Uitspraak 201602124/1/A1


Volledige tekst

201602124/1/A1.
Datum uitspraak: 25 januari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Akersloot, gemeente Castricum,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 maart 2016 in zaak nr. 15/4678 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Castricum.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie 1] te Akersloot.

Bij besluit van 14 oktober 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 11 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door N. Schumacher en A. Jacobs, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het bij besluit van 14 oktober 2015 in stand gelaten besluit van 9 juli 2015 voorziet in de verlening van een omgevingsvergunning aan [vergunninghouder] voor de bouw van een woning op het perceel [locatie 1]. [vergunninghouder] woont zelf op het perceel [locatie 2]. [appellant] woont op het perceel [locatie 3]. Hij vreest dat de realisering van de woning zal leiden tot een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat.

De rechtbank heeft in het proces-verbaal van de aangevallen mondelinge uitspraak overwogen dat hetgeen [vergunninghouder] heeft aangevoerd over de totstandkoming van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Akersloot [locatie 2]-[locatie 1]" (hierna: het bestemmingsplan) in deze procedure, die betrekking heeft op de rechtmatigheid van het besluit van 9 juli 2015, niet aan de orde kan komen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat vaststaat dat het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan en dat niet is gebleken van andere gronden om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren, zodat het college gehouden was de omgevingsvergunning te verlenen. [appellant] is het daarmee oneens.

Beoordeling van het hoger beroep

2. [appellant] heeft eerst in hoger beroep betoogd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de inhoud daarvan meer bedraagt dan de maximum toegestane 400 m³. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.

3. Hetgeen [appellant] voor het overige in zijn hogerberoepschrift heeft aangevoerd, richt zich niet tegen de overweging van de rechtbank dat het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan, het Bouwbesluit 2012, de Bouwverordening Castricum 2012 en de redelijke eisen van welstand, zodat zich geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) voordoen. Omdat een gevraagde omgevingsvergunning slechts kan worden geweigerd als zich één of meer van deze weigeringsgronden voordoen en nu daarvan niet is gebleken, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het college voor het bouwplan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo moest verlenen.

4. In de onderhavige procedure ligt slechts de rechtmatigheid van de bij besluit van 14 oktober 2015 in stand gelaten omgevingsvergunning van 9 juli 2015 ter beoordeling voor. Dat betekent dat de eisen van [appellant] over het afzien van aansluiting van de woning op de nutsvoorzieningen, het al dan niet gedeeltelijk dichtmetselen van diverse gevelopeningen en het schoonhouden door [vergunninghouder] van een strook grond van 40 cm breed langs zijn perceel in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.

Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat in afwijking van de omgevingsvergunning is gebouwd door meer dakkapellen te realiseren dan op de bouwtekeningen zijn aangegeven, wordt overwogen dat de extra dakkapellen geen deel uitmaken van de thans ter beoordeling voorliggende omgevingsvergunning. Indien en voor zover deze dakkapellen omgevingsvergunningvrij zijn, mogen die zonder een omgevingsvergunning worden gerealiseerd en is er in zoverre geen illegale situatie.

Conclusie

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.

w.g. Hagen w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017

724.