Uitspraak 201603716/1/A3


Volledige tekst

201603716/1/A3.
Datum uitspraak: 7 december 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de korpschef van politie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 april 2016 in zaak nr. 15/1564 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

de korpschef.

Procesverloop

Bij brief van 12 januari 2015 heeft de korpschef aan [wederpartij] medegedeeld dat de documenten waarom hij heeft verzocht reeds aan hem zijn verstrekt.

Bij besluit van 20 maart 2015 heeft de korpschef het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 12 april 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 maart 2015 vernietigd en de korpschef veroordeeld in de bij [wederpartij] opgekomen proceskosten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.

Bij besluiten van 23 mei 2016 heeft de korpschef het bezwaar van [wederpartij] gegrond verklaard, de reactie van 12 januari 2015 ingetrokken en documenten openbaar gemaakt.

[wederpartij] en de korpschef hebben een reactie ingediend.

De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:59 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) [wederpartij] opgeroepen ter zitting te verschijnen.

De korpschef heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2016, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. A.IJ. Ruiter, werkzaam bij de politie, en [wederpartij], bijgestaan door [rechtsbijstandsverlener] te Maastricht, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij brief van 10 oktober 2014 heeft [wederpartij] de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna: de CVOM) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzocht om het meest recente CJIB zaakoverzicht, een kopie van het administratief beroep, het CVOM voorbewerkingsformulier en de foto plus het bijbehorende tekstbestand aangaande CJIB-nummer […].

Via het Centraal Justitieel Incassobureau is het verzoek doorgezonden aan de korpschef.

Bij besluit van 3 december 2014 heeft de korpschef documenten verstrekt.

Bij de brief van 12 januari 2015, verzonden op 14 januari 2015, kenmerk "1660408 Hoofwijk BL", heeft de korpschef aan [wederpartij] medegedeeld dat de documenten waarom hij heeft verzocht reeds aan hem zijn verstrekt.

Bij brief van 6 maart 2015 heeft de korpschef aan [wederpartij] medegedeeld dat abusievelijk bij de brief van 12 januari 2015 niet de documenten waren gevoegd en dat hij ze hierbij alsnog toestuurt.

Bij het besluit van 20 maart 2015 heeft de korpschef het door [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 12 januari 2015 geen besluit is in de zin artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

2. De rechtbank heeft overwogen geen grond te zien voor het oordeel dat de gemachtigde van [wederpartij], [rechtsbijstandsverlener], misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen. Niet gebleken is dat hij veel Wob-verzoeken bij de korpschef heeft ingediend, dat het verzoek verkapt is ingediend, noch dat verwarring is ontstaan door een handelwijze van [rechtsbijstandsverlener]. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 3 december 2014 niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en derhalve niet in werking is getreden. De bij dat besluit verstrekte documenten zijn derhalve niet openbaar gemaakt, aldus de rechtbank.

3. De korpschef betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. [rechtsbijstandsverlener] heeft misbruik gemaakt van de bevoegdheid beroep in te stellen. De korpschef heeft cijfers verstrekt over Wob-verzoeken die zijn ingediend bij de eenheid Limburg en betrekking hebben op handhaving van verkeersregelgeving door de politie. Vanaf 2013 zijn in totaal 2.351 verzoeken ontvangen. [rechtsbijstandsverlener] heeft in 2013 30, in 2014 9 en 2015 4 verzoeken ingediend. Vanaf 2013 zijn tegen de besluiten op de verzoeken in totaal 81 bezwaarschriften ontvangen. [rechtsbijstandsverlener] heeft vanaf 2013 28 bezwaarschriften ingediend en maakt twintig keer vaker bezwaar dan gemiddeld. In totaal zijn 36 beroepszaken aanhangig geweest, waarvan 21 door [rechtsbijstandsverlener] aanhangig zijn gemaakt. In totaal is een bedrag van € 3.527,00 aan [rechtsbijstandsverlener] betaald voor proceskostenvergoedingen. [wederpartij] had de documenten op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb kunnen opvragen, hangende het bezwaar zijn alle documenten aan [rechtsbijstandsverlener] toegestuurd, [rechtsbijstandsverlener] gebruikt een algemene machtiging en had bovendien informeel contact kunnen zoeken. Verder stelt de korpschef zich op het standpunt dat de rechtbank hem ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld ten bedrage van € 992,00. De rechtbank heeft ten onrechte een punt voor het verschijnen ter zitting toegekend, nu [rechtsbijstandsverlener] niet ter zitting van de rechtbank was verschenen, aldus de korpschef.

3.1. [wederpartij] heeft aangevoerd dat de korpschef geen belang heeft bij het hoger beroep. Hij heeft het door de rechtbank ten onrechte toegekende punt voor het verschijnen ter zitting aan de korpschef terugbetaald.

3.1.1. Indien de rechtbank een besluit van een bestuursorgaan heeft vernietigd, heeft dat bestuursorgaan in beginsel belang bij een ingesteld hoger beroep. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, indien de uitspraak van de rechtbank naar aanleiding van het hoger beroep daartegen wordt vernietigd, aan de besluiten van 23 mei 2016 die de korpschef ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen, de grondslag komt te ontvallen. De korpschef heeft derhalve belang bij het hoger beroep. Nu [rechtsbijstandsverlener] het door de rechtbank ten onrechte toegekende punt voor het verschijnen ter zitting heeft terugbetaald, heeft de korpschef geen belang bij het door hem ingenomen standpunt over de proceskosten. Dat standpunt behoeft derhalve geen bespreking.

3.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen voor zover hij haar misbruikt.

Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.

Ingevolge het derde lid kan uit de aard van een bevoegdheid voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.

Ingevolge artikel 15 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek vindt artikel 13 buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.

3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.

Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), laat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.

3.4. Ingevolge artikel 7:18, tweede lid, van de Awb legt het beroepsorgaan het beroepschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.

Ingevolge het vierde lid kunnen belanghebbenden van deze stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen.

De verkeersboete met CJIB-nummer […] is niet aan [wederpartij] opgelegd. [wederpartij] is derhalve geen belanghebbende als bedoeld in artikel 7:18 van de Awb. Hij had de documenten waarom hij bij het verzoek van 10 oktober 2014 heeft verzocht niet op grond van die bepaling kunnen verkrijgen.

3.5. Op 23 februari 2015 heeft [wederpartij] [rechtsbijstandsverlener] gemachtigd "om hem te vertegenwoordigen en alle handelingen te verrichten teneinde beroepsmatige rechtsbijstand te verlenen, in en buiten rechte, ter zake van een bezwaar- dan wel (hoger)beroepsprocedure tegen (een) (het uitblijven van) genomen besluit(en) door de Politie. In het bijzonder is deze machtiging gericht tegen het besluit van 14 januari 2015 met kenmerk 1660408 Hoofwijk BL". Gelet op dat kenmerk, is met het besluit van 14 januari 2015 de brief van 12 januari 2015 bedoeld. Nu in de machtiging is gespecificeerd op welke procedure de rechtsbijstand betrekking heeft, namelijk een procedure met betrekking tot de reactie in de brief van 12 januari 2015 op het door [wederpartij] ingediende Wob-verzoek, is die niet zodanig algemeen geformuleerd, dat dat een concrete aanwijzing voor misbruik van recht is.

3.6. Ter zitting van de Afdeling heeft [rechtsbijstandsverlener] namens [wederpartij] toegelicht dat het verzoek van 10 oktober 2014 met hetzelfde doel is ingediend als de verzoeken die hebben geleid tot de zaken nrs. 201600659/1/A3 en 201602990/1/A3, namelijk voor een onderzoek naar de CVOM. In die zaken heeft [wederpartij] een opzet van zijn onderzoek en een versie van een onderzoeksrapport van januari 2015 en van november 2015 overgelegd. Bij uitspraken van heden, ECLI:NL:RVS:2016:3225 en ECLI:NL:RVS:2016:3226, in die zaken heeft de Afdeling overwogen dat enige twijfel bestaat over de realiteit van het onderzoek dat [wederpartij] stelt uit te voeren. Die twijfel is echter niet zodanig, dat dit de conclusie rechtvaardigt dat het onaannemelijk is dat [wederpartij] de verzoeken met het oog op een onderzoek heeft ingediend.

4. Zoals uit de onder 3.3 vermelde uitspraken volgt, zijn zwaarwichtige gronden vereist om tot het oordeel te komen dat iemand misbruik heeft gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de omstandigheden dat het dossier geen blijk geeft van handelingen waarvan [rechtsbijstandsverlener] dan wel [wederpartij] geweten moet hebben dat die een tijdige besluitvorming konden bemoeilijken en niet is gebleken dat [rechtsbijstandsverlener] in deze zaak rechtsbijstand verleent op "no cure no pay"-basis, ziet de Afdeling onvoldoende grond voor het oordeel dat [wederpartij] dan wel [rechtsbijstandsverlener] het recht om een Wob-verzoek in te dienen en om beroep in te stellen zodanig evident zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven heeft aangewend, dat het aanwenden van die rechten blijk geeft van kwade trouw.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

6. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

Ingevolge artikel 6:24 is deze bepaling in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.

6.1. Met de besluiten van 23 mei 2016 is de korpschef volledig aan het bezwaar van [wederpartij] tegemoet gekomen. In een reactie op die besluiten heeft [wederpartij] toegelicht dat hij zich met die besluiten kan verenigen. Er ontstaat derhalve niet van rechtswege een beroep tegen die besluiten.

7. De korpschef dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Gelet op hetgeen in de uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2016:3225, is overwogen, komen in deze zaak de reis- en verletkosten van [wederpartij] tot een bedrag van € 44,70 voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 540,70 (zegge: vijfhonderdveertig euro en zeventig cent), gedeeltelijk toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van de korpschef van politie een griffierecht van € 503,00 (zegge: vijfhonderdendrie euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Noordhoek
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016

819.