeld.

13.1. Het college stelt dat door middel van het verkennend bodemonderzoek is aangetoond dat de bodemgesteldheid geschikt is voor de beoogde functie. Sanering is dan ook niet noodzakelijk en hoeft dus ook niet te zijn uitgevoerd voor uitvoering van het wijzigingsplan. Verdere toetsing aan de desbetreffende wijzigingsvoorwaarden is daarom achterwege gebleven.

13.2. In de plantoelichting staat dat in het kader van dit wijzigingsplan een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd naar de locatie Steenbergerveld en de omgeving. Dit betreft het rapport van Linge Milieu van 4 april 2014 "Verkennend bodemonderzoek incl. asfalt Steenbergerveld e.o., Huissen, maart 2014". Het onderzoek heeft betrekking op twee locaties ten zuiden van de bebouwde kom van Huissen: de doortrekking van de Steenbergerveld (aansluiten op De Geer) en de verbreding van de bestaande Tienmorgen, Steenbergerveld en De Geer. Op basis daarvan is geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college in zoverre is tekort geschoten bij de voorbereiding van het wijzigingsplan. Het betoog faalt.

14. [appellant A] en anderen betogen dat, ook al zou aan de wijzigingsvoorwaarden zijn voldaan, hun belangen onvoldoende zijn meegewogen bij de besluitvorming. Het belang dat is gediend met de nieuwe verbinding is kleiner dan aanvankelijk werd gedacht, terwijl de gevolgen van het wijzigingsplan voor het woongenot van [appellant A] en anderen aanzienlijk zijn. Zij zullen niet langer aan een doodlopende straat met nagenoeg geen verkeer wonen.

14.1. De Afdeling overweegt dat hoewel [appellant A] en anderen nadelige gevolgen van het wijzigingsplan zullen ondervinden, doordat er als gevolg van de verandering van functie van de weg waaraan zij wonen meer zwaar vrachtverkeer door de straat zal rijden, in hetgeen zij hebben aangevoerd geen aanleiding is gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid aan het belang om de infrastructuur binnen het gebied Leutensche Leigraaf te verbeteren een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van [appellant A] en anderen bij het voortduren van de huidige situatie. Het college heeft aan de omstandigheid dat het karakter van de weg zal veranderen en de verkeersbewegingen ter plaatse van hun woningen zullen toenemen geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Het betoog faalt.

15. Het beroep is ongegrond.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

w.g. Slump w.g. Zwemstra
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017

91.