Uitspraak 200102726/1


Volledige tekst

200102726/1.
Datum uitspraak: 26 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 17 april 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een Formido bouwmarkt op het bedrijventerrein De Kamp-Zuid te Lichtenvoorde. Bij besluit van 10 september 1999 hebben burgemeester en wethouders geweigerd aan appellant vrijstelling te verlenen ten behoeve van de vestiging van een Big Boss bouwmarkt op hetzelfde bedrijventerrein.

Bij besluiten van 5 april 2000 hebben burgemeester en wethouders het door appellant tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij hun besluit inzake de weigering van vrijstelling hebben burgemeester en wethouders tevens een verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze besluiten en de adviezen van de beroep- en bezwaarschriftencommissie voor de gemeente Lichtenvoorde van 9 november 1999 en 29 februari 2000, waarnaar in de besluiten wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 17 april 2001, verzonden op 4 mei 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het beroep van appellant voorzover gericht tegen de afwijzing van diens verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, en diens beroepen tegen de besluiten van 5 april 2000 voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 29 juni 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 26 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. P.H.A. Knol, advocaat te Amsterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. B. ten Have en mevrouw G.H. Hiddink, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op het bedrijventerrein De Kamp-Zuid rust ingevolge het bestemmingsplan “Bedrijventerrein De Kamp-Zuid” de bestemming “Bedrijfsdoeleinden (B)”.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften, is het verboden de grond en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.

Ingevolge artikel 16, tweede lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, wordt onder strijdig gebruik mede verstaan een gebruik van gronden met de bestemming ”bedrijfsdoeleinden” voor detailhandel, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde goederen.

Ingevolge het derde lid van dit artikel, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het tweede lid onder b, ten behoeve van detailhandel in volumineuze goederen (…) alsmede voor grootschalige meubeldetailhandel en bouwmarkten. Deze vrijstelling kan uitsluitend worden verleend indien uit onderzoek is gebleken dat het vanwege ruimtebeslag of (verkeers)overlast onmogelijk of ongewenst is de desbetreffende vestiging ruimtelijk in te passen in het centrum. Voor wat betreft de vestiging van grootschalige meubeldetailhandel en bouwmarkten wordt de vrijstelling eerst verleend, indien uit het onderzoek tevens is gebleken dat geen onevenredige aantasting van de distributieve voorzieningen in de regio zal optreden.

2.2. Het hoger beroep richt zich in de eerste plaats tegen het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders in redelijkheid de aanvraag van [vergunninghouder] om vrijstelling en bouwvergunning voor een Formido bouwmarkt van 15 maart 1999, ingekomen op 24 maart 1999, met voorrang hebben kunnen behandelen boven het verzoek om vrijstelling van appellant voor een Big Boss bouwmarkt van 22 januari 1999, ingekomen op 25 januari 1999. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte belang heeft gehecht aan de op 5 januari 1999 door burgemeester en wethouders genomen beslissing om in principe akkoord te gaan met het verlenen van vrijstelling aan [vergunninghouder], en aan de omstandigheid dat [vergunninghouder] zich eerder dan appellant heeft ingeschreven voor een kavel op het bedrijventerrein De Kamp-Zuid.

2.2.1. De Afdeling stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat aanvragen worden behandeld in volgorde van binnenkomst. [vergunninghouder] heeft op 14 oktober 1998 een Distributie Planologisch Onderzoek (hierna: DPO) overgelegd met het oog op het verkrijgen van vrijstelling van het bestemmingsplan. Zulks blijkt ook uit de bij het DPO behorende beschrijving van de aanleiding tot het onderzoek. De Afdeling is daarom van oordeel dat, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, het overleggen van dit onderzoek moet worden opgevat als een verzoek om vrijstelling. Het feit dat dit onderzoek niet vergezeld ging van een begeleidend schrijven van [vergunninghouder] maakt dit niet anders, noch het feit dat op het verzoek om vrijstelling eerst tegelijk met de verlening van de bouwvergunning op 13 juli 1999 is beslist. Dit hield verband met het feit dat burgemeester en wethouders het inwerkingtreden van het bestemmingsplan hebben afgewacht alvorens op het verzoek om vrijstelling te beslissen. Uit het vorenstaande volgt dat [vergunninghouder] zijn aanvraag eerder dan appellant heeft ingediend, zodat burgemeester en wethouders – daargelaten de beslissing van 5 januari 1999 en de volgorde van inschrijving voor een bouwkavel op het desbetreffende terrein - de aanvraag van [vergunninghouder] reeds hierom met voorrang hebben kunnen behandelen. De rechtbank is, zij het op andere gronden, terecht tot deze conclusie gekomen.

2.2.2. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden geoordeeld dat burgemeester en wethouders de aan [vergunninghouder] voor de Formido bouwmarkt verleende vrijstelling bij de bestreden beslissing op bezwaar ter zake van 5 april 2000 in stand hebben kunnen laten. Blijkens het door [vergunninghouder] overgelegde DPO is de vestiging van de bouwmarkt in het centrum ongewenst en zal door de vestiging op het bedrijventerrein De Kamp-Zuid geen onevenredige aantasting van de distributieve voorzieningen in de regio optreden. De rechtbank heeft daarbij met juistheid overwogen dat de laatste volzin van artikel 16, derde lid, van de planvoorschriften niet onverbindend is te achten.

2.2.3. Voorts is de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat burgemeester en wethouders bij de desbetreffende beslissing op bezwaar van 5 april 2000 de weigering om de door appellant verzochte vrijstelling voor de Big Boss bouwmarkt te verlenen konden handhaven, nu aan de voorwaarde voor het verlenen van vrijstelling, neergelegd in de laatste volzin van artikel 16, derde lid, van de planvoorschriften, niet is voldaan. Zowel het door [vergunninghouder] als het door appellant overgelegde DPO bieden voldoende grond voor het oordeel dat op het bedrijventerrein De Kamp-Zuid slechts plaats is voor één bouwmarkt.

2.3. Het hoger beroep richt zich in de tweede plaats tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen het besluit van 5 april 2000 inzake de appellant geweigerde vrijstelling, voorzover dit beroep was gericht tegen de in dat besluit vervatte afwijzing van appellants verzoek om vergoeding van de kosten van het doen opmaken van een DPO. Appellant betoogt dat de rechtbank het beroep in zoverre ten onrechte heeft doorgezonden naar burgemeester en wethouders om als bezwaarschrift te worden behandeld. Dit betoog treft doel. Het verzoek om schadevergoeding en de beslissing daarop hangen zodanig samen met de door appellant tegen de op 13 juli 1999 geweigerde vrijstelling gevoerde bezwaarprocedure dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding om redenen van proceseconomie dient te worden aangemerkt als onderdeel van de beslissing op bezwaar. Voor appellant stond hiertegen rechtstreeks beroep open bij de rechtbank.

2.4. Het hoger beroep is gegrond voorzover het is gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren door de rechtbank van het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. De Afdeling wijst de zaak in zoverre met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State terug naar de rechtbank. Voor het overige is het hoger beroep ongegrond.

2.5. Het bestuursorgaan dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond voorzover dit is gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren door de rechtbank van het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding;

II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 17 april 2001, 00/474 en 00/476, voorzover daarbij het beroep gericht tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk is verklaard;

III. wijst de zaak in zoverre naar de rechtbank terug;

IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

V. veroordeelt burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 694,11, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door burgemeester en wethouders te worden betaald aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091 onder vermelding van het zaaknummer);

VI. gelast dat burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 165,00) vergoeden.

Aldus vastgesteld door mr. H. Bekker, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Bekker w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2002

47-422.