Uitspraak 201508374/1/A1


Volledige tekst

201508374/1/A1.
Datum uitspraak: 14 december 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Heeze, gemeente Heeze-Leende,
2. [appellante sub 2] (hierna: de maatschap), gevestigd te Heeze, gemeente Heeze-Leende,
3. [appellante sub 3], wonend te Heeze, gemeente Heeze-Leende,
4. de Stichting Kasteel Heeze, gevestigd te Heeze, gemeente Heeze-Leende, en anderen (hierna: SKH en anderen),

en

1. het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: gedeputeerde staten),
2. het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende (hierna: burgemeester en wethouders),
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2015 hebben gedeputeerde staten op grond van de Waterwet goedkeuring verleend aan het door het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel (hierna: het waterschap) op 18 augustus 2015 vastgestelde projectplan "Waterberging en natuurontwikkeling Kleine Dommel" (hierna: het goedkeuringsbesluit).

Bij ongedateerd besluit hebben burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend voor, voor zover thans van belang, het uitvoeren van werkzaamheden nabij kasteel Heeze.

Tegen deze besluiten hebben SKH en anderen beroep ingesteld.
[appellant sub 1], de maatschap en [appellante sub 3] hebben beroep ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit.

Gedeputeerde staten hebben een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De maatschap, het waterschap en SKH en anderen hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De maatschap, [appellante sub 3], SKH en anderen en burgemeester en wethouders hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2016, waar [appellant sub 1], de maatschap, vertegenwoordigd door [appellant sub 1] en [gemachtigden], [appellante sub 3], bijgestaan door mr. G.H. Blom en [gemachtigde], SKH en anderen, vertegenwoordigd door mr. S.E. van Tuyll en drs. [persoon], gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. P.W.A.M van 't Veer-Damen en ing. J.W. Sonnevijlle, burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R. Klaver en R. Lavrijsen, en het waterschap, vertegenwoordigd door D.I. Jansen-Jonker, ing. M.F.L.M. van den Broek, ir. J.C.J. de Hoog en F.P.M. Weerts MSc, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het projectplan voorziet in beekdalontwikkeling langs de watergang de Kleine Dommel, natuurontwikkeling nabij de Kleine Dommel en de aanleg van een gestuurde waterberging tussen de rijksweg A67 en de Boschlaan te Heeze. Het doel van de waterberging is het voorkomen van wateroverlast binnen de kern van Geldrop. Het doel van de beekdal- en natuurontwikkeling is het voldoen aan de ecologische doelstellingen op grond van de Kaderrichtlijn Water.

Ter uitvoering van de in het projectplan voorziene maatregelen, hebben burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het uitvoeren van werkzaamheden nabij kasteel Heeze. Gedeputeerde staten hebben met toepassing van artikel 5.8, eerste lid, van de Waterwet een gecoördineerde voorbereiding van het projectplan en onder meer dit besluit bevorderd en hebben op grond van artikel 5.7, eerste lid, goedkeuring verleend aan het projectplan.

De beroepen van [appellant sub 1] en de maatschap

2. [appellant sub 1] is eigenaresse van onder meer het perceel met de kadastrale aanduiding F4710, gelegen ten westen van de Kleine Dommel en ten noorden van de Boschlaan. Dat perceel ligt gedeeltelijk in het waterbergingsgebied en is bij de maatschap in gebruik als grasland. Verder heeft de maatschap het daarnaast gelegen perceel F4711 in gebruik voor de teelt van mais en het perceel F4317, gelegen ten oosten van de Kleine Dommel, in het stroomgebied van de Rielloop, in gebruik als grasland. De percelen F4711 en F4317 liggen geheel in het waterbergingsgebied.

3. [appellant sub 1] en de maatschap verzetten zich tegen het aanbrengen van obstakels in de Kleine Dommel en het versmallen van het dwarsprofiel van de Kleine Dommel. Zij voeren aan dat de daardoor veroorzaakte stijging van het grondwaterpeil negatieve gevolgen heeft voor hun percelen en de gewassen die zij daarop telen. Volgens hen hebben gedeputeerde staten ten onrechte goedkeuring aan het projectplan verleend, zonder dat er duidelijke afspraken en compenserende maatregelen zijn vastgelegd voor alle betrokkenen.

Zij betogen verder dat in de door het waterschap gedane voorstellen tot grondruil onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. Ter zitting hebben zij toegelicht ontevreden te zijn over de gang van zaken, waarin het waterschap pas in een laat stadium met hen in gesprek is gegaan. Volgens hen heeft het waterschap onvoldoende voor hen bemiddeld, terwijl het twee andere grondeigenaren zou hebben bevoordeeld, aangezien met hen wel overeenstemming is bereikt over de aankoop en ruil van gronden.

3.1. Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet moet de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder geschieden overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan.

Ingevolge het tweede lid moet het plan ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd bevatten, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk.

3.2. Het projectplan voorziet ten behoeve van de beekdalontwikkeling in het aanbrengen van hout in de Kleine Dommel op het traject tussen de weg de Rul en kasteel Heeze. Verspreid om de 40 tot 60 m wordt op 17 plaatsen aan één of beide zijden van de beek hout aangebracht om een versmalling van 10 tot 15 m lang te creëren, met als doel het ontstaan van meer variatie en dynamiek in de stroming en stroomsnelheid van de Kleine Dommel. Als gevolg van deze maatregel stijgt de grondwaterstand op de percelen F4710 en F4711. Door de plaatsing van een gemaal in de Rielloop, zoals voorzien in het projectplan, blijft de grondwaterstand op het perceel F4317 gelijk.

Het waterschap heeft met behulp van de Landbouw Effect Tool de schade die [appellant sub 1] zal lijden als gevolg van de stijging van het grondwaterpeil op perceel F4710 berekend op € 32,59 per jaar. Omdat dit bedrag lager is dan € 45,- heeft het waterschap aan [appellant sub 1] geen aanbod gedaan om voorafgaand aan de uitvoering van het projectplan een overeenkomst te sluiten over de vernattingsschade. Het waterschap heeft erop gewezen dat [appellant sub 1], indien vernattingsschade optreedt, kan verzoeken om vergoeding van die schade.

Ter compensatie van de schade die de maatschap lijdt als gevolg van de stijging van het grondwaterpeil op perceel F4711, voorziet het projectplan in de ophoging van dat perceel. Indien de maatschap niet akkoord gaat met de ophoging, kan zij gebruik maken van de nadeelcompensatieregeling.

Ingevolge artikel 5.4, tweede lid, van de Waterwet moet het projectplan een beschrijving bevatten van de te treffen voorzieningen om de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk ongedaan te maken of te beperken. Het is niet zo dat er geen nadelige gevolgen mogen optreden als gevolg van het projectplan. Evenmin is vereist dat met alle betrokkenen volledige overeenstemming bestaat over de te nemen maatregelen. In het projectplan is omschreven welke nadelige gevolgen voor [appellant sub 1] en de maatschap kunnen optreden, welke voorzieningen worden en kunnen worden getroffen om die nadelige gevolgen ongedaan te maken en welke mogelijkheden er zijn om een financiële vergoeding te krijgen voor schade die niet kan worden voorkomen. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat gedeputeerde staten het projectplan ten onrechte hebben goedgekeurd.

Het betoog faalt in zoverre.

3.3. Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 1] en de maatschap niet akkoord zijn gegaan met de door het waterschap aangeboden percelen, omdat die percelen volgens hen te ver weg liggen, te duur zijn of geen verbetering zijn ten opzichte van hun eigen perceel. Het perceel dat zij wensten, kon het waterschap niet verwerven. De omstandigheid dat geen overeenstemming is bereikt, omdat zij de door het waterschap aangeboden grond niet wensten en het waterschap het door hen gewenste stuk grond niet kon aanbieden, betekent niet dat het waterschap onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. Ook de omstandigheid dat het waterschap met twee andere grondeigenaren wel overeenstemming heeft kunnen bereiken over de aankoop en ruil van grond, betekent niet dat die eigenaren door het waterschap zijn bevoordeeld. [appellant sub 1] en de maatschap hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat het waterschap in een eerder stadium met die grondeigenaren in gesprek is gegaan dan met hen.

Het betoog faalt ook in zoverre.

4. De maatschap verzet zich tevens tegen de aanleg van de gestuurde waterberging. Zij betoogt dat haar in het waterbergingsgebied gelegen percelen kunnen overstromen, waardoor het grasland vervuild raakt. Indien dat zich voordoet, zal zij schade lijden omdat de melk van de daar grazende koeien een jaar lang onverkoopbaar zal zijn, aldus de maatschap.

4.1. In het deskundigenbericht wordt geconcludeerd dat de percelen F4711 en F4317 in de huidige situatie gemiddeld eenmaal per jaar overstromen en dat deze percelen niet vaker zullen overstromen als gevolg van de maatregelen die nodig zijn voor de aanleg van de gestuurde waterberging, die naar verwachting gemiddeld eenmaal per 16 jaar zal worden ingezet. In het deskundigenbericht wordt uitgelegd dat bij elke natuurlijke overstroming reeds een kleine laag slib, met eventuele vervuiling, wordt afgezet. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Uit het voorgaande volgt dat de kans dat de percelen F4711 en F4317 overstromen en het grasland als gevolg daarvan vervuild raakt, niet toeneemt als gevolg van de uitvoering van het projectplan.

Het betoog faalt.

5. [appellant sub 1] en de maatschap voeren aan dat het landschap, in het bijzonder de traditionele en natuurlijke aanblik van de Kleine Dommel, wordt aangetast door de maatregelen en wijzigingen waarin het projectplan voorziet. Zij stellen dat het gebied de afgelopen eeuw cultuurlandschap met weilanden, koeien en hooiland is geweest en dat het creëren van kunstmatige natuur daaraan afbreuk doet.

5.1. Gedeputeerde staten stellen zich in hun verweerschrift op het standpunt dat het projectplan geen grote veranderingen in het landschap veroorzaakt. Als gevolg van het aanbrengen van hout in de Kleine Dommel zal de watergang geleidelijk een andere ligging in het landschap krijgen, maar dat is een proces van jaren, zodat het landschap daarin kan meegroeien, aldus gedeputeerde staten. Zij stellen dat de graslanden waarop natuurontwikkeling is voorzien, na de uitvoering van het projectplan graslanden blijven, waardoor de uitstraling daarvan hetzelfde blijft. Volgens gedeputeerde staten is de natuurontwikkeling ook vanuit cultuurhistorisch oogpunt verantwoord, omdat die is gericht op het terugbrengen van de oorspronkelijke situatie van het beekdal. [appellant sub 1] en de maatschap hebben deze door gedeputeerde staten gegeven schets van de omvang van de veranderingen niet bestreden. Naar het oordeel van de Afdeling wordt het landschap door deze veranderingen niet zodanig aangetast dat het projectplan niet in redelijkheid kon worden vastgesteld en goedgekeurd.

Het betoog faalt.

6. [appellant sub 1] en de maatschap vrezen voor een toename van het risico op de dierziekte leverbot.

6.1. Het waterschap heeft over het risico op leverbotbesmetting advies ingewonnen bij het Louis Bolk Instituut. In het projectplan staat dat leverbot zowel in de huidige als de toekomstige situatie kan voorkomen op de nattere weidepercelen in het projectgebied en dat het risico op leverbot niet significant toeneemt door de uitvoering van het projectplan. [appellant sub 1] en de maatschap hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Bovendien voorziet het projectplan in de ophoging van een aantal percelen waardoor de gunstige leefomstandigheden voor de leverbotslak afnemen.

Het betoog faalt.

7. De maatschap voert aan dat zij zich niet kan verenigen met de aanleg van een pomp en een dijk rondom haar perceel F4317 in het stroomgebied van de Rielloop.

7.1. Het projectplan voorziet in de plaatsing van een gemaal in de Rielloop om de huidige afvoer en de waterstanden in de Rielloop en de daarop afwaterende zijwatergangen te handhaven. Ter zitting heeft het waterschap toegelicht dat plaatsing van dat gemaal mogelijk niet meer nodig is, omdat veel agrarische gronden in het stroomgebied van de Rielloop worden aangekocht. Indien voldoende gronden zijn aangekocht, wil het waterschap een nieuw projectplan vaststellen waarin het gemaal komt te vervallen en voor perceel F4317 wordt voorzien in de aanleg van een kleine pomp. Aangezien het projectplan, dat thans ter beoordeling staat, niet voorziet in een pomp en dijk rondom perceel F4317, maar in een gemaal in de Rielloop, mist het betoog van de maatschap feitelijke grondslag.

Het beroep van [appellante sub 3]

8. [appellante sub 3] woont aan de [locatie 1] te Heeze. Zij is tevens eigenaresse van een perceel grond aan de overzijde van de Rul, grenzend aan het perceel [locatie 2]. Het projectplan voorziet in de aanleg van een kade rondom dat perceel en het perceel [locatie 2], met als doel de woning op het perceel [locatie 2] te beschermen tegen overstroming bij inzet van de gestuurde waterberging.

Voor de aanleg van de kade aan de zuidzijde langs de weg de Rul heeft het waterschap verschillende varianten beschouwd en tegen elkaar afgewogen. In het projectplan is gekozen voor de variant waarin de weg de Rul ongeveer 2 m naar het zuiden wordt verlegd en wordt opgehoogd. In deze variant worden de bomen aan de zuidzijde van de Rul gekapt en blijven de bomen aan de noordzijde behouden (hierna: variant C).

9. [appellante sub 3] betoogt dat in het projectplan niet is gekozen voor de maatschappelijk beste variant voor de aanleg van de kade. Volgens haar had het waterschap moeten kiezen voor de door haar voorgestelde variant waarin de kade geheel op het perceel [locatie 2] en haar naastgelegen perceel wordt aangelegd en de huidige weg en de bomen behouden blijven (hierna: variant B). Daartoe voert zij onder meer aan dat die variant het goedkoopst is, omdat geen dure damwand nodig is en dat in die variant maar één boom gekapt hoeft te worden, zodat de beeldbepalende laan in stand kan blijven. Verder verzet zij zich ertegen dat voor variant C een gedeelte van haar perceel ten zuiden van de Rul, dat deel uitmaakt van haar huiskavel, nodig is. Zij stelt wel bereid te zijn een gedeelte van haar perceel ten noorden van de Rul te verkopen ten behoeve van variant B.

9.1. In het ontwerpprojectplan was voorzien in een variant waarin een groot aantal bomen aan weerszijden van de Rul gekapt zou moeten worden. [appellante sub 3] heeft in haar zienswijze daartegen variant B voorgesteld. Het waterschap heeft die variant onderzocht en geconcludeerd dat die variant niet geschikt is, omdat daarvoor ruim 1350 m2 grond van de bewoners van [locatie 2] en ruim 500 m2 grond van [appellante sub 3] nodig is. Omdat met hen geen overeenstemming kon worden bereikt over minnelijke grondverwerving, zou die grond onteigend moeten worden, wat volgens het waterschap een te zwaar middel is indien er andere oplossingen mogelijk zijn en hoge kosten meebrengt. Daarnaast stelt het waterschap zich op het standpunt dat de bomen, hoewel zij niet gekapt hoeven te worden, niet op lange termijn kunnen worden behouden, omdat hun levensduur zal afnemen door de grondwaterstijging als gevolg van de uitvoering van het projectplan.

Naar aanleiding van de zienswijze van [appellante sub 3] en het overleg met haar en de bewoners van [locatie 2], is het waterschap tot variant C gekomen. Volgens het waterschap wordt in deze variant voor een groot deel tegemoetgekomen aan de bezwaren van [appellante sub 3], omdat de rij bomen ten noorden van de Rul behouden blijft, zodat de lijn- en zichtstructuur van de laan intact blijft. Omdat de bomen binnen de polder komen te staan, ondervinden zij geen negatieve gevolgen van de grondwaterstijging, aldus het waterschap. In deze variant is slechts 146 m2 grond, waaronder de bermsloot, van [appellante sub 3] nodig, waarvoor een gedoogbeschikking kan worden genomen.

9.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het waterschap zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat variant C geschikter is dan variant B, vanwege het ruimtebeslag op de percelen ten noorden van de Rul en de noodzaak van onteigening van grond met de daarmee gepaard gaande hoge kosten in geval van variant B. Ook indien [appellante sub 3] bereid is 500 m2 grond van haar perceel ten noorden van de Rul te verkopen, wat ten tijde van de vaststelling van het projectplan niet bekend was bij het waterschap, moet voor variant B nog steeds 1350 m2 grond van de bewoners van [locatie 2] onteigend worden.

Wat de hoge kosten van een damwand betreft, heeft het waterschap ter zitting toegelicht dat in variant C een houten damwand op maaiveldniveau nodig is om het talud van de kade stabiel te houden. De kosten daarvan zijn veel lager dan de kosten van een stalen damwand langs de weg. Om die reden is een eerder onderzochte variant afgevallen.

Gelet op het voorgaande heeft het waterschap in redelijk kunnen kiezen voor variant C.

Het betoog faalt.

10. [appellante sub 3] voert aan dat in de gekozen variant C het talud met het wegdek te dicht bij de te behouden bomen komt te liggen, waardoor de levensduur van die bomen negatief wordt beïnvloed. Volgens haar mag geen grondophoging plaatsvinden binnen twee meter vanaf de stam.

10.1. In het advies van 7 september 2015 van Van Helvoirt Groenprojecten BV wordt variant C beoordeeld op het behoud van de bomen ten noorden van de Rul. De conclusie van het advies is dat de voorgenomen werkzaamheden in geringe mate gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid van de bomen en dat behoud van de bomen goed mogelijk is als de in het advies gedane aanbevelingen worden opgevolgd. [appellante sub 3] heeft niet met concrete argumenten aannemelijk gemaakt dat de conclusie van dit advies onjuist is. Haar betoog geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het talud met het wegdek te dicht bij de bomen komt te liggen.

Het betoog faalt.

11. [appellante sub 3] voert tot slot aan dat het projectplan ten onrechte niet voorziet in de herplant van de te kappen bomen aan de zuidzijde van de Rul. Zij wenst dat aan die zijde van de weg bomen worden herplant om de laan te herstellen en dat Staatsbosbeheer, als eigenaar van grond aan die zijde van de weg, wordt verplicht daaraan mee te werken.

11.1. Volgens het waterschap wil Staatsbosbeheer geen bomen herplanten, omdat beukenbomen niet zullen overleven in de situatie na de uitvoering van het projectplan en andere boomsoorten geen toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de rij beuken die behouden blijft. Het waterschap stelt zich op het standpunt dat de lijn- en zichtstructuur van de laan intact blijft doordat de rij bomen ten noorden van de Rul behouden blijft. Ter zitting is verder gebleken dat de kap en de herplant van de bomen is geregeld in de Boswet. In het licht van het voorgaande heeft het waterschap er in redelijkheid voor kunnen kiezen de herplant van de bomen niet in het projectplan op te nemen.

Het betoog faalt.

Het beroep van SKH en anderen

12. SKH heeft als doelstelling de instandhouding van kasteel Heeze als cultureel-historisch monument in zijn landschappelijke omgeving. Kasteel Heeze ligt ten zuiden van de Boschlaan tussen de Groote Aa en de Sterkselsche Aa, die ten noorden van het kasteel samenkomen in de Kleine Dommel. De historische buitenplaats Heeze, waaronder het kasteel en de historische tuin- en parkaanleg daaromheen, is aangewezen als beschermd rijksmonument. Ten zuiden/zuidwesten van het kasteel liggen de graslanden de Waarden en ten zuidoosten van het kasteel liggen de graslanden de Hoeven. Ten noorden van het kasteel ligt het gebied dat wordt aangeduid als de Engelse tuin en ten noorden daarvan liggen de graslanden de Scherfdonken.

Zoals onder 3.2 overwogen, voorziet het projectplan in het aanbrengen van hout in de Kleine Dommel op het traject tussen de weg de Rul en kasteel Heeze. Een deel van dit traject ligt binnen het beschermde rijksmonument. Verder voorziet het projectplan in verschillende maatregelen in de gebieden de Waarden en de Hoeven, waaronder het afplaggen van het maaiveld met als doel de voedselrijke toplaag te verwijderen zodat soorten die schrale omstandigheden nodig hebben, zich kunnen ontwikkelen.

Voor de maatregelen die plaatsvinden binnen het beschermde rijksmonument, hebben burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleend voor het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument.

13. Met betrekking tot de omgevingsvergunning, voeren SKH en anderen aan dat burgemeester en wethouders in strijd met artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, geen advies aan de gemeentelijke monumentencommissie hebben gevraagd.

13.1. Ingevolge artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 vragen burgemeester en wethouders de commissie op het gebied van de monumentenzorg advies, voordat zij beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

13.2. Vaststaat dat burgemeester en wethouders geen advies hebben gevraagd aan de gemeentelijke monumentencommissie, waardoor zij in strijd met artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 hebben gehandeld. Op 24 maart 2016 heeft de A2-Erfgoedcommissie alsnog een advies uitgebracht. De commissie concludeert dat het plan ten minste voldoet aan de minimumeisen die op grond van de zorg voor het rijksmonument moeten worden gesteld en adviseert positief. Gelet op dit advies, kan het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht worden gepasseerd. Ingevolge dat artikel kan een besluit waartegen beroep is ingesteld ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Het betoog is terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van de omgevingsvergunning.

14. SKH en anderen betogen dat het aanbrengen van obstakels in de Kleine Dommel de traditionele aanblik van de watergang aantast. Daarnaast betogen zij dat de in het projectplan voorziene maatregelen in de Waarden en de Hoeven het oorspronkelijke, uit de 18e eeuw stammende, landschap en het beschermde rijksmonument aantasten. Zij vrezen onder meer dat het bloemrijke grasland de aanblik zal krijgen van een moeras. Volgens hen wordt het traditionele beeld van de weilanden aangetast als daar geen koeien meer kunnen worden gehouden.

Met betrekking tot de omgevingsvergunning voeren zij aan dat die ten onrechte is gebaseerd op een advies van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) van 28 januari 2015. Volgens hen is dat advies niet deugdelijk, omdat het is gebaseerd op het rapport "Cultuurhistorische waardering, Velden bij Kasteel Heeze, te Heeze" van SB4 van 16 december 2014, dat niet voldoet aan de Landelijke Richtlijnen Tuinhistorisch Onderzoek (RTO). Zij voeren aan dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend zonder dat een cultuurhistorische waardestelling conform de RTO is gedaan. Verder betogen zij dat het advies van de RCE innerlijk tegenstrijdig is, omdat daarin wordt geconcludeerd dat de cultuurhistorische waarden van het gebied verminderen, maar de RCE desondanks geen zwaarwegende bezwaren tegen de uitvoering van het plan ziet.

14.1. Gedeputeerde staten stellen zich in hun verweerschrift op het standpunt dat door de natuurontwikkeling in de Waarden en de Hoeven een bloemrijk en orchideerijk grasland ontstaat, zoals vroeger voor de grote ruilverkaveling in de jaren 40 en 50 aanwezig was. Volgens gedeputeerde staten worden de cultuurhistorische waarden slechts minimaal aangetast, omdat de zichtlijnen in het landschap worden teruggebracht na het afplaggen van de weilanden.

Gedeputeerde staten stellen zich voorts op het standpunt dat voldoende onderzoek is gedaan naar de cultuurhistorische waarden en geen onderzoek conform de RTO nodig is. Desondanks heeft het waterschap een dergelijk onderzoek laten uitvoeren, wat heeft geresulteerd in de twee rapporten van SB4 van 3 maart 2016 "Cultuurhistorische waardestelling (conform RTO), Velden bij Kasteel Heeze, te Heeze" en "Effectrapportage, Velden bij Kasteel Heeze, te Heeze".

14.2. Zoals onder 5.1 overwogen, wordt het landschap in zijn algemeenheid, door het aanbrengen van hout in de Kleine Dommel, niet zodanig aangetast dat het projectplan niet in redelijkheid kon worden vastgesteld en goedgekeurd.

Met betrekking tot het beschermde rijksmonument, overweegt de Afdeling dat SKH en anderen niet met concrete argumenten aannemelijk hebben gemaakt dat het grasland, anders dan in het projectplan is beoogd, de aanblik van een moeras zal krijgen. Gelet op de monumentenomschrijving van de tuin- en parkaanleg, zijn de weilanden vanwege hun aanleg van cultuurhistorische waarde. Uit die omschrijving volgt niet dat de aanwezigheid van koeien op de weilanden van cultuurhistorische waarde is, zodat het beschermde rijksmonument zou worden aangetast door de afwezigheid van koeien.

In het rapport van SB4 van 16 december 2014, waaraan een verkennend onderzoek ten grondslag ligt, worden verschillende aanbevelingen gedaan om de negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden te beperken. Naar aanleiding daarvan is het projectplan aangepast. In de rapporten van SB4 van 3 maart 2016 wordt na een volwaardige cultuurhistorische waardestelling geconcludeerd dat de effecten van de voorgenomen plannen zodanig beperkt of ondergeschikt zijn ten opzichte van de cultuurhistorische waarden, dat de omschreven ingrepen acceptabel zijn. De enkele omstandigheid dat deze rapporten evenals het verkennend onderzoek zijn opgesteld door SB4 maakt, anders dan SKH en anderen betogen, niet dat de conclusie van deze rapporten op voorhand vaststond en de rapporten daarom ondeugdelijk zijn.

In het advies van 28 januari 2015 geeft de RCE een beschouwing van de gebieden en de maatregelen. De RCE overweegt dat de cultuurhistorische waarden van het gebied niet worden versterkt, maar verminderen door uitvoering van het projectplan. Volgens de RCE is de aantasting van de cultuurhistorische waarden echter beperkt met de aanpassing van de oeverwallen zoals aanbevolen in het rapport van SB4 van 16 december 2014. De conclusie van de RCE is dat er geen zwaarwegende bezwaren tegen de uitvoering van het plan bestaan. Naar het oordeel van de Afdeling is het advies niet innerlijke tegenstrijdig. Nu de RCE een eigen afweging heeft gemaakt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het advies ondeugdelijk is omdat daarin wordt verwezen naar het rapport van SB4 van 16 december 2014.

Gelet op het voorgaande is in de beperkte aantasting van het landschap en het beschermde rijksmonument geen grond gelegen voor het oordeel dat het projectplan ten onrechte is vastgesteld en goedgekeurd en dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend.

Het betoog faalt.

15. SKH en anderen betogen dat de stijging van het grondwaterpeil als gevolg van de uitvoering van het projectplan, schadelijke gevolgen heeft voor de bossen en weilanden rondom kasteel Heeze. Zij vrezen voor het afsterven van monumentale bomen en aantasting van de historische parkaanleg van de Engelse tuin. Volgens hen moet de stijging van het grondwaterpeil geleidelijk over een periode van 10 jaar plaatsvinden.

15.1. Op 14 oktober 2015 hebben twee medewerkers van Bureau Van Nierop en van Groenwacht Nederland een veldbezoek gebracht aan de Engelse tuin. In het verslag van dat veldbezoek wordt geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat er bomen zullen afsterven als gevolg van de geplande vernatting. SKH en anderen hebben deze conclusie niet met concrete argumenten bestreden. Uitgaande van de juistheid van deze conclusie bestaat er geen noodzaak om de stijging van het grondwaterpeil geleidelijk over een periode van 10 jaar te laten plaatsvinden.

Het betoog faalt.

16. SKH en anderen vrezen voor een toename van het risico op de dierziekte leverbot door de stijging van het grondwaterpeil. Zij voeren aan dat daardoor de waarde van de weilanden daalt.

16.1. Zoals onder 6.1 overwogen, heeft het waterschap over het risico op leverbotbesmetting advies ingewonnen bij het Louis Bolk Instituut. In het projectplan staat dat leverbot zowel in de huidige als de toekomstige situatie kan voorkomen op de nattere weidepercelen in het projectgebied en dat het risico op leverbot niet significant toeneemt door de uitvoering van het projectplan. Ook SKH en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.

Het projectplan voorziet in het afplaggen van het maaiveld van de Waarden en de Hoeven in het kader van natuurontwikkeling. Aangezien deze gebieden niet bedoeld en niet geschikt zijn voor het houden van vee, draagt een toename van de gunstige leefomstandigheden voor de leverbotslak in deze gebieden niet bij aan het risico op leverbotbesmetting bij vee. Blijkens het deskundigenbericht neemt de grondwaterstand ook in delen van de Scherfdonken dusdanig toe dat deze niet meer voldoet aan de waarden voor het agrarische gebruik van grasland, waardoor dit gebied evenals de Waarden en de Hoeven niet geschikt is voor het houden van vee en het risico op leverbotbesmetting bij vee dan ook niet toeneemt.

Het betoog faalt.

17. SKH en anderen betogen dat het projectplan een toename van stilstaand water in de Waarden en de Hoeven tot gevolg heeft, wat zal leiden tot overlast van muggen. Volgens hen neemt het stilstaand water toe door het afplaggen van het weiland, het creëren van een poel en het vergroten van een bestaande poel. In reactie op het verweer van gedeputeerde staten dat de kans op overlast van muggen erg klein is op een afstand van meer dan 200 tot 300 m van stilstaand water, stellen zij dat hun woningen ruim binnen die afstand liggen. Zij stellen in de huidige situatie in een natte periode al veel overlast van muggen te ondervinden.

17.1. Het projectplan voorziet in het vergroten van een bestaande poel in het noorden van het projectgebied op ongeveer 3 km afstand van de woningen aan de Boschlaan en in het aanleggen van een poel op ongeveer 650 m afstand van de dichtstbijzijnde woning aan de Boschlaan 31. De ter zitting door SKH en anderen bedoelde poel op kortere afstand van de woningen, betreft een bestaande poel waarin het projectplan geen verandering brengt.

Met betrekking tot de door SKH en anderen gestelde toename van stilstaand water op het maaiveld, hebben gedeputeerde staten zich in hun verweerschrift op het standpunt gesteld dat de situatie dat er water op het maaiveld komt te staan door een hoge grondwaterstand, zich voornamelijk in de wintermaanden voordoet, als de insecten niet actief zijn. Daardoor is de mogelijkheid op overlast door muggen vrijwel niet aanwezig, aldus gedeputeerde staten. In het deskundigenbericht staat dat met name het gebied de Hoeven van belang is, wat in de huidige situatie al een nat gebied is. In het deskundigenbericht wordt geconcludeerd dat het grondwaterpeil zal stijgen, wat zal zorgen voor verdere vernatting gedurende het gehele jaar, waardoor de mogelijkheid van overlast door muggen groter lijkt dan gedeputeerde staten aangeven. Ter zitting heeft het waterschap toegelicht dat de hoeveelheid stilstaand water in de huidige situatie reeds tot muggen leidt en dat moeilijk in te schatten is of dit zal toenemen of afnemen als gevolg van de maatregelen in het projectplan.

Naar het oordeel van de Afdeling staat niet op voorhand vast dat de overlast door muggen zal toenemen als gevolg van het projectplan. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel het projectplan niet in redelijkheid kon worden vastgesteld en goedgekeurd.

Het betoog faalt.

18. SKH en anderen vrezen dat hun woningen in de nabijheid van kasteel Heeze in waarde zullen dalen als gevolg van de overlast van muggen en de aantasting van het beschermde rijksmonument. Daartoe verwijzen zij naar een publicatie waarin wordt geconcludeerd dat door investeringen in cultureel erfgoed de huizenprijzen in de omgeving stijgen.

18.1. Zoals onder 17.1 overwogen, staat niet op voorhand vast dat de overlast door muggen zal toenemen. Uit de publicatie kan niet worden afgeleid dat de beperkte aantasting van het beschermde rijksmonument zal leiden tot waardedaling van de woningen nabij kasteel Heeze. SKH en anderen hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hun woningen in waarde zullen dalen als gevolg van de uitvoering van het projectplan.

Het betoog faalt.

Conclusie

19. De beroepen zijn ongegrond.

20. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1], de maatschap en [appellante sub 3] bestaat gaan aanleiding.

Burgemeester en wethouders dienen, gelet op overweging 13.2, op na te melden wijze in de proceskosten van SKH en anderen te worden veroordeeld. De geclaimde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen niet voor vergoeding in aanmerking. Nu alle gedingstukken door SKH en anderen op eigen naam zijn ingediend en geen beroepsmatig rechtsbijstandverlener ter zitting is verschenen, is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet gebleken. Voorts wordt het verzoek om burgemeester en wethouders te veroordelen in de kosten van het meebrengen van een deskundige afgewezen. Daartoe overweegt de Afdeling dat [persoon] behoort tot de appellanten SKH en anderen en dat hij daarom niet kan worden aangemerkt als deskundige die door een partij is meegebracht. Ten aanzien van het verzoek om burgemeester en wethouders te veroordelen in de kosten van het opmaken van deskundigenrapporten, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken van deskundigenrapporten die in verband met de behandeling van het beroep zijn opgemaakt en daarom voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen ongegrond;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende tot vergoeding van bij de Stichting Kasteel Heeze en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 47,30 (zegge: zevenenveertig euro en dertig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende aan de Stichting Kasteel Heeze en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Michiels w.g. Kors
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016

687.